[YANG 162&163 - maart 1994]
Woord Vooraf
Toen vorige zomer in de komkommertijd de katholieke koning Boudewijn I schielijk kwam te overlijden en velen zich in beweging zetten richting paleis en crypte, spraken politieke commentatoren van een politiek feit. Yang had de dood van de vorst niet voorzien en in dit nummer wordt dan ook niet achter de feiten aangehold. Wij hebben ons resoluut op de fictie gericht.
Het België-dossier is samengesteld door Peter Venmans. Het vertelt niet het verhaal van een nationale literatuur, maar samen met Koen Peeters vragen we ons af of er zoiets bestaat als een ‘Belgisch Mythologische Kunst’. Jacques Kruithof behandelt België als een land tussen aanhalingstekens, Jan Baetens heeft het over een smoes: ‘La Belgique, comme les excuses, est faite pour s'en servir’.
In dit fictieve land heet iedereen Peeters. Voor Fransen is het ‘presque ma France’, voor Nederlanders soms een brede grens met het Zuiden. Voor de Poolse auteur Marian Pankowski, die bijna vijftig jaar in Brussel woont, is België nog altijd een onwezenlijk conglomeraat van een paar vrije steden.
Voorts in dit nummer, zoals vanouds, de rubriek Statements, essays en deel drie van Yves Knockaerts kleine muziekgeschiedenis. De poëzie is van Osip Mandelstam, Edmund Spenser en Margreet Schouwenaar, het proza van Donald Barthelme, Robert Musil en Marian Pankowski. Debutanten zijn Johan de Boose en Peter Schmink.
De redactie