[YANG 136 - januari-maart 1988]
Woord vooraf
Dit nummer hebben wij liever ‘Legeringen’ dan alchemie genoemd, omdat wij er niet van verdacht willen worden onder een esoterische vlag te varen. Bovendien kregen de dichters die door Stefan Hertmans waren aangezocht om rond legeringen te schrijven, zo de kans over een breder scala van transformatieprocessen poëzie te maken.
Vanzelfsprekend konden wij met dit thema als gegeven toch niet om de alchemie heen. Niet alleen omdat de alchemie het domein bij uitstek is waar substanties gemengd, omgesmolten worden, maar ook omdat de alchemie en het occulte in het algemeen zich binnen de internationale culturele context in een hernieuwde kunsthistorische belangstelling mogen verheugen. Er was de biënnale van Venetië in 1985 waar een heel luik aan de alchemie was gewijd, er was de tentoonstelling ‘The spiritual in art’ in '87.
Deze laatste tentoonstelling toonde echter tot welke aberraties een occultistische, niet wetenschappelijke ingesteldheid kan leiden wanneer tentoonstellingmakers of gelijk wie zich op dit moment met de invloed van het esoterisme op de kunst bezighouden. In Den Haag was men niet te beroerd om naast Mondriaan, Kandinsky of Malevitch de flutschilderijen van een delirante spiritiste te hangen. Overde vraag of de esoterische inspiratie bij de genoemde kunstenaars een gunstige invloed op hun werk heeft gehad, kan lang gediscussieerd worden. In elk geval waren er weinig meesterwerken te zien. Ook tegenover hedendaagse interpretaties van de alchemie, die haar in het spoor van Jung als middel tot verandering van de persoonlijkheid aanprijzen, staan wij huiverig. Zo verscheen in het anders zo degelijke Museumjournaal van 1985/4 een fragment uit De terugkeer van de betovering van Morris Berman, een boek dat geïnspireerd blijkt door ‘New Age’-goeroes als Laing en Bateson. Berman poogt de alchemie te herinterpreteren als een middel om de scheiding van lichaam en ziel te overbruggen. Ten hoogste kun je de waarde van de alchemie nu omschrijven zoals Christine D'haen doet in haar essay over Paul Claes dat hier is opgenomen. Zij wijst op het eclectische van deze tijd. De alchemistische mythe is heel bruikbaar omdat ‘zij het verhaal bevat van een wording, een proces’, dat echter ‘ontwikkeld en vervolledigd moet worden’.
Een voordeel wanneer je je vandaag met alchemie bezig houdt, is bovendien dat zij in onze eclectische tijd een eclectische symbolentaal bezit en samengesteld is uit christelijke en heidense elementen, en dus, zoals Jacques van Lennep in zijn basiswerk over de Alchemie (Gemeentekrediet, 1984) zegt, nooit een eigen iconografisch universum heeft uitgewerkt. Dit syncretisme wordt duidelijk in het alchemistisch traktaat dat speciaal voor dit nummer werd vertaald en becommentarieerd. Van De steen der Wijzen van Lambsprinck, worden alle illustraties opgenomen, maar werd de bijhorende tekst alleen vertaald in zo verre hij nodig was voor een goed begrip van de alchemistische beeldentaal.
Dit alchemistisch traktaat beschouwen wij als een soort materia prima, een grondstof voor het schrijven van vandaag. De andere afdelingen in dit nummer hebben we bedacht met de namen van drie basisbewerkingen die in de alchemie moeten worden uitgevoerd. Van Lennep beschrijft die bewerkingen ongeveer zo: De sublimatie (verdamping) of exaltatie (geestvervoering) is de zuivering die de materie van haar verschillende delen ondergaat. Het komt er op aan de droge stofdeeltjes tegen de wand van het vat te laten kleven. De calcinatie, ook nog verassing of mortificatio (tuchtiging) geheten, bestaat erin de grondstof te verpulveren en te verassen door vuur. Het residu kan ‘bloem’, ‘kalk’ of ‘aarde’ genoemd worden. De projectie tenslotte is het eindresultaat van de experimenten: het gewonnen poeder wordt op een onvolmaakt