In de Westvlaamse Ardennen gebeurt nooit wat
In dit verhaal moet ik erg veel gegevens verwerken. Ik begin met een droom die zich tijdens een bepaalde nacht (niet zo lang geleden, het zwarte gat tussen een maandag en een dinsdag geloof ik) aan me voltrok. Ik moet op de uitkijk gestaan hebben achter het erkervenster bij me thuis óf iemand moet me voor een bepaald iets gewaarschuwd hebben: feit is dat ik, niet zonder angstgevoelens met daar bovenop een vleug nieuwsgierigheid, achter dat venster gespannen de lucht stond af te spieden, in stroken met mijn ogen te bestrijken, in te turen, op te vullen met dingen die straks misschien plaats zouden vinden. U moet ook weten dat ik de echte ogen van een kat heb, d.w.z.: ze lichten in het donker fel op. Om anderen het schrikken te besparen, ga ik daarom 's avonds en 's nachts vrijwel nooit op pad. Dit terzijde.
Het tijdstip van de droom is me nu onduidelijk: het kon de valreep tussen dag en nacht geweest zijn, de periode waarin een maandag langsheen lijnen van toch snelle geleidelijkheid een dinsdag moet worden genoemd. Ik schrijf dus beter: de valreep tussen nacht en dag. Alcohol en tabak werken het geautomatiseerde gebruik van clichés in de hand. Ik wil dit grif bekennen. ‘Nacht en dag’ dus. Ook kon het in het tijdperk vóór middernacht gebeurd zijn. Ik kan daar nu onmogelijk uitsluitsel over geven. Toch had ik dit graag gedaan, omdat die droom vrijwel zeker een groot werkelijkheidsgehalte bezat. Misschien greep hij plaats net tussen twee chronologisch geordende tijdseenheden in, zodat daardoor mijn rapporteringsmogelijkheden worden beknot.
Aldus gebeurde: als in een vertraagde opname zeilde een aantal divers gemodelleerde vliegtuigen mijn gezichtsveld binnen. Ze wekten zó de indruk van een Vreemde' mogendheid afkomstig te zijn. Onmiddellijk na dit binnenzeilen (drie? honderd? twintig? gracieus!) trad een kleinschalige (omdat ik door de afmetingen van dat erkervenster beperkt was?) apocalyps in werking: vage figuren die vanop de grond, vanuit het al even vage, Vlaamse landschap, opereerden, zorgden ervoor dat sommige toestellen vuur vatten en ofwel dodelijk gequetst in duikvlucht te pletter stortten (dit gebeurde als in een versnelde opname: hoe het vuur dan zichzelf overtrof in een allesverpulverend, totalitair moment) ofwel met brandende onderdelen mijn oogreikwijdte verlieten, ook ten dode opgeschreven. De dreiging die in de lucht hing, nam dan af. Ruimde plaats voor een soort rustige plechtstatigheid waarmee de laatste toestellen werden vernietigd.
Nadat het door mij observeerbare luchtruim weer schoongemaakt was, flakkerden op de grond, over het landschapje verspreid, nog talloze vuren op, die zich soms als snelle serpentines een eind vooruit of achteruit slingerden, met de zekerheid ooit plots op te houden. Tijdens de allerlaatste sequens die ik me nog herinneren kan, kreeg ik een iets duidelijker kijk op het landschap waarin zich deze mini-veldslag had afgespeeld: een met kortgehouden gras overdekt terrein waar lang geleden wekelijkse paardenmarkten plaatsvonden. Ik meen over dit recht te beschikken. In mijn droom overviel me nl. het besef dat dit voor mij bekend terrein was. Nu, drie weken later, definieer ik het als het bekende sportterrein te G., voorheen braakliggend (maar mooi), dààrvoorheen plaats van keuring, monstering, koop en verkoop van paarden onder luidruchtige handelaren. (Hun reinaardij!).
Laten we in de loop van dit verhaal die droom indachtig zijn, zijn waarheidsgehalte in rekening brengen. De week daarna was ik beroepshalve permanent op Vlaanderens wegen aan het reizen, binnen de grenzen van onze provincie. Ik diende me vooral te bewegen in het zuidelijke deel, dat opvalt door zijn glooiingen en matchbox-bergen. In diverse instituten had ik een aantal vrij formele bezoeken af te leggen. De weersomstandigheden vielen mee: we hadden een koudegolf achter de rug, gepaard gaande met véél sneeuw. (De televisie bracht zelfs beelden van het besneeuwde Jeruzalem: de golf opereerde op