Yang. Jaargang 27
(1991)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Hera en haar goddelijke vriendinnen
De bouwval drijft in het dooiervocht
van avondrood. De wind waait door
de tempels heen. De nacht begint.
Maar onder de citroenboom balkt een ezel uit
antieker tijden. Verblind is deze duisterling
waar hij u, vrij vertaald, gebiedt:
‘Knielt! Ik ben alles wat
ooit was en is en zijn zal.
Mijn sluier heeft geen sterveling gelicht.’
Waarop, verheven, niets gebeurt.
Geen voorhang scheurt.
Geen kruis wordt opgericht.
| |
[pagina 62]
| |
Griekse gedachten
Ook hier, in het ontspanningsreservaat, weegt
deze zon, kersrood en groter dan ieders
bruine, ingevette hand.
De dag drijft in een blauwe droom
die niet verlost. Aan einders hangt
muziek, de lucht staat als een buik
zo bol. Wie anders dan de eenzaamheid
bewoont die beendergladde huizen?
Weer wou je roze en jong, als uit
geen moederlijf, geboren zijn. Ver
ruist de koude Barentszee, is pril
het kopergras en blaat het lam
dat voor ons welzijn bloedt.
| |
[pagina 63]
| |
Komt het?
De dag gewurgd, de voorhang stuk.
Men hoort de wolken donderslaan.
Een vleermuis vlerkt. De angst
dat niets gebeuren zal.
Zwart deint de zee. Een berg doemt op
in aquarellenijs. Oranje lavastroom.
Klein loop je hier, o eenzame figuur
op rots en sneeuw. De krater kookt
en lokt u, als een meermin, aan.
Met speer en zeildoek aangekleed, alleen
in kurkdroog Azië en om de slapen strijkt
een landwind zonder geest of klare wijn
van betekenis.
Maar daarna slaat het licht weer aan.
Je moet eerst naar de bakker gaan.
|
|