beter weten in op zoek is naar betekenis, zuurstof, schoonheid, ernst. Grote woorden dus. Grote woorden ook in vijf nieuwe gedichten van toerist Jeroen Theunissen: creativiteit, democratie, vrede, revolutie, engagement. Heet het bij Bănulescu nog ‘je hebt je leven niet veranderd’, dan staat er bij Theunissen kortweg: ‘Ik ben veranderd.’ Maar klopt dat wel?
De rubriek ‘Die ochtend in de boekhandel’ is ditmaal schaamteloos gevuld met drie kritische beschouwingen over uitdagende, nieuwe theorie. Eerst schrijft Christophe Van der Vorst over Frank Ankersmits De sublieme historische ervaring, een merkwaardig ‘pleidooi tot ont-weten’ en zelfs een oproep tot een ‘nieuwe Romantiek’ in de geschiedschrijving, met als motto zowaar ‘koester een diep vertrouwen in je eigen subjectiviteit’. Ongetwijfeld een manier van denken die u nog niet meteen in yang had verwacht. De historische ervaring, zo stelt Ankersmit, kan bestaan nog vóór de taal tussen beide komt, dus voor ze wordt verwoord, ja zelfs zonder dat er een subject van die ervaring voorhanden is. En de beste manier om haar dan te verwoorden is voor hem blijkbaar een good old dichterlijke manier (denk aan Michelet, of bij ons Huizinga), niet via een afstandelijker analyse van breuken en evoluties in het spreken van en over die geschiedenis (denk aan Foucault, wie het natuurlijk nooit zozeer om die historische ervaring te doen was, als wel om een ‘geschiedenis van het heden’). De liberale pessimist Ankersmit ziet in de collectieve historische ervaring steevast een litteken, en sympathiseert dan nog het meest met de figuur van de conservatief. ‘De conservatief ziet vaak nog voor de revolutie de noodzaak ervan in en beseft het immense verlies dat daarmee gepaard zal gaan. Terwijl de reactionair er nog van overtuigd is dat de klok kan worden teruggedraaid, erkent de conservatief de onoverbrugbare kloof tussen heden en verleden.’
Iemand die minder overtuigd is van zo'n overbrugbare kloof is Fredric Jameson, van wie eerder in yang het belangrijke essay ‘Het postmodernisme of de culturele logica van het late kapitalisme’ werd vertaald (yang 2000.1). Elisabeth Vandoorne bespreekt Archaeologies of the Future en stoot op het inzicht ‘dat het heden en het verleden ook worden bepaald door het beeld dat we hebben van de toekomst, zowel op individueel als op collectief niveau. We hebben de toekomst nodig om vandaaruit het heden te evalueren. We moeten volgens Jameson dan ook een “ontologie van het heden” concipiëren die de mogelijkheid tot sociale transformatie in zich draagt, precies door het heden te definiëren naar de toekomst toe.’ Exit goedkoop anti-utopisme, en leve de intelligente science fiction! Al waarschuwt Vandoorne meteen ook voor het al te speculatieve karakter van de utopie waar Jameson voor pleit: ‘Iemand moest ooit de sociale zekerheid bedenken voordat ze verwezenlijkt kon worden.’