auteur verkoopt of publiceert, draagt hij onvermijdelijk bij aan het maatschappelijk kapitaal. Doordat hij zich voor zijn schrijverij de nodige boeken aanschaft, bijvoorbeeld, produceert hij werk voor het boekenvak. Alleen al door met vrienden en collega's over zijn bezigheden te praten, alleen al door als Milton door het leven te gaan, produceert hij in de publieke sfeer indrukken, gedachten, emoties en behoeftes die verder in het algehele productieproces voor de waarderealisering van kapitaal kunnen worden geconsumeerd. Leven is produceren, de totale productietijd is steeds langer dan de verloonde arbeidstijd (Paolo Virno) en il n'y a pas de hors-capital, ook niet voor werklozen, gepensioneerden en sans papiers. Onze democratische politici en economen zouden daar zo stilaan de consequenties van onder ogen kunnen zien. Zie bijvoorbeeld Dieter Lesages kritiek op de Belgische minister van Werk en Pensioenen in Vertoog over verzet: ‘Zijn notie van “actieve welvaartsstaat” gaat voorbij aan elke ontologische reflectie van de productiviteit. Tegenover de “actieve welvaartsstaat” zou een alternatieve notie als die van de “productieve welvaartsstaat” de sociale, affectieve en intellectuele productiviteit van zogenaamde niet-actieven kunnen honoreren [...] Het is niet zo belangrijk dat iedereen een job heeft, maar wel dat iedereen een productief leven heeft, waarvan de productiviteit door de politieke gemeenschappen waarvan men deel uitmaakt erkend en gehonoreerd wordt.’
Dit nummer opent met een door Piet Joostens samengesteld dossier waarin een negental auteurs zich in proza en essay buigen over de zin, plaats en waarde van arbeid en productie in het leven en de kunst, over de representatie van de werkvloer in literatuur en over de schrijver als werkmens. Inleider van dienst Friedrich Engels laat er in zijn soms ongewild grappige opstel over ‘De rol van arbeid in de menswording van de aap’ geen twijfel over bestaan: arbeid is ‘de voornaamste basisvoorwaarde van alle menselijk bestaan’, een bron van zijn waardoor de mensen zelfs op een punt kwamen ‘waar zij elkaar iets te zeggen hadden’.
Goed bezig dus, zolang we de gevolgen van alle productie voor maatschappij en natuur maar onder controle krijgen. Bertrand Russell protesteert tegen de intrinsieke deugdzaamheid van hard werk: ‘In een wereld waarin niemand gedwongen wordt meer dan vier uur te werken, kan iedereen zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid stillen en [zullen] jonge schrijvers de aandacht niet meer op zich hoeven te vestigen met het schrijven van sensatiebeluste flutromans om de economische onafhankelijkheid te bereiken die nodig is voor monumentale werken die, als de tijd eindelijk daar is, zullen uitblijven door hun gebrek aan smaak en vaardigheden.’