Personalia
Hans C. ten Berge
(1938): Heeft een gedeeltelijke baan aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Arnhem, maar wijdt zich vooral aan een omvangrijk oeuvre. Sinds hij in 1963 debuteerde in het tijdschrift Podium verschenen van Ten Berge, de bibliofiele edities niet meegeteld, acht afzonderlijke dichtbundels, waarvan Liederen van angst en vertwijfeling uit 1988 voorlopig het eindpunt vormt. In 1969 verscheen Canaletto en andere verhalen (later herzien en uitgebreid als Het meisje met de korte vlechten), in 1970 gevolgd door Een geval van verbeelding, later herwerkt tot de novellen Matglas ('81) en Zelfportret met witte muts ('85). De beren van Churchill uit '78 en Het geheim van een opgewekt humeur uit '86 zijn langere prozawerken. Ook de verzameling Mythen en fabels van noordelijke volken 1, 2 en 3 uit 1987 is een herwerking van eerdere aparte edities. Voor literair werk van Ten Berge betekenden verblijven in en reizen door Polen ('67), Canada ('74), Brits Columbia ('75), Texas ('76 en '81) en Mexico ('82) een belangrijke bron van inspiratie. Zijn etnoslogisch-antropologische belangstelling vond ook een weerslag in essays uit de bundels Levenstekens & Doodssinjalen ('80) en De verdediging van de poëzie en andere essays ('88), en in De mannenschrik: Over het motief van de verslindende vrouw in literatuur en mythe ('84). Zijn cosmopolitische geest blijkt nog eens uit vertalingen van Nō-spelen, Y. Kawabata, E. Pound, poëzie van de Azteken, G. Ekelöf, K. White, C. Middleton, M. Strand en X. Villaurrutia, en uit zijn werk als
redacteur van Raster van '67-'73 en '77-'80.
Het oeuvre van H.C. ten Berge werd niet zo vaak onderscheiden: Ten Berge kreeg de Van der Hoogtprijs voor de bundel Personages in 1969, de prozaprijs van de stad Amsterdam in 1971 voor Een geval van verbeelding en de Multatuliprijs voor Het geheim van een opgewekt humeur. Hoewel zijn proza dus vooral werd bekroond, geniet hij meer bekendheid als dichter dan als prozaïst.
Eddy Bettens
(1959): zie Yang 138.
Paul Claes
(1943): Doctor Germaanse filologie, doceert literair vertalen aan de Katholieke Vlaamse Hogeschool te Antwerpen. Essayist en vertaler. Werkt momenteel met Mon Nijs aan een nieuwe vertaling van Ulysses van Joyce.
Jean-Paul Den Haerynck
(1955): zie Yang 136 en 138.
Erwin Jans
(1963): Studeerde Germaanse filologie en theaterwetenschappen te Leuven. Is werkzaam in het theater. Publiceerde recentelijk in Etcetera, De Morgen en Dietsche Warande en Belfort.
Frank Joostens
(1957): Studeerde letteren in Antwerpen en Aixen-Provence. Promoveerde in 1987 op een literair-sociologisch proefschrift over autobiografie. Van 1983 tot 1988 assistent aan de Universitaire Instelling Antwerpen, per 1 januari 1989 universitaire hoofddocent aan de Tilburgse letterenfaculteit. Recentste publikaties: ‘De literaire ruimte. Solipsistisch paradijs of sociale arena?’, in Tijdschrift voor Sociale Wetenschappen (1988-2), ‘Ontdekkingsreizen in de alledaagsheid. Siegfried Kracauer en de beeldrijke jaren twintig’, in Kreatief (juni 1988), ‘'s Konings droomreis naar de werkelijkheid. Ruimte en ideologie in Brief aan Boudewijn van Walter van den Broeck’, in E. Jongeneel (red.) Over de autobiografie (Utrecht, 1988), en ‘Hebben beelden een geslacht? De seksueel-politieke strijd tussen