schrift dat The Stylus moest gaan heten. Dan volgt een passage over de dood van zijn vrouw, waarin de aanhangers van de romantische Poe hun meester zullen herkennen: ‘Ik ben van aard heel gevoelig, zenuwachtig tot op ongebruikelijk grote hoogte. Ik werd krankzinnig en was bij tijden afschuwelijk goed bij mijn positieven. Wanneer ik mijn bewustzijn volkomen kwijt was dronk ik en God alleen weet hoe vaak en hoe veel. Natuurlijk weten mijn vijanden die krankzinnigheid eerder aan de drank dan de drank aan de krankzinnigheid. Ik had vrijwel alle hoop op een definitieve genezing opgegeven toen ik die uiteindelijk toch vond in de dood van
mijn vrouw. [...] Door de dood van degene die mijn leven was, heb ik een nieuw, maar mijn God, wat een melancholiek bestaan gekregen.’ Daarop vervolgt een opnieuw nuchtere Poe met: ‘En nu ik op al je vragen antwoord heb gegeven, wil ik het nog even over The Stylus hebben. Ik ben vast van plan mijn eigen uitgever te zijn.’
De brieven in Edgar Allen Poe Autobiografisch vormen samen met verbindend commentaar een soort levensloop-in-eigen-woorden. Of deze werkwijze effectief is valt sterk te betwijfelen. Een groot briefschrijver is Poe niet: om zijn stijl hadden lang niet alle geselecteerde brieven volledig hoeven worden afgedrukt. Veel aardiger zou het zijn geweest de onbekende kanten van Poe's schrijverschap in een behoorlijk essay bij het Nederlandse publiek te introduceren, uitgebreid gelardeerd met treffende epistolaire passages. Indringende, schitterend geschreven stukken zijn ook nu wel in de opgenomen brieven te vinden, maar ze worden naar mijn smaak overwoekerd door vervelende uitweidingen als over hoe een paraplu werd aangeschaft voor 62 dollar-cent, hoe precies van A naar B is gereisd, of door lange en nogal larmoyante liefdesverklaringen.
Edgar Allen Poe moet een grote hoeveeelheid krantenstukken hebben geschreven, hoeveel weten we niet eens precies: veel verschenen anoniem. Een volledige inventarisatie van alle stukken is nog niet gemaakt. Een aantal van Poe's bijdragen aan bladen als Democratic Review, Southern Literary Messenger, Broadway Journal, Alexander's Weekly Messenger en Graham's Magazine vinden we in Edgar Allan Poe Autobiografisch. Recensies (waarbij Poe met het oog op de verhouding lengte/ honorarium sommige boeken uitgebreid naverteld), uitgebreide beschouwingen over bijvoorbeeld de filosofie van meubilair, korte ‘ideeën’ over medicijnen, naamgeving en overdenkingen van onderwerpen die met het scheppen of ondergaan van kunst te maken hebben: genie, associaties, intellect, ontroering en plagiaat. Hoe betrekkelijk Poe over laatstgenoemd onderwerp denkt, blijkt uit een opgenomen fragment uit Democratic Review van april 1846: ‘Plagiaatplegers zijn niet noodzakelijk oorspronkelijk - behalve op de exacte punten van hun imitatie. Mr. Longfellow, beslist de meest brutale plagiaris van Amerika is opmerkelijk origineel, of anders gezegd: over het geheel genomen heeft hij veel verbeeldingskracht. Veel mensen zijn vanwege dat laatste op een dwaalspoor geraakt en kunnen het eerste niet geloven. Een vurig verlangen naar waardering - dat wil zeggen, de poëtisch gevoeligheid (in tegenstelling met de poëtische kracht) leidt bijna onvermijdelijk tot plagiaat. Aldus zijn alle grote dichters grove navolgers geweest. Het is echter een zuiver non distributio medii hieruit voortaan af te leiden dat alle grote naäpers ook dichters zijn.’
Aardig is dat de afzonderlijke stukken in de combinatie die August Hans den Boef presenteerde hier en daar een extra betekenis krijgen. Zo bevat Edgar Allan Poe Autobiografisch een uitputtende verhandeling over het mechaniek van ‘de schaakspeler van Maelzel’, een schaakautomaat uit 1769. Volgens Poe is dit apparaat niet in staat zelf te schaken, en hij meent aan te kunnen tonen dat in de constructie plaats voor een menselijk schaker is gelaten. Het stuk krijgt plotseling poëticale implicaties als we elders in Den Boefs bundel lezen: ‘Duidelijk de machinerie zien - de raderen en rondsels - van een Kunstwerk is ontegenzeggelijk een genoegen op