Yang. Jaargang 30
(1994)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Jürgen Pieters
| |
[pagina 63]
| |
het precies datzelfde citaat uit Conrad is dat Edward Said als motto boven zijn Culture and Imperialism plaatst. De boodschap die de Palestijns-Amerikaanse scholar meer dan eens in zijn 400 pagina's dikke studie expliciteert, loopt dan ook parallel met Ramdas' conclusie: kolonialisme en imperialisme zullen pas echt voorbij zijn wanneer beide partijen - heerser en overheerste, West en Oost - elkaar als evenwaardige partners gaan beschouwen in de ‘global village’ die de wereld in het imperialistische tijdperk geworden is. Wanneer een geografische tweedeling als Oost en West wordt gezien zonder dat daarbij de morele termen - barbaars versus geciviliseerd, inferieur versus superieur - gaan meespelen die we er tot op vandaag in lazen. Het uiteindelijke doel van Said - door te dringen ‘beyond the reified polarities of east versus west’ - is nog lang niet bereikt. Said doet daar heel nuchter over: in het vierde en laatste hoofdstuk van zijn boek gaat hij na in welke mate de hegemonie van de Verenigde Staten aan het einde van deze eeuw kan worden vergeleken met de positie van de grote koloniale mogendheden aan het einde van de negentiende en in de eerste helft van de twintigste eeuw. De koloniseringsmethoden mogen dan wel verschillend zijn, de principiële mechanismen van de machtsontplooiing zijn dezelfde gebleven: als dominante cultuur portretteer je van de ander enkel die aspecten die jouzelf in een beter licht plaatsen (vandaar de prototypes van de luie neger, of de inlander die genoeg heeft aan de meer dierlijke behoeften des levens) en je verzwijgt daarmee een hele culturele achtergrond die het gedrag van die ander aannemelijk kan maken. Neem bijvoorbeeld Saids case-study, de recente Golfoorlog: nooit was er sprake van het erfgoed dat ondanks de geallieerde precisie-bombardementen verloren ging; nergens in de westerse media werd ook maar enige aandacht besteed aan de interpretatie van het conflict door de Irakezen en aan hun zo hardnekkig (‘fanatiek’) geloof in hun gelijk. Voor Said is dit op zijn minst duidelijk: een conflict als de Golfoorlog komt neer op de oppositie tussen twee manieren van de (wereld)geschiedenis bekijken: de Amerikaanse, westers-imperialistische visie (we moeten de wereldorde verdedigen want we hebben een verantwoordelijkheid tegenover die wereld - vergelijk met de mission civilatrice van Frankrijk en Engeland vroeger) versus de oosterse (we moeten Koeweit onttrekken aan het verdorven westerse imperialisme, dat, getuige de voorbije eeuwen, toch niks goeds brengt). | |
Eliot en FoucaultSaids boek vertrekt bij T.S. Eliots ‘Tradition and the Individual Talent’, het befaamde essay dat vaak wordt ingeroepen als argument voor de idee dat kunst autonoom bestaat en autonoom gecreëerd wordt. Als de dichter zich al met iets wereldlijks bezighoudt, dan is het enkel met de poëzie van zijn voorgangers, zou Eliot willen stellen, niet met het extraliteraire (socio-economische of politieke gebeurtenissen in de breedste zin van het woord). Het is achteraf gezien tekenend voor Saids aanpak dat hij deze canonieke tekst tegendraads gaat lezen. Poëzie wordt hier door Said gezien als verankerd in een historisch moment, en daardoor als verwoording van een visie op de wereld, en niet als kunst om de kunst, gecreëerd in een sociaal vacuüm en omzichtig behandeld als een in een serre gekweekte orchidee. De centrale idee uit Eliots essay is volgens hem de gedachte dat ‘how we formulate or represent the past shapes our understanding and views of the present’, en in velerlei opzicht is die zin programmatisch voor Said: voorop staat de idee dat heden, verleden en toekomst geen onscheidbare fasen zijn, maar in elkaar overvloeien en elkaar kruisbestuiven. Het is voor de onderzoeker niet alleen zaak om uit het verleden lessen te trekken voor de toekomst - wat Saids impliciete doel is - maar ook vanuit het heden het verleden anders te gaan bekijken. Dat laatste heeft Said alvast gemeen met andere hedendaagse theoretici (ik denk in eerste instantie aan de zogenaamde ‘New Historicists’), namelijk de vaststelling dat het heden zodanig gedomineerd wordt door beelden, media en taal dat we nog maar zelden kunnen spreken over feiten zonder daarmee ‘voorstellingen’ te bedoelen. Vandaar overigens Saids ‘formulate or represent’ in zijn analyse van Eliot. Elders stelt hij het zo: ‘representations’ staan ‘at the core of a culture’. De verblindende aanwezigheid van vervormende filters als media en taal, hebben ons ook attent gemaakt op de ideologische keuzes die achter die filters zitten. Wanneer je iets toont of zegt, heb je ten eerste de macht om dat te doen, en vanuit die macht heb je ook de mogelijkheid om andere dingen te verzwijgen. Mede daarom worden historische bronnen ook steeds minder gelezen als objectieve rapporten van feiten en gebeurtenissen en steeds vaker als gekleurde verslagen en voorstellingen die bewaard zijn gebleven omdat ze werden aanvaard en/of gepropageerd door een ideologisch apparaat. Said geeft het voorbeeld van Fouriers geautoriseerde beschrijving van Egypte, die werd gemaakt tijdens Napoleons expeditie naar dat land. Lange tijd gold die lofzang op de oude beschaving (‘the homeland of the arts’), gezien vanuit een strikt westers perspectief, als enige bron van kennis over het oosterse gebied. Said plaatst ze naast een contemporaine tekst van een Egyptisch historicus, waarin diezelfde expeditie vanuit een totaal andere hoek wordt bekeken: ‘devastation was general’, | |
[pagina 64]
| |
‘the common meaning of life was corrupted’. Wie de macht heeft, bepaalt in grote mate de loop van de geschiedenis, althans, bepaalt hoe die geschiedenis wordt bekeken. In dat opzicht vertelt Said dus niets nieuws. Zijn onderzoek naar de geschiedenis is gebaseerd op premissen die vooral sinds Foucault algemeen aanvaard zijn: de geschiedenis van de mensheid moet worden gekaderd in een algemene strijd om macht. Het nieuwe aan Saids aanpak ligt echter hierin dat hij die chronologische en historische filosofie overbrengt naar een geografisch domein, en het is op dat vlak dat hij afstapt van Foucault en die zelfs bekritiseert. Ik verklaar mij nader. Net zoals hij erop wijst dat heden en verleden bij een historische studie niet van elkaar losgekoppeld mogen worden, pleit Said voor een onderzoek naar de relaties tussen Oost en West. Zijn aandacht voor het raakvlak tussen Oost en West heeft vanzelfsprekend meer dan louter persoonlijke motieven (van oorsprong Palestijn, maar al jaren docent in de V.S., behoort Said als het ware tot beide werelden). Al sinds zijn vroegste werk over Conrad spreekt Said zijn onbegrip uit over het feit dat een onderwerp als het imperialisme zo stiefmoederlijk werd behandeld in de literatuur- en cultuurstudie. Ook in deze Culture and Imperialism klinkt de klacht meer dan eens door. Er mogen dan wel al verscheidene studies verschenen zijn waarin het immense belang van het imperialistische gedachtengoed voor het westerse denken wordt aangetoond, toch, zegt Said, heeft nog bijna niemand gewezen op de alomvattende rol die de cultuur speelde bij het ontstaan, de bloei en de afbrokkeling van het westerse imperium. Said is wat dat betreft ook heel kritisch voor de twee denkers die hem vroeger al tot voorbeeld dienden, Michel Foucault en Raymond Williams. Die laatste onderzocht in een werk als The Country and the City wel de culturele mechanismen die aan de basis liggen van een dichotomie stad/platteland, maar, hoe zeer die stap ook voor de hand lag, nooit plaatste hij zijn model in een bredere, imperialistische context. Zowel voor Williams als Foucault, zegt Said wat teleurgesteld, is ‘the imperial experience (...) quite irrelevant’. (Voor de volledigheid voeg ik eraan toe dat Said wel een werkmodel vindt in een onafgewerkt essay van Gramsci over de verhoudingen tussen Noord- en Zuid-Italië.) | |
Contrapuntisch lezenDe titel van het eerste hoofdstuk, ‘Overlapping Territories, Intertwined Histories’, is alvast een goede indicatie van het soort discussie dat Said wil voeren. Het heeft volgens hem geen enkele zin bij een dergelijke discussie te gaan schermen met essentialismen als ‘Oost’ en ‘West’, ‘Cultuur’ en ‘Politiek’. De geschiedenis van het imperialisme laat zich enkel schrijven wanneer we afstappen van dergelijke tweedelingen en kijken waar Oost en West elkaar raken, waar ze op elkaar inspelen en hoe ze dat doen of hoe ze dat vermijden. De mechanismen die daarbij werkzaam zijn, noemt Said ‘structures of attitude and reference’: uitspraken, politieke én culturele, die een weergave zijn van hoe een bepaald volk denkt over een ander volk - in casu, de koloniale macht over de kolonie. Uitspraken waaruit een bepaalde collectieve attitude spreekt en een collectieve, al dan niet onbewuste, verhouding tegenover het vreemde en de vreemde. Said legt politieke essays van zogenaamd verlichte denkers als John Stuart Mill (die de Britse kolonies ziet als ‘the place where England finds it convenient to carry on the production of sugar, coffee and a few other tropical commodities’) en Thomas Carlyle (die de inlanders omschrijft als ‘indolent two-legged cattle’) naast romans van Conrad, Kipling en Austen en ontdekt in beide vergelijkbare ‘structures of attitude and reference’. Kort gesteld komt het erop neer dat de kolonies worden beschouwd als buitenlands bezit, louter voor economische doeleinden gebruikt en moreel gesproken duidelijk de mindere van the homeland. Wie zoals Conrad en Kipling verder kijkt dan zijn westerse neus lang is en iets wil zeggen over de essentie van het gekoloniseerde land, komt vaak niet verder dan het cliché dat het vreemde Oosten exotisch, mysterieus en fundamenteel onkenbaar is, en dat, zoals Kipling het stelde ‘East is East and West is West, and never the twain shall meet’. Wanneer het zo wordt gesteld, kan het misschien lijken alsof Said de auteurs die hij hier bespreekt - naast de genoemde ook nog onder anderen Camus, Malraux, Yeats en E.M. Forster - medeverantwoordelijk acht voor de wreedheden van het imperialisme dat ze in hun boeken eerder stilletjes in stand houden dan verwerpen. Een grondige lectuur van Saids boek laat zien dat dat niet het geval is. Wel wil Said erop wijzen dat ook de auteurs niet ontsnappen aan de ‘structures of attitude and reference’ van de imperialistische ideologie. Saids analyse van Conrads Heart of Darkness is wat dat betreft voorbeeldig. Ik citeer: ‘Conrad's tragic limitation is that even though he could see clearly that on one level imperialism was pure land-grabbing, he could not then conclude that imperialism had to end so that “natives” could lead lives free from European domination. As a creature of his time, Conrad could not grant the natives their freedom, despite his severe critique of the imperialism that enslaved them.’ Een auteur als Conrad blijft dus ‘a creature of his time’ en het is als dusdanig dat Said hem ook leest. Want, zonder te willen betwisten dat de kunstwerken die hij analyseert een soort eeuwig- | |
[pagina 65]
| |
heidswaarde toegekend kregen door hun esthetische kwaliteiten, wil Said afstappen van het autonomistische dogma dat kunst niks zou te maken hebben met de wereld waarin zij ontstaat. De link tussen het kunstwerk en die historische realiteit, zegt Said, ‘does not reduce or diminish the novels' values as works of art: on the contrary, because of their worldliness, because of their complex affiliations with their real setting, they are more interesting and more valuable as works of art’. Zoals uit bovenstaand citaat al blijkt, gaat Saids aandacht binnen de verschillende vormen van cultuur sterk uit naar de roman. Die optie is niet geheel toevallig: in de ‘empires’ die Said hier onderzoekt - in eerste instantie het Franse en het Britse - speelde de roman een heel belangrijke rol. Meer nog, volgens Said zouden de Europese roman en het imperialisme elkaar op een zo intense manier bevestigen, dat het welhaast onmogelijk wordt de ene nog te bestuderen zonder het andere erbij te betrekken. En omdat velen die link over het hoofd zagen, wil Said dit hier even rechtzetten. (Ik denk bijvoorbeeld aan Ian Watt die de opkomst van de Britse roman in The Rise of the Novel wel koppelde aan het groeiende kapitalisme, maar met geen woord repte over het imperialisme.) Er moet daarbij wel aangestipt worden dat Said nergens concreet laat zien hoe de roman in de praktijk een bijdrage leverde aan de conservering van de geldende ideologie. Ook de vraag of er dan geen artiesten waren die dat hele gedachtengoed ondermijnden, blijft grotendeels onbeantwoord. Om de verzwegen link tussen de kunst en de imperialistische ideologie bloot te leggen, gebruikt Said een methode die hij zelf ‘contrapuntal reading’ noemt: een vorm van lezen tegen de draad van de heersende ideologie in, en ook tegen de draad van het traditionele lezen in. Het meest verhelderende voorbeeld hiervan is waarschijnlijk Saids contrapuntische lectuur van Jane Austen Mansfield Park. Said legt in die roman het mechanisme bloot dat Austen gebruikt om te spreken over de koloniale eigendommen (Antigua) van Sir Thomas Bertram, een plaats die wordt gezien in de termen van Mill die ik hierboven citeerde. Het Antigua van Sir Thomas is gesitueerd in de marge van de Engelse leefwereld en dus ook in de marge van deze roman: als een bijna onbetekenend detail dat de morele en politieke correctness van Austen Engeland beter doet uitkomen. (Het lijkt in eerste instantie misschien eigenaardig dat Said met geen woord rept over de beruchte ‘irony’ van Jane Austen - wat de zogezegde verrechtvaardiging van het imperialisme in deze roman in een totaal ander daglicht zou kunnen plaatsen. We moeten hierbij echter wel bedenken dat het volgens Lionel Trilling precies Mansfield Park is dat binnen Austen oeuvre opvalt en wel wegens de afwezigheid van die elders zo scherpe ironie.) Natuurlijk is het zo - en misschien kan dit als kritiek worden aangevoerd - dat Said zijn voorbeelden zorgvuldig selecteerde uit het soort romans dat we gemakshalve traditioneel-realistisch zullen noemen, romans die mimetisch een maatschappij portretteren. Wel Crusoe en Austen, geen Fielding of Sterne. Zodra hij overschakelt op een experimenteler, sterk literaire constructie als Ulysses, waar de taal primeert op de mimetische weergave, doet Saids standpunt wat geforceerd aan: Stephen wordt hier namelijk gezien als het slachtoffer van de Ierse overheersing door de Britten, een balling in eigen land. Een dergelijke interpretatie gaat mijn inziens nogal licht over Joyces/Stephens zelfgekozen ballingschap en zijn afkeer voor al wat Iers is, hoe ambigu die afkeer ook moge zijn. Ook Saids bespreking van Forsters A Passage to India is in hetzelfde bedje ziek. Bovendien wordt Forster hier nogal sterk vereenzelvigd met de verteller van zijn boek (‘Forster sees Indians with imperial eyes when he says that it is “natural” for sects to dislike one another or when he dismisses the power of nationalist committees to last beyond the English presence’). Bovendien begaat Said als het ware zelf de fout uit te gaan van een essentialisme als ‘de Westerling’, een redenering waarvoor Forster in zijn Italiaanse romans ironisch genoeg waarschuwde. Bovendien kan je van zo'n roman wel zeggen dat hij raakpunten heeft met een bestaand maatschappelijk model, maar dat betekent nog niet dat de tekst - met zijn eigen interne structuur - daar noodzakelijk een fotografische afbeelding van is of daar feitelijke uitspraken over doet. Een roman blijft een stuk fictie, hoe sociologisch het model ook is waarmee je die fictie wil interpreteren. | |
Fascinatie voor natuurgenotenAls een verlengstuk van zijn ‘contrapuntal readings’ - die, zoals ik al schreef, de bedoeling hebben iets toe te voegen aan andere lezingen, niet ze te vervangen - bespreekt Said ook het werk van een aantal niet-westerse schrijvers als Ngugi, Adonis, Césaire en Soyinka. Dat gebeurt dan vooral in de hoofdstukken waarin het groeiende verzet tegen de koloniale machten, vanaf het einde van de negentiende eeuw, ter sprake komt. Said bekijkt opnieuw hoe daarop wordt gereageerd in de Europese cultuur en hoe in de kolonies zelf allerlei vormen van nationalisme de plaats gaan innemen van de ideologie van de westerse overheerser. Die evolutie is noodzakelijk, stelt Said, maar ze mag enkel een stap zijn in de richting van een verregaande ‘liberation’, die we misschien nog het beste kunnen omschrijven in de termen waarin Anil | |
[pagina 66]
| |
Ramdas de toekomstige verhouding tussen Suriname en Nederland zag: een ‘eerlijke fascinatie voor natuurgenoten’. Ik ga wat snel over het tweede deel van Saids studie - historisch gezien de periode van het verzet tot na de dekolonisatie - omdat zijn betoog hier nogal chaotisch wordt en eerder lijkt te bestaan uit een aantal lezingen die thematisch wel verbonden zijn, maar niet logisch uit elkaar voortvloeien. Zo krijgen we bijvoorbeeld een interessante analyse van Yeats' werk in het kader van het debat ‘nationalism’ versus ‘liberation’ naast een vergelijking tussen vier studies van Afrikaanse en Arabische intellectuelen (gaande van sterk-ideologisch en betrokken naar meer ‘wetenschappelijk’ gefundeerd). Dit laatste biedt de gelegenheid nog even stil te staan bij de toon van Saids eigen discours. Zonder ook maar ergens propagandistisch te worden, pleit Said er veelvuldig voor dat de westerse intelligentsia en theoretici meer standpunten zouden gaan innemen in hun werk in plaats van zich te verbergen achter het principe van de wetenschappelijke objectiviteit. In een zeer interessante passage in deze studie ontmaskert Said dat ‘disinterested detachment’ trouwens als een puur eurocentrische constructie. Zo krijgt het poststructuralisme meer dan eens een veeg uit de pan omdat het zich nooit gewaagd heeft aan wat voor Said de belangrijkste binaire oppositie is - Oost versus West (en dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Fanon), en ook omdat het zijn conclusies aangaande de literaire taal enkel toepaste op Europese canonieke auteurs. Hoewel Said een groot aantal nieuwe namen probeert toe te voegen aan dat canon, kunnen we dat laatste verwijt uiteindelijk ook tegen hem gebruiken. Hijzelf illustreert zijn these dat de westerse imperialistische ideologie de hele cultuur doordrongen heeft, vooral aan de hand van een gevestigd cultuurprodukt als de roman. Misschien was het interessant geweest ook kunst die minder mainstream is (pamfletten, essays,....) in de discussie te betrekken en wat meer aandacht te vestigen op de vraag op welke manier(en) een politiek apparaat als het imperium zijn ideologie cultureel verspreidt.
Edward W. Said, Culture and Imperialism, London, Chatto & Windus, 1993. |
|