Yang. Jaargang 41
(2005)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
[pagina 204]
| |
[pagina 205]
| |
Daniël Rovers
| |
[pagina 206]
| |
2.In ‘De analytische taal van John Wilkins’ beschrijft Borges het lemma ‘dier’ zoals dat benoemd wordt in de Chinese encyclopedie ‘Het hemelse rijk der goedaardige kennis’. De categorieën luiden: ‘a) die de Keizer toebehoren, b) gebalsemde, c) tamme, d) speenvarkens, e) sirenen, f) fabeldieren, g) loslopende honden, h) die in deze indeling voorkomen, i) die in het rond slaan als gekken, j) ontelbare, k) die met een fijn kameelharen penseeltje getekend zijn, l) et caetera, m) die juist een kruik gebroken hebben, n) die uit de verte op vliegen lijken.’ Foucault citeert het stuk proza in het voorwoord van Les mots et les choses. Deze verzameling doet de filosoof schaterlachen. Zij maakt duidelijk dat de categorieën, waar de woorden en de dingen in een vast verband lijken te staan, altijd in wezen arbitrair en dus voorlopig zijn. ‘De giraf’ vormt een gelijkaardige opsomming van ongelijkaardige eigenschappen. Toch mondt hier de lectuur niet uit in een schaterlach. De grond van de verzameling blijft in het ongewisse, maar men kan ernaar raden. Achter dit grillige geheel doemt het complexe karakter van een mens op.Ga naar eind3 Het voorbehoud dat over de zinnen zweeft blijkt zelf voorlopig te zijn. De ironie heeft duidelijk gemaakt dat hier iets op het spel staat. De giraf is verliefd. Of liever: de giraf zou graag nog eens verliefd worden. Of misschien zelfs: de giraf zou graag willen dat er ook eens iemand op hém verliefd werd. Kellendonk schrijft: ‘Het woord giraf komt van het Arabische xirafa, “hij die snel loopt”. De giraf zou een donkere bril moeten dragen. Hij is een onverbeterlijke optimist.’ | |
3.De woorden ‘verliefdheid’, ‘hartstocht’ en ‘natte kussen’. In het oeuvre van Kellendonk zijn ze de ontheemde kerkgangers tijdens een vroege zondagmis in de jaren tachtig.Ga naar eind4 In 1983 schrijft Kellendonk, in een reisreportage over zijn bezoek aan de Sovjet-Unie: ‘[W]at ik schrijf is met geen mogelijkheid “mooi” of “ontroerend” te noemen’. Ongelijk heeft hij niet. Kellendonks eerste drie novelles, Bouwval (1977), De nietsnut (1981), en Letter en geest (1983), laten het gemoed van de lezer inderdaad ongemoeid. In het debuut Bouwval is er nog een aanzet tot een verlangen naar de kindertijd te bespeuren, de tijd waarin de tienjarige, vroegoude protagonist Ernst van Zypflich deel had aan het lichaam van de wereld. Ooit had deze Ernst, ook wel kroonprins genoemd, een droom ‘die hij te mooi vond om er niet een beetje geloof aan te hechten’. Hem werd een grote kroon op het hoofd gezet, die hem in de loop der jaren als gegoten zou gaan zitten. Aan de illusie van de droom, die zoals Proust aantoonde, niet minder werkelijk hoeft te zijn dan de realiteit van de wereld der feiten, worden maar weinig woorden gewijd. Bouwval beschrijft vooral de desillusie van het leven. De jonge Ernst ontdekt dat het rijke geslacht van aannemers waar hij deel van dacht uit te maken, nooit echt bestaan heeft. Zijn droom valt in duigen. | |
[pagina 207]
| |
4.In zijn werk als vertaler en essayist legt Kellendonk een voorkeur aan de dag voor cerebrale enigszins afstandelijke literatoren die veeleer gegrepen zijn door de transcendentale verschijningsvormen van het kwaad dan door de immanente roeringen van de menselijke psyche. De late Henry James - Kellendonk vertaalde een aantal korte verhalen en The Awkard Age - dicht hij een haast obsessieve, metafysische interesse in het kwaad toe.Ga naar eind5 Over Wyndham Lewis, van wie Kellendonk een aantal korte verhalen en de roman Tarr vertaalde, schrijft Kellendonk dat hij weigerde ‘de gevoelens van zijn personages als excuus voor hun gedrag te aanvaarden’ en hen veranderde in ‘bizarre machines die, zonder die psychologische smeerolie, een akelig gekras laten horen’.Ga naar eind6 Over F. Bordewijk merkt Kellendonk op dat het in zijn verhalen wemelt van de ‘tekenen van de machten die de heilsgeschiedenis dwarsbomen’.Ga naar eind7 Van Laurence Sterne vertaalde Kellendonk ‘A Sentimental Journey Through France and Italy’. Kellendonk stelt in het voorwoord dat Sterne het woord ‘sentimenteel’, op het moment dat het populair wordt aan het einde van de achttiende eeuw, meteen al de betekenis geeft die het nu heeft, namelijk: ‘Namaakgevoeligheid’.Ga naar eind8 | |
5.Frans Kellendonk had de reputatie een cerebraal schrijver te zijn. In 1977, het jaar van zijn debuut, maakt hij zijn opwachting in de publieke letteren. In de tweede week van november kijkt hij van op de cover van de Haagse Post Nederland zelfverzekerd, enigszins arrogant in de ogen. Zijn lange lichaam vult bijna de gehele lengte van het blad. Hij heeft zijn handen in de zakken van een tamelijk strak zittende spijkerbroek gestoken. Hij draagt een sjaaltje. Achter hem een boekenkast. Naast hem twee heren met lange haren die hun handen over elkaar heen hebben geslagen, en waarvan er één op een scheel kijkende ledenpop lijkt. Helemaal links staat een vrouw met de handen achter haar rug. Toch een teken van bescheidenheid? ‘HET AKADEMISME IN DE LITERATUUR’, kopt HP. ‘Meijsing, Matsier, Kooiman en Kellendonk op zoek naar een methode’.Ga naar eind9 Namens het tijdschrift De Revisor heeft Kelledonk in 1980 een tweegesprek met de schrijver Maarten 't Hart, die het blad in essays en interviews ‘akademisme’ heeft verweten. In het gesprek geeft Kellendonk een veelgeciteerde definitie van het Revisorproza: ‘Heel beknopt zou je kunnen zeggen dat voor jou literatuur in de eerste plaats zelfexpressie is, terwijl voor schrijvers in de traditie van Joyce, Nabokov, waaronder wellicht de Revisorauteurs, literatuur een vorm is van onderzoek, onderzoek door middel van de verbeelding.’ 't Hart toont zich een intelligente gespreksgenoot. Hij durft de modernistische Goden te bekritiseren die de Olympus bevolken waar ook Kellendonk blijkens het gesprek graag zou vertoeven. 't Hart benoemt de esthetische steriliteit die het oeuvre van Nabokov vaak plaagt. 't Hart heeft ook gevoel voor humor. Is het omdat jullie zo angstvallig de | |
[pagina 208]
| |
constructie van jullie boeken in de gaten houden, dat ze steeds dunner worden? vraagt hij geïnteresseerd. Kellendonk voelt zich geroepen de bewering te weerleggen. 't Hart stelt tijdens het gesprek dat de stijl in een roman soms een ‘hinderpaal’ kan zijn voor ‘maximale zelfexpressie’.Ga naar eind10 Tja, zo ook schijnt een uitgebalanceerde voeding de stoelgang wel eens te kunnen beperken. 't Hart bekritiseert ten slotte het in de jaren zeventig en tachtig op universiteiten zo geliefde woord ‘betekenislagen’. Als hij een verhaal herleest, zegt 't Hart boud, ontdekt hij nooit iets wezenlijk nieuws. Kellendonk repliceert dat literaire verhalen, met name die van Henry James, in staat zijn gebleken zijn emoties tijdens verschillende levensfasen ‘tastbaar te maken’: ‘Dat ervaar je toch heel sterk op het moment van lezen - je emotionele leven, dat normaal nogal ongecoördineerd en warrig is, wordt dan plotseling overzichtelijk, bereikt een harmonie, die natuurlijk maar tijdelijk is [...]. Dat zijn heilzame ervaringen.’Ga naar eind11 | |
6.De novelle Letter en Geest (‘een spookverhaal’) is het meest cerebrale boek in het oeuvre van Kellendonk. Het hoofdpersonage van de novelle heet Mandaat. Mandaat is werkeloos en een nietsnut. Ook hij heeft een droom. Hij wil eindelijk ‘een mens onder de mensen worden’, in de hoop dat zijn ‘stolp van ijdelheid aan scherven zou barsten’. Mandaat gaat werken bij een universiteitsbibliotheek. Daar wordt hij, in de traditie van Borges, geconfronteerd met een schrijnend gebrek aan samenhang en betekenis. ‘“Wie of wat garandeert ons dat wat hier staat geen volstrekt onbegrijpelijke nonsens is?”’ Het antwoord luidt: gemeenschap. Over het verlangen naar gemeenschap, het verlangen vooral naar een gemeenschapsstichtend gevoel handelt Letter en geest. Of beter: het verlangen wordt in het boek gethematiseerd. De verteller stelt zich terughoudend op, weigert het magische woord te noemen: ‘Het is een woord dat, onbeantwoord, even waardeloos is als een halve wasknijper.’ In een interview dat Kellendonk in 1984 geeft, is hij een stuk minder terughoudend. Het beestje mag dan bij zijn naam genoemd worden. Kellendonk verkondigt een credo: ‘Ik geloof dat mensen, om hun eigenlijke bestemming te bereiken, zichzelf moeten verliezen. Dat wil niet zeggen dat ze zichzelf helemaal ontrouw moeten worden, dat kan niet, en dat zou nooit goed zijn, maar ze moeten boven hun individuele beperktheid uitstijgen. Ik geloof dat de liefde het hoogste is. Om het maar eens cru te zeggen.’Ga naar eind12 | |
7.In 1986 verschijnt de roman Mystiek Lichaam. Dochter Magda, bijgenaamd Prul, krijgt een kind en keert terug naar het huis van haar vader, de oud ijzer-kapitalist A.W. Gijselhart. Tegelijkertijd keert ook zoon Leendert, bijgenaamd Broer, terug naar huis. Voor hem is er echter geen plaats in de herberg. Leendert is homo, lijdt aan een vreemde ziekte en wordt derhalve buitengesloten in deze groteske heilsge- | |
[pagina 209]
| |
schiedenis. Mystiek lichaam is een ironisch boek. ‘De lucht van het voorbehoud’ zit hier werkelijk in elke zin, zoals Kellendonk zijn poëtica van de ironie en het oprechte veinzen definieert in het essay ‘Idolen. Over het tweede gebod’. Met de roman wil Kellendonk ideeënmuziek ten gehore brengen. Tegenstellingen, zoals de doodsdrift en de levensdrift, de geest en het vlees, het geloof en de ratio, het realisme en kunst, worden in de loop het verhaal onder vernuftig voorbehoud tegen elkaar uitgespeeld. De schrijver geeft hem daarbij soms flink van jetje. ‘Wanneer ik de behoefte had om hier en daar even mijn hart te luchten, om door het verhaal heen te sloffen en af toe wat te essayeren, dan deed ik dat’, stelde hij in een interview. In het hoofdstuk getiteld ‘De idioten’ is de thematiek van het boek, dat in andere delen essayistisch-drammerig wordt uitgewerkt, in een verhaal vormgegeven.Ga naar eind13 Broer wordt tijdens een huwelijk verliefd op een jongen die op het feest ‘al het daglicht’ naar zich toetrekt. Puur sentiment: ‘Het was alsof er een wolk voor de zon schoof en speciaal voor hem een reepje onbedekt liet.’Ga naar eind14 Tijdens de huwelijksnacht zijn Broer, Magda en de jongen getuige hoe het pasgetrouwde stel, de homoseksuele Scott en zijn bruid Liliane, weinig lust heeft om het huwelijk te consumeren. Broer en de jongen zoenen voor het eerst met elkaar op het huwelijksbed. Magda ziet het gebeuren en roept uit dat haar broer ‘op seksuele ruimtevaart’ is gegaan (Beam me up, Scotty). Op dat moment weet Broer, schrijft Kellendonk, dat zijn liefde gedoemd is een ‘parodie’ te worden, want een ‘tegenzang in de biologische tragedie.’ Het hoofdstuk ‘De idioten’ verhaalt hoe Broer in New York, waar hij werkzaam is als kunstcriticus, het appartement bezoekt van zijn vriend die met een vreemde ziekte in het ziekenhuis is opgenomen. De plaatsbeschrijving opent een wereld op zich: ‘Hier, ter hoogte van de George Washington Bridge, bevond Broer zich al in het eigenlijke, het lege Amerika, met zijn loenslicht en breedgeschouderde wind en bakstenen muren zo verstrekkend dat niet eens de melancholie ze kon bevatten. Het Colchester was een zwarte, twintig verdiepingen hoge tas stenen, een airconditioner in elk bestoft raam. Het lag aan de overkant van een zesbaansweg en om er te komen moest hij als een laboratoriumrat over een baileybrug, onder een huif van gaas door.’ Hier wordt de geest werkelijk op het vlees betrokken, zoals Kellendonk ooit de literatuur kenmerkte. De straat wordt een lichaam, het gebouw een artefact, de mens een laboratoriumrat in een experiment waarvan de intelligente ontwerper al jaren spoorloos is. De vriend is niet thuis, hij ligt in het ziekenhuis, hij heeft ‘that new disease’, volgens de conciërge van het gebouw ‘an affliction sent by the Good Lord as a punishment for your kind.’ Broer denkt terug aan de ochtend waarop de jongen hem vertelde dat hij ‘een kleine operatie’ had ondergaan. Een lymfeklier werd weggenomen uit zijn oksel. De jongen was in snikken uitgebarsten, en had uitgeroepen: ‘“Dit betekent niets, echt niet!” “Je hoort toch te huilen wanneer je zoiets vertelt? Het is alleen mijn conventionele | |
[pagina 210]
| |
bolster die gehuild heeft. Ik geloof echt niet dat ik dood zal gaan. Ik kan het me niet voorstellen.”’ Maar de ziekte laat zich niet zo makkelijk ontkennen. De jongen heeft een drain, waarin vocht druppelt, verkleurd door bloed. ‘Het leek op roze champagne.’ Broer wordt gevraagd te bewijzen dat hij evenmin gelooft in de realiteit van de dood. De jongen vraagt Broer of hij de drain durft te drinken. Broer doet wat hem gevraagd wordt, maar is al besmet door ongeloof. Na het hotel bezoekt Broer het ziekenhuis. Hij denkt terug aan zijn mislukte liefde, die hij opnieuw een parodie noemt, een karikatuur: ‘In een klassiek huwelijk gaan de man en de vrouw op elkaar lijken, maar twee mannen die zo averechts zijn om samen door het leven te willen worden elkaars tegenvoeters, en vaak elkaars vijanden.’ Broer stelt zich voor hoe de jongen er nu bijligt. Het levert een ‘liefdeloze icoon’ op: ‘De handen en het hoofd lagen naast de blauwe zijde, door de golven op het strand geworpen. De huid zat er strakker omheen dan toen hij gezond was, het begin van een doodsgrijns trok aan zijn lippen, de rimpels waaruit hij zijn oudemannen gezicht had proberen te raden, het gezicht dat hij nooit krijgen zou, waren zowat verdwenen.’ Op de deur van de ziekenhuiskamer is een kartonnen bord opgehangen: ‘Wash your hands before you leave thank you’. Dit laatste is ironisch, want ook een verwijzing naar de woorden van Pontius Pilatus. Erg komisch is het niet. Het voorbehoud ligt niet zozeer bij de auteur, als wel bij de lezer, die Broer kan veroordelen om zijn verraad aan de jongen, die hem ooit leerde ‘die fondanten gemeenplaats, een hart’ te bezitten. De lezer kan Broer kapittelen om zijn neiging de werkelijkheid met fictie te verwarren, en liefde een parodie te noemen. Een tragische vergissing, dat wel. De tragedie is het genre dat volgens Aristoteles zowel medeleven als huiver zou moeten oproepen, twee zuivere emoties. ‘Hoe moedig een kunstwerk is’, stelde Kellendonk ooit, kun je altijd afmeten aan de spanning tussen die twee tegengestelde bewegingen.’Ga naar eind15 Kellendonk heeft nooit een pleidooi gehouden voor ontroering. In ‘De idioten’ neemt hij nog een zeer beknopte spiegelvertelling op. Het is het verhaal dat de jongen, die als prostitué de kost verdient, aan zijn klanten vertelt als die hem vragen waarom hij in hemelsnaam dit werk wil doen. Hij dist dan het verhaal op over de hersentumor van zijn vader, ‘en hoe trots ik was als klein jochie dat ik de enige was wiens vader een hersentumor in zijn hoofd had’. Het verhaal werkt. ‘Tederheid’, voegt de verteller tussen haakjes toe, ‘was onstuitbaar in Broer opgeweld toen hij het verhaal van de tumor zelf te horen had gekregen’. Wie tuk is op tragedie, wordt licht pathetisch. | |
8.Kellendonk eindigt ‘De giraf’ met het verhaal over het prachtige beest dat de Pasja van Egypte in 1826 aan Koning Karel de tiende van Frankrijk schonk. Een waar gebeurd verhaal. De giraf wordt van Alexandrië naar Parijs gestuurd, onder begeleiding van ‘de Franse consul, vier Arabieren en drie koeien | |
[pagina 211]
| |
die haar elke dag moesten voorzien van twintig liter melk’. In de Franse hoofdstad wordt ze gepresenteerd aan de koning: ‘Hij droeg een kroon. De giraf droeg haar twee stompe horentjes.’ De koning geeft het beest een handvol rozeblaadjes te eten. De giraf krijgt het laatste woord: ‘Ben ik hiervoor helemaal uit Nubië gekomen? moet de giraf gedacht hebben, maar ze heeft niets laten merken, schilderachtig zwijgend heeft ze toen die blaadjes uit de oude koningshand gegeten.’ |
|