| |
| |
| |
Max Bill
Jean-Paul Den Haerynck
1. Een holte
vorm waar van beweging, tussen-
tijd, op het verkeerde been gezet. Leemte,
licht gevangen lussen als nestplaats:
het ook begint, zenuwcel, bloedbaan,
de ‘eindeloze kronkel’ rede
ontsporen, een wissel op een rem-
een stopplaats onthouden. Richelt
doorzicht iets vrij van ruimte
die wordt ingeraamd? Op iemand
| |
| |
| |
2. In deze ronding
klieren neurosen, noch een zwaluw-
hart. Niemand komt aan. Niemand
vertrekt. Zonder zonde, op elk punt
is men onderweg naar een ander
leven als zichzelf. Vluchtroute zonder
uitweg, overgangen in een ander, maar elk moment
ter plaatse bewegen, op een piste, tegen het
netvlies. Schaarste, slechts seinen van tijd.
Als foto's, stilstand. Lichtval stop-
gezet. In een film elke ademhik, elke
grafsteen bewogen, opgelicht.
Astolling van aarde, vlucht-
snelheid van mens. Daardoor alleen: chaos
| |
| |
| |
3. Afstand tot elkaar
Niet te bekorten. Verwijdering slechts
van lichtval tot schaduwrand te herleiden, dan
alleen in zich nog te bereiken. Toegeeflijk
op één lijn. Aan een ander
evenwijdig lopen, in het gezicht worden getroost
door een verdwijnpunt, zelfs een horizon. Zo schijnen
twee van één, ben jij tekort van mij:
of omgekeerd ben ik - een zandloper,
geschuifel op een helling -
maar ons tweezijdig voordoend
in onze tijd. Continu tussen ons in,
te diep, te heftig schuimend
het water op beide oevers. Wie reduceert
de baren voor de ander, wie wandelt er
| |
| |
| |
4. Niets
Bereikt, niets ingesloten
in armen, binnenskamers, beschut
tegen zich wijzigend licht. Ook daarin
gemist, beweeg ik mij alsof alles wat beweegt
blijvend is. En tijdeloos werd aangemaakt
in dromen. Vliegangst overvleugeld
door ravijnen van leegte, spelt zich
uit in dagelijks gewiek. Van wind
in zeilen die malen wat door gevlegel,
van land gehaald, werd uitgezaaid, ooit.
Geboorte die voleinding is, weg
die onderweg verloren wordt, tijd
die eindeloos wordt aangehouden
door vervluchtiging. Eén vlak waar er zovele
zijn, staartetend bezig met de eigen,
| |
| |
| |
5. O kon hij zeggen ‘liefste’
Een holte aangetrokken om niets, geeft
beweging waar vorm aan voorafging, over-
zet naar je andere oever. Rede,
belachelijk te kijk gezet. Uitvliegen:
uit: wie ze stelt, stelt ze
niet, zal zoeken en niets
aan hersenkronkel, gammastralen,
ontspoorde, riemde zijn taal in
in het hardste graniet om dit enig
handgebaar. Aan je huid, in je
afstand keren de dingen zich
in hun laatste rustplaats om, bedingen
O kon hij zeggen ‘liefste’
|
|