| |
| |
| |
Michel Leclerc
De Oorsprong der Soorten
...Deel u dan, Eroos, in sneden van
het zwaard: wat verlijdt naast wat toekomt.
Die u toemat, terugvordert: ban
billijkt niet langer wat kommert, wat
na uw afsterven voortbestaan zó
die heelhuids de schoot willen uit en
overlijden bedaard willen in
voortaan, als te vroegen, te laten
zij in twijfel omzwèrven van wie
krengen te velde te schenden dan
van alsnog te gelijken in tijd -
graaien die elk hun monade bij
elkaar, als elks andere eender.
| |
| |
Dan de andere eerder geprent
blíjft slechts het beeld van de weerga in
liefdes gesterf op de scherven van
geen spiegel ze glad, van de eigen
afheid elkander de voorschouw
geen subtielere doorschijn voor licht
- een kier maar, en beeldbreuk -
noch fragment in elkaars déjà-vu
verkend met een fata morgana,
‘licht uit!’ ten afscheid
in het lak-craquelé hij ontbladert
kindertijds tover-lantarens
knetterend mica van chromo's
laat los hij wordt wakker -
| |
| |
gruis van de heden-sfeer, uitgezet
tot voorbij wat de zelfdoding redt
aan aard, evenredig met weten:
hemels waar rijstebrij eten en
met fenol in de hartstreek ontreddert
Prik! van de engel met beltrom
- niet verwekt/uit-de-dood-
-opgewekt, wake der rede die
geweckt door de wrake, niet snik:
| |
| |
Daar delft nu de schaats naar
snijdt, zichzelf klovend, in helften wat
het vijverdiep teelde uit hom en
kuit, wat het borg en verschool onder
als buit voor het loodrechte mes -
vis-zonder-grond in zijn zweefvlucht door
magneetkracht gehaald naar het noorlemmer,
de vorm van wat kimrecht ze scheidt:
evenwel de bijl in ontsluit als een kus
op tuitende lippen een open
mond, op de oevers onhoorbaar.
Al achterhaalt er de hengel zijn aas,
aan de haak: op wat waterpas breekt
| |
| |
gekruisigd en doorgeknipt deelt ze
rechtspraak in vroeger en later in,
en eens roependen maanstem hun liefde-
ethos bij ethos van haters:
‘Door geen prooidier verwend instrument,
uw graagte herkennen de soorten
argeloos-gretig als wezensverwant.
Hun grijphand, hun paddel, hun klauw,
hun vin, hun tentakel, hun zuignap
hunkert naar al wat uw wapentuig
- dat het schot aan hun ogen onttrekt -
biedt: ideaal voor de spierboog,
vervolmaking der mulle mechanica
koelende plant gij uw anker in
hun lichaam, uw schroef in wat lilt.
Het gulzige woord dat ge opende
voorvoelt wat uw droom had gewild:
dat uit emulsie van levend atoom
voort uw inerte kristal vloeit.
Zo ontgoochelt de poel der organen
u, dat afslachting past, en gevreet
vergeet wat het wist: dat uw bloei
| |
| |
schijnt, als zijn god, oogverblindend
zulke grens toe: de kling voor een kunstvin,
voor het plasma de bagger -
spijt tot de schijf, al verwanhoopt ze
om herbronning, verheerlijking leed
en nijd - zowel demon als mens
geëjaculeerden een omgekeerd blauw
azuur op ontwricht en verknoopt het -
door uitsmelt gelouterd door Kelvins
nulgraad versteend is hun ruilwezen
als: de ampere ömhet, de klik
onbevlektheid de vleugel, van klef
maaksel het schaduwrijk zeil:
- vereenzelvigd-ontzelfd gelegeerd-
-ontvlochten bevochten-begeerd - het
stomende ijs, dat hun Eden
symboliseert, het verlangen verbreekt,
naar zwanen, in helften des levens:
| |
| |
...blanke of dompelt juist de nachtzwarte
kusdronken het hoofd in 't kristal
's waters dat tweelings door elkander
geschaduwd en vergroeid zij ook tweemaal
- wie ìs er in dit nuchtere
en hoos slurpend uw zwanehalzen
verzoenen met vorm speurend naar
kiemcel wie die sleurt door de kier, met
wie als geestvolle stof opstreeft weer
vlees wordt uit het woord wie als ufo...
Gletsjerijs persend wel heeft uw zandloper-
-zoutvat-tweevoud gesmolten -
broos echter knerpt het daarin gevatte,
uw rinnend rood, om uw rif -
protuberansen van rohrschachs laaien,
mitotisch kalft zich in trance weg
o dubbele grijp! Hettitische
bijl! uw schacht heeft doorboord als een
rapier het tracheïsch vaatwerk der
vlindermuis, het electrum, het brons
| |
| |
prangt in het labyrint der Minoërs -
stááft uw lictorenbundel-riet
dat aan aar rijp en erect
en uit druiventrossen waanzin -
ruimte zich tijd kromt en zich
uitsplitst in het straks dat voorbij is,
in het toen dat nog komt -
het wateren belendende ijs
sprong deze zalm, die het verval af
der fylae werd gedrukt door zijn gen.
| |
| |
Weg plukt de handpalm van de hurkende
visser hem, verlosser der zielen.
Warmt de verouderende kieuw,
die verkleumd uitzwol tot longpijp weer
aan de luchtbel-orgaan-filter, als
graat likt bij maneschijn in het holtedier
zon, wiens raatorgel volsmelt
met zijn gaargeschrikt lid.
de eer verzakende oorzaak die
te zijn voor in wade-wikkels
verbitterden door hun lot gaat een eerste
cel, waarin kroost met chromosoomstaven
- nu uit geen feit meer effect lekt en met
kroos amper bedekt zijn voor waders
gezwel, metastaseer tot het ozon-
zonnevlekken verblinden geen oog,
werpen geen ijstijd meer, nu de tijd,
| |
| |
eensgezinde vector des levens,
cytofagen beruziet, keert.
zijn kern, waar kraken nog nazindert
van de ijsbreker, trilt tropisch
geworg nu van het schip door de Kraken.
Tij rolt deze films op elkaar:
het zanddeeg met kokerwormen uit
onder leeg vocht zonder vormen, of
op fossiel van wat sterft en neerzinkt
de verf-, de inktlaag, de kleurenpracht
ongedeerden, en als een dij op een dij
òm de lacune van een lagune
vogels, wie hagedisschub tot slagpen
uitsproot, uit lucht terug, het
amfibische? met hun snaters in kril,
plankton en dril naar wat DNA
| |
| |
met hun ei en zaad wil - hun ijsschaal-
raspende eitanden naar een schoot
om weer pril, weer foetus te worden,
foeragerend op dooier-dooiwater -
zie de duikboot in tweegevecht
met de vinvis, gezwicht uit vertewee
zinken. Dieplood dat landt.
anorganische zelf uitkiemt,
gelouterd in uw zuren en zouten,
oceaan, zal uw gloed bloedkoraal-
tongen uit zijn rifmidden slaan.
Precambrium koestert onderzees in
zijn golfstroom rode reuzen.
stuikt zijn verraderlijke deur door.
Bij voorbeeld in een doopvontschelp klem
verdwijnt microscopisch de siderische
mercurius' schijf heen, witte dwerg,
naar haar diep-indigo achterzij,
pode slaat om het steltlopende
| |
| |
verkeer terug wil het zwevende
reptiel dat zijn pad verliet, haar
kwadraat-iris, haar verzachtende blik.
Het spiegelbeeld wroegt dat leeft wat het
spiegelde naar diens beeld,
het late laat laat doch beeld
vergeeft, dat het mìsmaakt, omdat het speelt -
met het woord dat wegwist en doorlaat.
|
|