| |
| |
| |
Die ochtend in de boekhandel
Tom van de Voorde
Van oude lezers, de boeken die voorbijgaan.
Over Ga ik weet niet waar, haal ik weet niet wat. Een keuze uit honderd x Raster.
Daniël Rovers
The Great Dutch Novel. Over Chorus & De Galan, Franke, De Jong, Benali en A.F.Th
Dirk van Hulle
Jonge Sla. Over Granta's ‘Best of Young British Novelists 2003’
| |
| |
| |
| |
| |
Tom van de Voorde
Van oude lezers, de boeken die voorbijgaan
Over het tijdschrift Raster en het negationisme van de avant-garde
Piet Meeuse, K. Michel, Kees Nieuwenhuijzen, Willem van Toorn, Jacq Vogelaar, Marjoleine de Vos (samenstelling), Ga ik weet niet waar, haal ik weet niet wat. Een keuze uit honderd x Raster. Amsterdam 2003
| |
Opgedragen aan meneer & co.
Literatuur is een van die zaken die een mens soms schizofreen kan maken. Een literatuurminnend mens ervaart immers voortdurend de kloof tussen leven en lezen. Leven of lezen? Elke overgave aan een boek is opgave van een stukje leven. Af en toe impliceert de opgave van dat stukje leven ook een opgave van de wereld. Wanneer de literatuurliefhebber in een boek verdiept is, wil hij zijn aandacht voor het leven en de wereld wel eens verwaarlozen. Zijn liefde voor de letteren kan zelfs zodanig escaleren, dat hij wereld en leven voorgoed achter zich laat. Misschien leest zo iemand omwille van een gebroken liefde, misschien omwille van een verloren utopie, misschien omwille van een gebroken liefde voor een verloren utopie. Wanneer dat stadium intreedt wordt de literatuurliefhebber een wereldvreemde lezer.
Naast de wereldvreemde lezer heb je de lezer die weliswaar het leven in ere houdt, maar de wereld uit het oog heeft verloren. Wanneer hij naar de wereld kijkt, doet hij dat door een literaire bril. Hij blinkt uit in het abstraheren van de feiten, maar dreigt die feiten zelf soms te vergeten. Ik noem hem de menselijke lezer. Als hij een panter ziet, denkt hij aan Rilke; als hij een roze meidoorn zien, denkt hij aan Proust; als hij
| |
| |
Vietnam-beelden ziet, denkt hij aan Heller; als hij Auschwitz-beelden ziet, denkt hij aan body-art. Het is het type lezer dat op 11 september eerst aan Hollywood dacht, en daarna pas aan het leed van de duizenden slachtoffers. Dit in tegenstelling tot de wereldvreemde lezer: hij denkt enkel aan Rilke, Proust, Heller, body-art of Hollywood.
Een laatste categorie wordt gevormd door wat ik de lezende mens noem. Hij geniet mijn voorkeur, omdat hij zoekt naar een moreel evenwicht tussen leven en lezen. Hij vindt dat literatuur je blik op het leven en de wereld hoort te voeden, in plaats van te verwaarlozen. Hij balanceert tussen panter en Rilke, tussen meidoorn en Proust. Vietnam, Auschwitz en 11 september wekken in de eerste plaats afkeer op. Maar door zijn leespraktijk heeft ook hij associaties met Heller, body-art en Hollywood. Zulke geabstraheerde associaties doen hem de feiten iets meer aanvaarden.
Niet alleen de letterkunde kan een mens soms schizofreen maken. Ook - en vooral - poëtica's of literatuuropvattingen kunnen dat doen. Zo kan je iets mooi vinden, zonder het er per definitie mee eens te zijn. Zoals muziekliefhebbers soms van Johnny Cash houden, maar een hekel hebben aan country & western. Wanneer je smaak - je vindt iets mooi - en je poëtica - je bent het eens met iets - niet op elkaar zijn afgestemd, staat de lezende mens oog in oog met de menselijke lezer.
Zelf heb ik al jaren een schizofrene relatie met het werk van Eddy Van Vliet. Poëticaal gezien staan zijn gedichten voor alles waar ik in de poëzie een hekel aan heb. Dit neemt echter niet weg dat ik hem bij momenten een van de grootste en meest getalenteerde dichters in de naoorlogse Vlaamse poëzie vind. Maar het kan ook omgekeerd. Soms geef je veel krediet aan auteurs met wie je het misschien qua ideeën eens bent, maar wiens werk je eigenlijk niet goed genoeg vindt. Het is de vaststelling dat er goden zijn die je niet gelooft en mindere goden die je blind gelooft.
Niemand zal zich onvoorwaardelijk identificeren met één van de hierboven beschreven categorieën. In elke literatuurliefhebber zit een wereldvreemde lezer, een menselijk lezer en een lezende mens. Bij sommige teksten treedt de wereldvreemdheid op; bij andere de menselijkheid; bij nog andere de wereldse betrokkenheid.
Het engagement van elke lezer zou eruit moeten bestaan dat hij in de eerste plaats mens is. Het engagement van elke mens zou eruit moeten bestaan dat hij ook leest. In die zin gaat het in de literatuur niet alleen om het ‘wat’ en het ‘hoe’, maar ook, en vooral, om het ‘waarom’. Leest een mens ter ontspanning, om de wereld te vergeten, of leest een mens om zijn blik op de wereld te verscherpen? Bestaat er zoiets als kritische ontspanning? Is esthetische ontspanning literatuur of eerder lectuur voor intellectuelen? Moet een mens zich overgeven aan elk briljant boek dat hij leest, of mag hij dat boek ook functioneel gebruiken als kritische toetsing van de wereld?
Wat mijn eigen rol in de verhouding tussen wereld, leven en lezen betreft, heb ik een bijzondere relatie met het literaire tijdschrift Raster. Soms is die relatie op de wereld betrokken, soms op de mens, soms
| |
| |
is ze gewoonweg wereldvreemd. In deze bijdrage tracht ik deze verschillende karaktertrekken tegenover elkaar af te wegen in het licht van het blad en haar geschiedenis.
| |
100 + 24 × Raster
Raster stond het afgelopen jaar een paar keer in de literaire belangstelling. Het vierde haar honderdste kind met een themanummer over de macht van het getal. Daarnaast verscheen er de bloemlezing Ga ik weet niet waar, haal ik weet niet wat, ‘een keuze uit honderd x Raster’, zoals de ondertitel luidt. Laat ik beginnen met de rekenfout te signaleren die in beide uitgaven zit. Raster 100 is eigenlijk Raster 124. Er gingen immers 24 nummers vooraf aan de 100 Rasters die sinds 1977 verschenen zijn. Van 1967 tot 1972 was Raster het eenmanstijdschrift van H.C. Ten Berge. Uit respect en bewondering voor zijn verdiensten, heeft de cijferfetisjist in mij de gewoonte om er bij elk nummer stiekem 24 bij te tellen. Raster 32 = Raster 56; Raster 48 = Raster 72, etc.
De 24 nummers die Ten Berge in zijn eentje heeft samengesteld zijn op zijn minst legendarisch te noemen. Het is ongelooflijk hoe scherp zijn redactionele antenne in die tijd stond ingesteld. Bijna iedereen die eind jaren zestig, begin jaren zeventig iets te betekenen had in avant-garde-land, heeft op een of andere manier aan Raster meegewerkt. Een overzicht geven van Ten Berges verdiensten is aan name-dropping doen. Laat ik het er toch op wagen. Het lijstje is te mooi om u te onthouden: Ten Berge zocht steeds naar een mooie combinatie van meer gevestigde vernieuwers en de jonge generatie. Vijftigers en zestigers als Armando, Elburg, Gils, Hamelink, Kouwenaar, Polet stonden naast toenmalige avant-garde-auteurs als Insingel, Van Marissing en Robberechts. Ten Berge lanceerde ook enkele piepjonge auteurs: Joyce & Co, tegenwoordig bekend als Geerten Meijsing, publiceerde op zijn 21ste een van zijn eerste teksten in Raster. Ook de dichter Martin Reints publiceerde er zijn vroegste gedichten. Een van Ten Berges grootste heldendaden is het debuut van Hans Faverey, die in de eerste jaargang met 14 gedichten debuteerde. Maar het was niet enkel verjonging, vernieuwing en avant-garde wat de klok sloeg. Zo bracht Ten Berge regelmatig werk van A. Roland Holst en Hella S. Haasse. Hij stelde themanummers samen over klassieke auteurs als W.F. Hermans en Simon Vestdijk. Qua buitenlandse literatuur verrichtte hij eveneens baanbrekend werk. Fritzi Harmsen van Beek probeerde in Raster haar schitterende vertaling van Henri Michaux' Plume uit. Op dat moment nauwelijks bekende auteurs als Breytenbach, Brink, Calvino, Drummond de Andrade en Sanguineti hebben in de eerste reeks van Raster gestaan. Vaak betrof het een introductie, die later door uitgevers werd opgepikt.
Qua kritiek en beschouwing bracht het blad als een van de eerste vertalingen van de Frankfurter Schule (Adorno, Benjamin). Hiermee verband houdend maakte Ten Berge het prachtige themanummer ‘Literatuur in diskussie’ (1970/2), waarin zes aan het
| |
| |
blad gelieerde auteurs 25 blz. lang discussiëren in de huiskamer van J. Bernlef. De onderwerpen doen vandaag nog steeds actueel aan: taalopvattingen, het onderscheid tussen poëzie en proza en het gemis aan theorievorming in Nederland. Ook de andere kunsten kwamen aan bod: film in de beschouwingen van Rein Bloem, muziek in o.a. een bijdrage van de avant-garde componist Konrad Boehmer, etc. etc.
| |
Van Marissing tot Marjoleine
In DW&B 2002/2 publiceerde Marc Kregting het meer dan 20 blz. tellende essay ‘Wij hebben zo'n literatuur niet - Over renovatie en restauratie’, een moedig en - althans in potentie - ophefmakend essay waarin Kregting de literaire maffia van de babyboom-generatie in kaart tracht te brengen. Rode draad in zijn stuk is Raster en de mensen die er als redacteur of medewerker bij betrokken zijn geweest of geraakt. Kregting gaat op zoek naar het waarom achter de gedaanteverandering die Raster in de loop der jaren heeft ondergaan.
De evolutie van Raster toont zich het meest expliciet in het medewerkerschap van Lidy van Marissing in de beginjaren, tegenover het redacteurschap van Marjoleine de Vos in de laatste jaargangen. Er zit een diepe kloof tussen het werk van beide schrijfsters. Waar het werk van Van Marissing in het licht van een oeuvre wordt bedacht, wordt dat van De Vos eerder in het licht van een gelegenheid geschreven. De eerste is vooral bekend om haar experimenteel, doordacht, maar stug aandoend proza en dito poëzie. De tweede voor minder doordachte, maar vlot lezende columns, essays en gedichten. De lezende mens in mij is gefascineerd door Van Marissing en geïrriteerd door De Vos. De menselijke lezer in mij wordt geamuseerd door De Vos en verveeld door Van Marissing.
Afgezien daarvan is er in Raster een aantal redacteuren en medewerkers dat al jaren meedraait in het blad dat in zijn geschiedenis in allerlei waters heeft gezwommen. Misschien kunnen zij goed zwemmen. Misschien voelen zij zich in elk water een vis. Misschien zijn zij de spreekwoordelijke palingen van dienst.
Het palingrecept van Raster werd volgens Kregting voor het eerst klaargemaakt in de keuken van de universiteit van Amsterdam. In haar refters werd geklonken op een complot tussen de boegbeelden van literair links uit de jaren zeventig en de vroegere vijanden daarvan. ‘Rasters omslag is geboren uit een verstandshuwelijk op het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam (UvA)’. Kregting doelt vooral op Anthony Mertens en Tom van Deel. Zij gaven ergens halfweg de jaren tachtig het literaire ‘ja’ aan elkaar toen ze beiden docent waren aan het instituut. Het ‘verstandshuwelijk’ ging gepaard met een gemeenschappelijke inname van de belangrijkste literaire machtsposities (jury's, commissies, redacties, etc.). De sinds jaar en dag geldende norm dat iedereen het eens moet zijn met elkaar had ook in de letteren voet aan de grond gekregen. De poëticale strijdbijlen waren begraven
Persoonlijk vind ik het interessanter om
| |
| |
naar de gelijkenissen te zoeken tussen poeticale opponenten dan naar de verschillen. Het verschil tussen Herman De Coninck en Dirk Van Bastelaere bijvoorbeeld is tot vervelens toe benadrukt. Helemaal iets anders lees je bij Tonnus Oosterhoff, wanneer hij in zijn essaybundel Ook de schapen dachten na De Coninck op zo'n manier leest dat diens poëzie in haar abstraherende gehalte niet zo toegankelijk blijkt te zijn als vaak wordt beweerd. Het stuk waarin Van Bastelaere met een sentimentele bril wordt gelezen moet daaren-tegen nog geschreven worden.
Poëticale opponenten hebben veel meer met elkaar gemeen dan doorgaans aangenomen wordt. Als ik geen rekening houdt met distinctiedrang, carrièrisme of andere literair-sociologische factoren, heb ik bij het lezen van polemische teksten vaak het gevoel dat de poëticale tegenstander meer in de bespreker dan in de besprokene zit. De belangrijkste strijd is dan ook die met de demonen in jezelf. Uitgesproken poëtica's gaan in die zin soms gepaard met een zekere vorm van schizofrenie. Hiermee verband houdend moet er volgens mij niet zozeer naar een complot worden gezocht tussen de figuren rond de oude Raster en haar opponenten, zoals Kregting in zijn essay doet, maar naar het gegeven dat de ergste vijanden voor hetzelfde geld de beste vrienden kunnen zijn. Het stuk van Kregting bewijst dat ze dat soms ook worden.
Kregting maakt in de eerste plaats een inhoudelijk punt: ‘Polarisatie is vervangen door consensus’. Wat Raster betreft ziet hij deze verandering als volgt: ‘een combinatie van historische avant-garde met kwartiermakend postmodernisme ruimde het veld voor een gedepolitiseerd modernisme.’ Het gaat hier om de veranderde visie op de relatie tussen literatuur en wereld en op die tussen engagement en experiment in de literatuur. De gedachte dat er tussen beide een verband zou kunnen (of moeten) bestaan is in de afgelopen decennia steeds meer een taboe geworden. De evolutie die Raster onderging is hiervoor symptomatisch.
Van de betrokkenen kwam er geen reactie. Nochtans bevatte Kregtings essay voldoende stof tot explosieve discussies over het carrièrisme, het opportunisme en de ideologische verslapping van een generatie die tot op de dag van vandaag de belangrijkste machtsposities in handen heeft. Een generatie die beweert tegenover de ideologieën onverschillig te staan, maar tegelijkertijd vanuit die onverschilligheid wel dagelijks beslissingen neemt die bepalend zijn voor de carrière en het inkomen van tientallen auteurs.
De enige serieuze reactie op Kregtings essay kwam van een paar enthousiaste studenten. Zij organiseerden in het Amsterdamse poëziehuis Perdu een debatavond rond de stellingen, met naast Kregting zelf Dirk Van Hulle, Sybren Polet, Xandra Schutte, Hugo Verdaasdonk en Thomas Vaessens. De sleutelfiguren uit Kregtings essay schitterden door afwezigheid.
| |
Rasterproza, ander proza?
In Raster staat bijna alles wat belangrijk is geweest voor de ontwikkeling van de mo- | |
| |
derne letteren. De nummers die lopen tot pakweg Raster 40 (1986) verdienen dezelfde lof als de eerste Raster-reeks van Ten Berge. Het lijstje legendarische bijdragen is zodanig lang, dat ik er de meest uit het oog springende uit heb gehaald. Zoals zal blijken heeft Raster op meerdere fronten pionierswerk verricht.
Raster gaf in haar beginjaren regelmatig een forum aan andersoortige dichters. Het soort dichters dat poëzie schrijft die zichzelf in vraag durft te stellen. Vaak betreft het poëzie die op een avant-gardistische leest is geschoeid: Ter Balkt, Bernlef, Faverey, Hamelink, Kouwenaar. Hoewel het blad nooit een postbus-functie heeft gehad, is er toch een aantal dichters gedebuteerd in het blad: Van Daalen, Van Dixhoorn, Reugebrink, 't Hart, Zwaal.
In het begin was Raster eigenlijk een scheldnaam. Zodra een recensent je werk met het predikaat ‘Rasterproza’ bestempeld had, kon je de verkoop van je boek op je buik schrijven. ‘Rasterproza’ staat ook bekend onder de naam ‘Ander proza’, zoals Sybren Polet in 1978 zijn bloemlezing uit ‘het Nederlandse experimenterende proza’ doopte. Tegenstanders van Ander Proza vinden het ‘genre’ intellectualistisch, hermetisch, experimenteel, onleesbaar, pretentieus. Het kent desalniettemin een aantal niet onverdienstelijke beoefenaars: Boon, Bordewijk en Van Ostaijen. In de eerste jaargangen van Raster publiceerden regelmatig auteurs die in Polets Ander prozabloemlezing zijn opgenomen (Michiels, Schierbeek) of in de experimentele traditie werken (Hoste, Pleysier). Een speciale vermelding verdient Raster 16 (1980), waarin een dossier over Maurice Gilliams staat. Maar Raster was niet alleen de plek voor Ander proza. Zelfs in haar beginjaren bracht het blad werk van auteurs die nu niet bepaald een experimenteel imago hebben. Zo publiceerde het beschouwingen van Haasse en De Winter en creatief proza van Ferron en Hotz.
Raster is tevens zeer belangrijk geweest voor de introductie en/of doorbraak van heel wat buitenlandse literatuur. In zekere zin nam het die rol over van Randstad, het al even legendarische tijdschrift uit de jaren zestig. Lang voor anderstalige auteurs enige faam kregen in Nederland en Vlaanderen stonden ze al vertaald in Raster. Zonder Raster waren heel wat onder hen wellicht nooit verschenen in het Nederlands. Vaak werden zij dankzij die publicaties later door uitgevers opgepikt om in boekvorm te verschijnen. De ene keer ging het om levende vernieuwers, de andere keer om historische avant-gardisten of modernisten: Gaddis, Hrabal, Pynchon, Roussel, Simon. Daarnaast besteedde Raster ook regelmatig aandacht aan de voorlopers van het modernisme: Jean Paul, Flaubert (met een dossier rond het experimentele Bouvard et Pécuchet), Sterne (met de eerste vertaling van Tristram Shandy).
Ook op het gebied van buitenlandse poëzie geldt de regel dat een uitgever liever de kat uit de boom kijkt dan zelf in die boom te klimmen. Zowat elke buitenlandse dichter van wie de afgelopen decennia een bundel bij een reguliere uitgeverij is vertaald, heeft die uitgave indirect te danken
| |
| |
aan een ‘voorpublicatie’ in Raster: Ashbery, Benn, Bonnefoy, Ponge, Stevens, Tranströmer.
De andere kunsten kregen eveneens een regelmatig forum in de beginjaren van Raster. Andriessen, Breuker en Mengelberg komen aan het woord in een dossier over muziektheater in Raster 3 (1977). Er is aandacht voor beeldende kunst in essays over Bacon, Hopper, Giacometti, Van Velde.
Maar het grootste belang van Raster ligt elders. Lange tijd is het het enige literaire blad geweest waarin er ruimte was voor het ‘secundaire’. In haar beginjaren is Raster nooit in de val getrapt van het in Nederland sinds jaar en dag heersende anti-intellectualisme. Wanneer er nagedacht werd over literatuur, dan gebeurde dat meestal in Raster. Zoals het blad op het gebied van buitenlandse literatuur Randstad heeft verder gezet, is het qua theorie en kritiek een antwoord op Merlyn. Maar in tegenstelling tot Merlyn heeft Raster in haar beginjaren de literatuur nooit autonomistisch benaderd. De vorm werd steeds gekoppeld aan haar wereldse betrokkenheid.
Raster heeft het post-structuralisme en de semiotiek geïntroduceerd bij een Neder-landstalig literair publiek. Zo stonden er vertalingen van o.a. Barthes, Baudrillard, Deleuze, Foucault en Kristeva in de eerste jaargangen van Raster. Ze werden afgewisseld met voor het eerst vertaalde klassieke essays van o.a. Bachtin, De Saussure en Freud.
Raster deed ook zelf aan canonvorming. Zo bracht het enkele ophefmakende canoniserende stukken, zoals Sybren Polets inleiding op Ander Proza en Anthony Mertens' essay over ‘subjektivisties’ proza in de jaren zeventig. De literaire actualiteit komt dan weer aan bod in kritische essays waarin bijvoorbeeld het recente Nederlandstalige proza onder de loep wordt genomen.
De wereldse betrokkenheid van het blad uit zich in een aantal dossiers waarin een handvol relevante teksten rond een onderwerp werd samengebracht (in de beginjaren heeft Raster nooit met themanummers gewerkt). Raster 10 (1979) spitst zich toe op de verhouding tussen intellectuelen en de macht. Raster 7 (1978) gaat over ideologie en literatuuronderwijs. Een van de eerste thema's waaraan een volledige aflevering wordt besteed is het nummer ‘een vrolijke begrafenis uit de jaren zestig’ uit 1981 (Raster 19). Met een beetje goede wil kan je Raster 26 (1983), een nummer over hedendaagse Amerikaanse literatuur, als een indirecte vorm van wereldse betrokkenheid zien. Het nummer verscheen in volle koude oorlogstijd op een moment dat er overal in Europa tegen raketten werd betoogd.
De rubriek Terras/diskussie, kritiek, korrespondentie is de uitgelezen plek om de wereldse betrokkenheid van het blad terug te vinden. Redacteuren of verwanten van Raster geven onverstoord hun mening over literair-politieke kwesties die op dat moment aan de orde waren. Hoewel de context waarin deze teksten geschreven zijn verdwenen is, doen ze toch niet gedateerd aan. Het engagement is zodanig overtuigend dat je moeiteloos parallellen met vandaag kan trekken. Helaas heeft de rubriek maar twee jaargangen bestaan: van Raster
| |
| |
5 (1978) tot Raster 13 (1980), wellicht de meest ‘kwartiermakende’ jaren.
| |
Uit het leven gegrepen
‘De opstandige zonen werden vaders en beginnen in de jaren tachtig kinderboeken te maken,’ schrijft Kregting in zijn Rasteressay. In de tweede helft van de jaren tachtig (zo rond Raster 40) gaat het op de wereld betrokken engagement van de beginjaren stilaan over in een op de eigen wereld betrokken bekommernis. Het postmoderne credo dat dé werkelijkheid niet bestaat, is een voorwendsel om de eigen cocon als ‘werkelijk’ te gaan postuleren en cultiveren. De overgang van lezende mensen naar menselijke lezers wordt meer en meer een feit.
Enerzijds richt de redactie zich steeds meer op de Canon. Er verschijnt een aantal themanummers over klassieke of klassiek aandoende auteurs: Enzensberger, Gadda, Hanlo, Kiš, Musil. Anderzijds komen er meer en meer nummers met uit het leven gegrepen thema's: niet het hongerprobleem, maar het eetprobleem (Raster 53, 1991, ‘Eten’), niet de mensheid, maar het eigen gezin (Raster 56, 1991, ‘kinderliteratuur’), niet de feiten maar de verbeelding (Raster 55, 1991, ‘verbeelding en beeld’).
Af en toe zie je nog sporen van het op de wereld betrokken engagement uit de beginjaren van Raster. Een jaar voor de val van de Muur verschijnt Raster 42, een nummer over literatuur uit Centraal Europa. ‘De literaire getuige’ uit 1992 (Raster 57) bestaat volledig uit de neerslag van een gesprek tussen de redactie en S. Dresden naar aanleiding van diens holocaust-boek Vervolging vernietiging literatuur uit 1991. Zulke nummers kun je als een indirecte vorm van wereldse betrokkenheid zien. In die context lijken ook ‘Hoezo Europa’ uit 1990 (Raster 52) en ‘Schrijven in de actualiteit’ uit 1994 (Raster 67) veelzeggend. Maar deze nummers zoeken eerder naar redenen om de literatuur niet op de wereld te betrekken. Over Raster 67 staat bijvoorbeeld in de verantwoording van de bloemlezing het volgende: ‘Toen in 1994 diverse auteurs antwoordden op de vraag hoe literatuur kan reageren op de actualiteit had de titel ervan even goed schrijven tegen de actualiteit (kan literatuur tegen de actualiteit?) kunnen heten (...).’
Het begint er meer en meer op te lijken dat Raster gedreven wordt door de angst dat literatuur niet opgewassen zou zijn tegen de actualiteit. In plaats van alsnog een poging te wagen, geeft zij de moed op door zowel de maatschappelijke als de literaire actualiteit meer en meer achter zich te laten. Er begint zich te voltrekken wat Kregting in zijn essay de overgang van ‘een combinatie van historische avant-garde met kwartiermakend postmodernisme’ naar ‘een gedepolitiseerd modernisme’ noemde.
Niettemin levert Raster in die jaren indirect een niet onbelangrijke bijdrage aan de Nederlandse letteren. Relatief jonge of nog niet gevestigde essayisten krijgen regelmatig een forum in het blad. De essays van Huub Beurskens, Mathijs Van Boxsel, Stefan Hertmans en Charlotte Mutsaers passen uitstekend in de beschouwende tradi- | |
| |
tie waar Raster sinds haar ontstaan voor staat.
| |
Van scheldnaam tot koosnaampje
In 1995 treedt voor Raster het post-68 tijdperk in. De cesuur trek ik niet zelf. De evolutie die het blad de afgelopen jaren stilzwijgend heeft doorgevoerd krijgt zijn definitieve bevestiging in een lichte wijziging van het formaat: het blad wordt 1 cm langer en 1,9 cm breder. Hoewel die formaatswijziging een detail is, ziet de exegeet in mij er een symbolische breuk in.
Inhoudelijk is er uiteraard geen sprake van een breuk, laat staan van een redactionele coup of stoelendans, want de poëticale verschuiving van Raster is geleidelijk aan gebeurd. De auteurs die na het post 68-tijdperk voor Raster schrijven, deden dat in de meeste gevallen daarvoor ook al. Qua buitenlandse literatuur blijven eveneens dezelfde namen terugkomen. Voor de post-68 Raster zou een breuk al te uitgesproken zijn. Vanaf nu zal het blad zich vooral bekwamen in het onuitgesprokene.
De Raster waarmee het post 68-tijdperk begint is een themanummer over lezen: ‘In zijn element is de lezer wanneer hij in stilte en eenzaamheid kan lezen, zittend, liggend, of lopend,’ luidt het in het vooraf. Raster verlaat het rumoer van het leven en de wereld om de stilte en eenzaamheid der Bellettrie te vinden. De wereldvreemde lezer lijkt onafwendbaar geworden. De lezende mens komt niet meer aan zijn trekken. Hij haalt zelfs steeds meer zijn schouders op. Het blad dat vroeger het verschil maakte, wekt nu onverschilligheid op. Haar groeiende onverschilligheid ten opzichte van de wereld is hier mijn inziens de oorzaak van.
Er volgt een hele rij nummers die over strikt literaire onderwerpen gaan: de schaduw bibliotheek, de roman, het lange gedicht, de metamorfose. Daarnaast ontstaat er een overwoekering aan themanummers over auteurs: Camus, Diderot, Krezma, Sjalamov, Themerson.
In de bijna tien jaar die het post 68-tijdperk van Raster nu al duurt, kwamen er 4 themanummers die min of meer direct met het leven te maken hebben: angst in Raster 71 (1995), de humaniora in Raster 83 (1998), bestiarium in Raster 86-87 (1999) en ars moriendi in Raster 99 (2002). Daarnaast waren er twee themanummers die direct met de wereld te maken lijken te hebben: Raster 75 (1996) handelt over oorlog en Raster 97 (2002) over de tiran.
Bij nader inzien is er van directe betrokkenheid echter geen sprake. In het oorlogsnummer heeft men het vooral over de Tweede Wereldoorlog. De op dat moment razend actuele Balkanoorlog komt afgezien van een korte vermelding pas op het eind van het nummer ter sprake in een stuk van Dubravka Ugrešić. Omdat het de enige tekst is die direct over deze tijd gaat, zou je verwachten dat het nummer er mee opent. Maar misschien is dit een al te direct standpunt voor een blad dat zich al jaren beyond ideology waant.
Het tirannummer lijdt aan dezelfde angst om een standpunt in te nemen. Het nummer gaat immers ‘over de papieren dic- | |
| |
tator, de tiran als hoofdpersoon van een roman’. Over reële dictators heeft de redactie geen mening, tenzij de volgende: ‘dat er tussen literatuur en politieke theorie nooit veel grensverkeer is geweest, heeft voor geen van beide werelden een groot gemis betekend, dat wil niet zeggen dat er geen raakvlakken zijn. De redactie heeft zich in dit nummer beperkt tot de papieren dictatoren en presenteert de tiran hier voornamelijk als retorische figuur.’ Waarom de redactie voor papieren dictatoren gekozen heeft en niet voor reële, wordt niet nader gespecificeerd. De enige reële persoon naar wie verwezen wordt in het redactioneel is de mij geheel onbekende Oezbeekse dictator Islam Karimov. Geen woord over Saddam, Mobutoe of andere figuren van wie een foto op de eerste bladzijde staat. Ik weet niet goed of ik dit een staalkaartje van pretentie dan wel van wereldvreemdheid moet vinden.
| |
Negatie of negationisme
Het laatste dat je de redactie van Raster - en dus ook van de bloemlezing - kunt verwijten is dat ze geen goede smaak zou hebben. Een Raster-redacteur is de vleesgeworden goede smaak. In Ga ik weet niet waar, haal ik weet niet wat - een keuze uit honderd X Raster staan dan ook met smaak gekozen pareltjes uit de wereldliteratuur, aangevuld met oerdegelijk werk van eigen bodem. Maar voor de bloemlezing is er zo goed als niet geput uit de beginjaren van Raster. Uit de eerste reeks Rasters van Ten Berge zijn 12 regels opgenomen in een voetnoot. De eerste 40 nummers van de tweede reeks Raster zijn met 21% van het aantal bladzijden vertegenwoordigd in de bloemlezing.
Daarbij komt dat de geselecteerde teksten uit de Rasters 1 tot 40 allesbehalve representatief zijn. Je krijgt totaal niet het gevoel dat het blad 25 jaar geleden literairpolitiek iets te betekenen had. Een pregnant voorbeeld hiervan is de bijdrage van Cyrille Offermans. Van hem werd een vrijblijvend ‘Alfabet’ opgenomen over ‘dingen en mensen die je eetlust grondig kunnen bederven’ uit Raster 53, het eetnummer. Symptomatisch voor het gebrek aan wereldse betrokkenheid is wat onder het lemma ‘Honger’ staat: ‘Dat hoef ik toch zeker niet uit te leggen?’
Wat ik mis is de vlijmscherpe criticus die in de eerste nummers van Raster briljante stukken schreef over op dat moment actuele onderwerpen als bijvoorbeeld Maarten 't Hart en het monopolie van de realistische roman. Alsof de huidige redactie - en misschien ook Offermans zelf - niet herinnerd wenst te worden aan het kritisch verleden waaraan Raster zijn uitstekende reputatie te danken heeft.
Dat die reputatie steunt op de verdiensten van weleer, geeft de huidige redactie indirect zelf toe. In de verantwoording van de bloemlezing worden enkele literair-historische hoogtepunten van Raster opgesomd. Zonder dit te vermelden wordt vooral het pionierswerk (debuten en introducties) uit de eerste jaren van Raster genoemd. Zodra het moet gaan over de hoogtepunten van de laatste vijftien jaar, begint het gebluf. Zo wordt er ten onrechte beweerd dat
| |
| |
Tonnus Oosterhoff in het blad is gedebuteerd. In werkelijkheid publiceerde Oosterhoff voor het eerst in Raster 68, vier jaar na zijn debuut uit 1990.
De grootse fout die de samenstellers van de Raster-bloemlezing gemaakt hebben is dat ze zich geen moment hebben afgevraagd voor wie een bloemlezing uit Raster nuttig kan zijn. Volgens mij niet zozeer voor de wereldvreemde lezer, laat staan voor de menselijke lezer. Hij heeft dermate veel in zijn kast staan, dat een of andere heropgeviste tekst van een of andere literaire grootheid er eigenlijk niet zoveel toe doet. De in opdracht geschreven stukken die daar rond cirkelen lijken nu ook weer niet zo belangrijk, aangezien de auteurs zelf ze blijkbaar te occasioneel vonden om ze in hun eigen boeken op te nemen.
De lezende mens kan daarentegen veel leren uit de stukken die in de eerste jaargangen van Raster verschenen zijn. Helaas staan ze niet in de bloemlezing. Als ik de lezende mens zeg, dan denk ik vooral aan een jonge generatie lezers. Met oog op die generatie is het van wezenlijk belang dat de teksten uit Raster verkrijgbaar blijven waarin er vanuit een wereldse betrokkenheid wél stellingen worden ingenomen. Al was het maar om het beeld bij te stellen dat literatuur iets is dat bij het zwembad geconsumeerd, in duffe lokalen bestudeerd of in chique salons veresthetiseerd dient te worden. Raster heeft in het verleden bewezen dat je met literatuur ook andere dingen kunt doen.
| |
Twist met ons
Een Nederlands tegenwicht voor het arrivisme van Raster vond je in de jaren negentig bij het tijdschrift De Revisor. Het blad gaf een belangrijk forum aan de andersoortige poëzie die in de marges van de jaren negentig voor vernieuwing heeft gezorgd. De toenmalige Revisor-redacteuren Jacob Groot en Kees 't Hart vestigden regelmatig de aandacht op relatief jonge dichters als Van Dixhoorn, Duinker, Hüsgen, De Kom, Kregting, Lampe, Oosterhoff, Ouwens of Wijnberg. Raster heeft die boot bijna volledig gemist.
Raster ging ook voorbij aan het postmodernisme dat eind jaren tachtig, begin jaren negentig het literaire debat in Vlaanderen bepaalde. De Vlaamse postmodernisten zijn pas sinds een paar jaar ontdekt in Nederland. Is het toevallig dat hun Nederlandse ‘doorbraak’ er pas kwam toen ze al lang gecanoniseerd waren en het ethische begon te evolueren naar het esthetische?
Raster 89 (2000) is een pijnlijk voorbeeld van het gebrek aan vernieuwing. Het stelt zich voor als een themanummer over ‘nieuwe poëzie’. Maar dit laatste moet wel heel letterlijk worden genomen. Nieuw betekent niet zozeer ‘vernieuwend’, maar eerder ‘vers’, ‘pas klaar’, ‘nog niet lang af’. Van de 17 Nederlandstalige dichters die poëzie publiceren in dat nummer, zijn er 4 die al meer dan 30 jaar publiceren, 5 die al meer dan 20 jaar publiceren, 4 die al meer dan tien jaar publiceren en 3 die de afgelopen 2 jaar zijn gedebuteerd in bundelvorm. Het enige echte poëziedebuut in Raster 89 komt van de als prozaïst al jaren ge
| |
| |
prezen Bart Moeyaert. Hij waagt zijn eerste stappen als dichter met het gedicht ‘Kwijt’.
Haaks hierop staat bijvoorbeeld Raster 17 uit 1981, een nummer dat geenszins de ambitie heeft om een themanummer over nieuwe poëzie te zijn, maar wel 3 poëziedebuten bevat: Van Dixhoorn, 't Hart en Van Wouten. Dit is meer dan het aantal poëziedebuten dat er in de laatste 60 nummers van Raster heeft gestaan. Het aantal auteurs dat de afgelopen vijftien jaar met creatief werk in Raster is gedebuteerd is op één hand te tellen. Het contrast met Raster 17 maakt duidelijk dat Raster niet alleen zijn voeling kwijt is met de wereld, maar ook met vernieuwende literatuur.
Ik heb er alle begrip voor dat de vernieuwingsdrang met de jaren afneemt en de relativeringszucht toeslaat. Maar voor mij is een literair blad eerder de plek waar er geponeerd dan gerelativeerd moet worden. De volgende uitspraak uit de verantwoording van de Raster-bloemlezing gaat me dan ook te ver: ‘Er is sinds de jaren zestig niet één tijdschrift geweest dat met een heus programma kwam, of het struikelde binnen de kortste keren over de eigen grote woorden.’ Je kan evengoed beweren dat het niet slim is om te lopen, omdat de kans dan groter is dat je struikelt dan wanneer je blijft zitten. Met deze mentaliteit had geen enkel kind ooit leren lopen. Los daarvan klopt het niet wat hier beweerd wordt. Als er voor de jaren zestig al bladen zijn geweest die niet zijn gestruikeld over hun ‘eigen grote woorden’ - wat ik ten zeerste betwijfel - dan hebben ze maximaal een paar jaargangen bestaan. De tweede reeks van Raster bestaat in tussen meer dan 25 jaar. Misschien ligt daar wel het antwoord op een vraag die Raster wel op de avant-garde, maar nooit op zichzelf betrekt.
De laatste 15 jaar heeft Raster geen literair-politiek standpunt meer ingenomen. Met het voorwendsel dat ‘er tussen literatuur en politieke theorie nooit veel grensverkeer’ zou zijn geweest. Met het voorwendsel dat het literair debat niet meer van deze tijd zou zijn, omdat we het onderhand wel eens geworden zijn met elkaar. Geen polarisatie, maar consensus. Maar het literair debat bestaat vandaag de dag wel degelijk. Het enige verschil met vroeger is dat het zich verlegd heeft. De literaire marge houdt zich niet langer in de Randstad op. De literaire marge doet zijn naam alle eer aan en bevindt zich nu ook in de geografische marge.
Raster tracht al jaren haar avant-gardistische verleden te camoufleren vanuit de overtuiging dat avant-garde niet meer van deze tijd zou zijn. Hiervoor maakt ze vreemd genoeg gebruik van het avant-gardistische profileringsmiddel bij uitstek: de negatie. Elke avant-garde beweging leeft immers bij gratie van de negatie. Negatie in de betekenis van ontkenning van de relevantie en waarde van de voorganger. Vreemd genoeg is in het geval van Raster die voorganger Raster zelf. Door het literairhistorische karakter dat een bloemlezing uit Raster per definitie heeft, kan je nog moeilijk van negatie spreken. Zodra je het verleden gaat camoufleren, slaat negatie immers al vlug om in negationisme.
Als de letteren, en Raster in het bijzonder, één les te trekken hebben uit de For- | |
| |
tuyn-hysterie dan is dat het sinds de val van Paars II vaststaande feit dat het nonideologisch tijdperk waarin iedereen het eens lijkt te zijn met elkaar, definitief voorbij is. De consensus van eertijds blijkt al die tijd een schijnconsensus te zijn geweest. De dictatuur van de tolerantie bleek in werkelijkheid een middel om de schijntolerantie te maskeren. Deze schijntolerantie uit zich niet in het minst in de letteren, getuige de poëticale censuur waarmee de Raster-bloemlezing is samengesteld. De soevereine houding van Raster inzake literair-politieke standpunten heeft haar beste tijd gehad. Het wordt tijd dat ze haar ware gelaat laat zien. Of op zijn minst haar schizofrene houding toegeeft ten aanzien van een verleden waarop haar charisma ten volle steunt.
| |
Een brug te dicht
In het begin van deze bijdrage heb ik de zinsnede ‘een gebroken liefde voor een verloren utopie’ eens laten vallen. In die context wil ik besluiten met een citaat van Bert Schierbeek uit Raster 5 (1978). Hij publiceerde enkele opmerkingen naar aanleiding van een gesprek over de avant-garde in Raster 2 (1977).
‘Wat de geëngageerdheid betreft. Ik heb menige Vijftiger gezien in de Markthallen tijdens de protesten tegen de politionele akties in Indonesië. Lucebert schreef nog een groots gedicht voor onze bruid Indonesia; trouwens wie was niet links en deed daar wat aan. Maar ja, je ontkomt er niet aan, dat dat gedicht van Lucebert niet werd begrepen en de politionele akties wel. Ik zou overigens wel eens willen weten wanneer ooit een vaderlands politikus of politieke partij eens een dichter heeft geëngageerd? 't Hoeft niet altijd van één kant te komen, lijkt me. En afgezien daarvan had de oorlog velen van ons al vijf jaar lang geëngageerd Je wou wel eens iets doen in je eigen vak.’ (mijn cursivering, tvdv)
De menselijke schrijver met een gebroken liefde voor een verloren utopie, herken ik in bovenstaande apologie van Schierbeek. Is het door hem beschreven lot van de avant-gardistische Vijftigers ook het avant-gardistische Raster te beurt gevallen? Was Raster het eenrichtingsverkeer literatuur > wereld beu? Of gebruikten ze dit als ideaal voorwendsel om de avant-garde dood te verklaren en geen wereldse bekommernissen meer te hoeven hebben? Dat de wereld nooit over de literaire brug komt als voorwendsel om de literatuur niet meer over de brug naar de wereld te laten gaan. Opdat men eindelijk eens iets kan doen ‘in zijn eigen vak’. Zich niet meer ledig hoeft te houden met de wereld, omdat de literatuur an sich al genoeg hoofdbrekens geeft.
In ieder geval respecteer ik de eerlijkheid waarmee Schierbeek zijn wereldse ontgoocheling kenbaar maakt veel meer dan de hoogmoed waarmee Raster beweert dat poëticale stellingnames geen zin hebben omdat je binnen de kortste keren toch struikelt over je eigen grote woorden.
Het citaat van Schierbeek en de evolutie van Raster maken je niet bepaald vrolijk over de bestaanszin van de avant-garde. Maar zolang iemand de energie en het ge- | |
| |
loof heeft om de kritische vragen te stellen die Raster in haar beginjaren stelde, heeft de avant-garde een reden en een recht van bestaan. Wat die ‘iemand’ betreft neem ik mijn hoed af voor studenten die vanuit hun wereldse betrokkenheid een avond rond Raster en het ethische failliet van de babyboomers organiseren. Alleen al omwille van die studenten is het ongepermitteerd dat Raster haar geschiedenis ontkent en vervalst. Alleen al omwille van hen getuigt het van pretentie en wereldvreemdheid te durven beweren dat avant-garde niet meer van deze tijd zou zijn.
|
|