Het periodiek systeem, of het gevecht met de materie
Frans Denissen
Een orde, een structuur proberen te ontdekken in het magma van het leven, of misschien eerder: dat magma een orde, een structuur op te leggen, dat is het streven dat expliciet of impliciet ten grondslag ligt aan elke talige daad, en des te meer aan elke wetenschappelijke, filosofische of literaire tekst. Welke die structuur is, heeft misschien niet eens zo veel belang: de middeleeuwse mysticus die vogels, insecten en engelen in één categorie onderbracht, zou daarin ongetwijfeld nog plaats hebben gevonden voor vliegtuigen en helicopters. Dat Primo Levi zijn ‘verhalen van een leven’ telkens de naam van een chemisch element heeft meegegeven en het geheel onder de naam Het periodiek systeem heeft gebundeld, is alleszins niet toevallig: niet alleen heeft hij zijn hele leven als chemicus gewerkt, hij heeft aan de scheikunde ook zijn leven te danken: toen hij namelijk, op transport gesteld naar Auschwitz, vanwege zijn professionele bekwaamheden naar een fabriek van synthetisch rubber onder de rook van het uitroeiingskamp werd gestuurd en aldus wist te overleven. Bovendien is de schei-kunde (alleen al in de etymologische betekenis van de term) de wetenschap bij uitstek die orde probeert te brengen in de chaos van de organische materie: ‘Enrico vroeg aan de scheikunde, in alle redelijkheid, de middelen om zonder zorgen in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Ik vroeg iets heel anders: voor mij was de scheikunde een onbestemde wolk van toekomstmogelijkheden, die mijn komende leven in zwarte, vuurdoorschoten rookkolommen hulde, precies als de wolk die de berg Sinaï had verhuld. Net als Mozes verwachtte ik van die wolk mijn wet, de orde in me, om me en in dewereld.’ (blz. 26)
Primo Levi, die in april 1987 in de liftkoker van zijn flatgebouw sprong omdat hij, die in de meest onmenselijke omstandigheden steeds de wilskracht en het vernuft wist op te brengen om aan de dood te ontsnappen, de aftakeling van zijn eigen lichaam niet aankon, besefte dat hij het levenslange gevecht met de ‘domme materie, even traag vijandig als de domheid van de mensen en even moeilijk te bestrijden in haar botte passiviteit’ definitief aan het verliezen was, werd in 1919 in Turijn geboren in een Joods-Italiaanse familie, die in het eerste verhaal van Het periodiek systeem niet zonder zelfspot wordt beschreven. Als schrijver debuteerde hij pas na zijn terugkeer uit de helse ervaring van de Duitse gevangenschap en nadat, dank zij de ontmoeting met een vrouw, ‘de naam en het gezicht van de vrouw die met mij naar de onderwereld was gegaan en niet was teruggekeerd’ tot rust waren gekomen: ‘Ook mijn schrijven werd een ander avontuur, niet langer de pijnlijke gang van een herstellende, geen bedelen meer om medeleven en vriendelijke gezichten, maar een doelbewust bouwen, dat nu niet eenzaam meer was: het werk van een chemicus die weegt en scheidt, meet en oordeelt op grand van onbetwijfelbare gegevens en zijn best doet om antwoord te geven op vragen. (...) Het gaf me een geluksgevoel om het juiste woord te zoeken en te vinden, of te scheppen; juist, dat wil zeggen treffend, kort en sterk; de feiten uit mijn herinnering te putten en ze zo strak en geserreerd mogelijk te beschrijven. Mijn last aan gruwelijke herinneringen werd paradoxalerwijs een rijkdom, een zaad; al schrijvend voelde ik me groeien als een plant.’ (blz. 157). Se questo è un uomo (1947), zijn kamprelaas, werd in 1963 door
M.I. Borel in het Nederlands vertaald als Eens was ik een mens en kreeg in 1987 een nieuwe vertaling van Frida De Matteis-Vogels onder de titel Is dit een mens?
Het verhaal van zijn lange, barre thuisreis na zijn bevrijding door de Russen wordt verteld in La tregua (1963), in 1966 door J. Verstraeten vertaald als Het Oponthoud.