[YANG 43ste jaargang nr. 2 - juli 2007]
Vooraf
Met de zomer dient zich ook weer het probleem van de vertaling aan. Hete, verre stranden, uitheemse wandelgebieden in lommer-, waterrijke en al dan niet bergachtige omgevingen, een macht aan erg lokale gebruiken - het vraagt om de toeristische tussentaal die het vreemde net vertrouwd genoeg maakt om het, eenmaal weer thuis, erg ‘exotisch’ te kunnen vinden. En dan zwijgen we nog over de noodzaak om ook in den vreemde aan de vertrouwde producten te geraken die, ondanks de globalisering, toch nog niet overal verkrijgbaar zijn.
Als te doen gebruikelijk biedt yang hier geen soelaas.
Het nummer opent weliswaar met een door Piet Joostens samengesteld dossier over vertalen, maar de wenken, voorbeelden, toelichtingen en uitweidingen brengen u bij de plaatselijke bakker in Yaylali geen stap dichter bij de begeerde boterham. Of anders gezegd: de vertaling is in deze aflevering van yang geen gps-systeem voor de eentalige wereldburger. Vertalen herschrijft zich in dit dossier niet zelden tot verdwalen.
En kijk, dan zijn we weer thuis.
Als er dan al een oriëntatiepunt in dit nummer te vinden is, dan heeft die toch eerder de verwarrende vorm van de ochtenderectie waarmee het proza van Viktor Jerofejev opent. ‘Ze is toeval en avontuur,’ stelt de auteur, wat hem niet verhindert om met een dergelijk peillood in de hand in andere opgenomen verhalen op zoek te gaan naar de Russische ziel.