| |
| |
| |
Dagboeknotities
augustus 1979 (een selektie)
5 aug.
Stijl en geweten te verenigen binnen het raamwerk van één gedicht, valt me bijzonder zwaar; de stijl verleidt tot leugenachtige bravoure, terwijl enkel het geweten óm het kunstwerk overeind blijft en al het andere morele bewustzijn verdringt. Mijn aandoenlijk egocentrisme als ik onder het koken poog te schrijven en een niet onbelangrijk deel van mijn overredingskracht aanwend om A. opnieuw naar buiten te loodsen, ‘om nog even ongestoord verder te kunnen koken’. En hoe A. nu buiten onwennig wacht als een ongeduldig, bestraft, ongelukkig kind.
Zoëven fietste boven op de dijk, in slierten en trosjes, een vrouwenbeweging voorbij. Als een formatie wilde ganzen. Samen met A. naar ‘De Meeuw’ van Tsjechow gekeken, in een Italiaanse produktie. A., die zich met Masja vereenzelvigde, weende lichtjes en bedwongen. Ikzelf, die me eerst met Trigorin, daarna steeds meer met Kostja identificeerde, raakte, naarmate het stuk vorderde, in een geagiteerde toestand. Een geweldige taakspanning maakte zich van me meester, wanneer ik stilaan tot de slotsom kwam dat alles wat ik tot nu toe heb geschreven, in vergelijking met dit ene toneelstuk van Tsjechow, tot niets en minder dan niets verbleekt. De waarheid en haar dubbelzinnige leidraad: hoe mijn beperkt schrijftalent me enerzijds tot abdikatie dwingt, me anderzijds tot zelfoverstijging aanzet. En de wetenschap dat zelfoverschatting de grootste vijand van dit laatste is.
Toen ik deze namiddag in Roland Barthes' Mythologieën las, kon ik me niet van de indruk ontdoen dat de schrijver die op het systematisch mythologiseren van uiterlijke attributen parasiteert, het gevaar loopt alleen nog over zelfgeschapen, in het ijle gefantaseerde mythologieën te schrijven. Hoe knap de kompositie van zo'n innerlijke dynamika ook mag zijn, ze lijkt me eerder nieuwe ideologieën te kreëren dan de bestaande te ontmaskeren, eerder te mystificeren dan te demystificeren. Dit is trouwens het probleem, of zo men wil, de paradox van elke ideologiekritiek: in hoeverre is zij op haar beurt ideologie, of nog: waaraan ontleent zij haar onafhankelijk, neutraal statuut. De kritische afstand is op haar beurt subjektief. Het pleit voor
| |
| |
Barthes dat hij zich van het paradoxale van zijn onderneming bewust is, zoals blijkt uit zijn inleiding. Maar hij heeft het probleem niet opgelost, integendeel.
Ook in science fiction beleeft men wijsgerige hoogtepunten. Zo verzucht de ontwerper van een alwetende komputer, op het ogenblik dat hij verneemt dat zijn zoon is gestorven: ‘De dood is zo'n verspilling’. Even later sterft de man, tijdens een ontsnappingspoging in een tunnel vol kwaadaardige, onaardse amfibieën, aan een voorspelbare hartaanval.
| |
8 aug.
De dood als macht der gewoonte in een zaal vol kankerpatiënten.
Het verdroogde vel van een doodgereden waterrat. Als een perkament in het zand.
‘(...) de schrijver is ten prooi aan een god die in hem woont en die steeds maar spreekt, een tiran die zich niets aantrekt van de vakantie van zijn medium. De schrijvers zijn op vakantie, maar hun Muze waakt en baart zonder ophouden’ (R. Barthes). Is dit werkelijk zo? Natuurlijk niet, en Barthes bekritiseert terecht deze baarlijke nonsens. Wanneer Trigorin tijdens een fundamentele diskussie met zijn vrouw in het stuk van Tsjechow plots zijn notitieboekje te voorschijn haalt om er het woord ‘maagdenbos’ in te noteren, of tijdens een idyllische wandeling met Nina het idee voor een verhaal neerpent, is hij eerder de verpersoonlijking van een vlijtige ambtenaar, die, ondanks de Muze en de god in hem, en in weerwil van een tot literatuur inspirerende werkelijkheid, de prozaïsche wetten door het maniakale achternajagen van de inspiratie aan hem opgedrongen, blijft toepassen met een flegma dat weinig uitstaans heeft met een demonische opwelling en alleen tiranniserend is voor de onmiddellijke omgeving, echter niet voor mezelf. De pure berekening, het doseren van de ultieme schrijfakt door middel van notities, heeft meer weg van een geldbelegging dan van een goddelijk geïnspireerde scheppingsdrang. Het beroepsgeheim van de schrijver is eerder verwant aan de ondoorgrondelijkheid van een beursspekulant, met dit ene onderscheid dat hij zeker en vast minder geld en misschien meer eer op het spel zet. Het eergevoel van de schrijver is daarom uitzonderlijk goed ontwikkeld.
Vanavond, bij zonsondergang, heb ik doorheen het venster en tegen een terracottakleurige horizon, van A. een foto genomen. Al bevend.
De taaiheid waarmee ik tussen tabakswalmen naar een glas bier tast. Als naar een bestaansreden.
| |
| |
A., die mijn dagboeknotities op de voet volgt, kijkt me meermaals verbouwereerd aan, van zodra ze merkt dat ik met een potsierlijk-streng gebaar een volgende aantekening voorbereid. Tirannisering van de onmiddellijke omgeving. Zij verdient meer en beter.
De logaritmentafels van het zwijgen...
| |
9 aug.
De kracht van een ogenblik tot uitputtend bewustzijn verheffen en hierin het wereldgebeuren omhelzen.
Denkend aan de Viëtnam-vluchtelingen: de massamedia spelen steeds opnieuw de grondmaterialen toe voor een machtig en onweerlegbaar, een gemakkelijk aanvaardbaar alibi.
A., die me gisteren vertelde dat een Amerikaanse professor, telkens hij zijn vrouw diets wilde maken dat hij niet gestoord wilde worden, een golfpet opzette.
De droom als substantie van het eigen lijden, de eigen bestaansangst en een zeldzame keer als de ontmaskering van een kollektief verzwijgen.
| |
11 aug.
Bovenop een binnenvaartuig zag ik in het voorbijrijden plots twee kinderen die in een omtralied speeltuintje met onstuitbare vreugde aan het schommelen waren. Het had iets onwerkelijke: dit angstaanjagende isolement en de bijna mathematische afbakening van dit kinderlijk territorium dat als een apekooi afstak tegen de rest van het schip en precies in het luchtledige hing, 5 voet boven het wateroppervlak van het naar afval stinkende kanaal.
Toen de inrichter van een poëziemanifestatie met een reusachtige, vilten namaakhalter zwaaiend, Hugo Claus aankondigde als de zwaarst wegende dichter van Vlaanderen, bekroop me even een gevoel van ergernis en grenzeloos mededogen.
Hoe dieper ik in mezelf schouw, hoe belangrijker het woord wordt, in zijn zuiverste gedaante.
Bij het eten van een varkenskotelet met gekonfijte uien, volgde ik hoe een geleerd gesprek onder akademici langzaam, naarmate het wijnverbruik steeg, ontaardde in een kat- en muisgeredeneer over dieperliggende frustraties, totdat de wond openbarstte in een lyrisch geveinsd schatergelach.
Sommige gebaren zijn zo archetypisch dat zij ons in één ogenblik de ware aard van iemand openbaren. Ook het aangezicht is soms niets anders dan iemand in lijnen en schaduwen geëtst bewustzijn: een onoverkomelijk hiëroglyf.
| |
| |
Elk woord: een telegram uit de werkelijkheid.
| |
12 aug.
Op de foor lange tijd gefascineerd door een zwart kindje waarvan, telkens het naar ons keek, het oogwit even aangroeide. En al die wijsheid die reeds besloten lag in die opengesperde, grote, mooie ogen.
| |
13 aug.
Een middel om zelfs het grootste lijden te verlichten, is zich op een kritische afstand plaatsen en deze met een existentiële hartstocht belijden.
Deze namiddag bekeek ik mezelf, al wandelend, in winkelruiten, en kon me niet van de indruk ontdoen dat ik me als een worm voortwurmde, hopeloos denkvlees dat om een beetje geschiedenis smeekt.
| |
16 aug.
Het onevenredig stijgen en dalen in grootwarenhuizen. Als evenzovele lotsbestemmingen die elkander kruisen en zich opnieuw van elkander verwijderen.
Sexuele aandrift, alsof er op het punt van mijn penis met een blokje ijs wordt gewreven.
| |
18 aug.
De prozaïsche kracht van het Terkamerenbos dat met wisselende kansen het spitsuurverkeer dempt, met rabauwachtige honden en babies in het Versailles-achtige, bijna plechtstatige gras.
De gedachte dat Verlaine hier meer dan honderd jaar geleden een gedicht aan dit bos wijdde, weerhoudt me plots ervan verder te schrijven. Alsof met dit ene gedicht dit bos literair uitgeput is.
Het menselijk opzicht in één van zijn diepe en duistere manifestaties: Mensen die in het luchtledige naar donderbeestjes en wespen slaan, en wanneer ze te hard misslaan om zich heen turen om zich er even van te vergewissen dat niemand het gezien heeft.
In het restaurant: een vrouw die, omdat haar man het nalaat, van een jonge bloemenventer twee tuiltjes rozen koopt, al zeggend: ‘Pour se libérer la femme doit elle-même s'offrir des fleurs!’.
| |
| |
Vorige nacht het beeld van een vrouw zonder hoofd die geluidloze wanhoopstekenen gaf.
‘De dichter gelooft altijd in een literair geenzijds’ (‘Le poète croit toujours en un au-delá littéraire’), Léo Ferré in zijn voorwoord tot Verlaines ‘Poèmes Saturniens’.
| |
20 aug.
‘Een preekstoel met koperen lezenaar’. In hetzelfde programma wordt gesproken over de weemoed die in een kerk hangt, waarvan de vroeger aanbeden piéta spoorloos verdwenen is. De aanhankelijkheid waarmede de kommentator over kerken sprak, als over het gebalsemd lichaam van een legendarische beauté. Een semi-erotische ingetogenheid.
| |
21 aug.
Tijdens de vooravond in de onverwachte avondzon - het had de hele dag geregend - aan een essay werkend, hield ik bij tussenpozen even op, in de weidsheid van het polderlandschap verzinkend, als in een wijsgerige gedachte.
Deze namiddag met mijn lichtjes getalonneerde laarzen door de supermarkt wandelend, kreeg ik plots het gevoel een vrouw tussen vrouwen te zijn. Lichtzinnig narcissisme hierbij. Een appolinische beleving van het eigen lichaam.
| |
22 aug.
De staat waarin leden van het Sandinistisch Bevrijdingsfront de vroegere gevangenissen van Somoza terugvonden: stinkend naar bloed en uitwerpselen.
Tijdens het kijken naar het tweede en laatste deel van een verfilming van Strindbergs ‘Apologie van een gek’ eraan denkend hoe ik zeven jaar geleden dit boek las in een hotel te Malmédy, met de moed der wanhoop en verlaten door iedereen en de gehele wereld. Ik had toen een eendere relatie als deze van Strindberg achter de rug: ik was er eveneens bijna krankzinnig van geworden.
Weliswaar niet zonder enig enthousiasme een boek over Nietzsche lezend, kon ik me vanavond toch niet van de indruk ontdoen dat heel wat van dat soort filosofie op het najagen van hersenschimmen en subtiele zelfmythologisering berust.
| |
| |
| |
23 aug.
De houtsblokken in de haard. Als brandende mummies. Is de redenering uitgevonden om lakunes in de waarneming te dichten of om er de draagwijdte van te vergroten, zoals Bergson beweert? Is deze impliciete primauteit van de waarneming wel gerechtvaardigd? Doet de waarneming zich niet steeds voor, binnenin of dankzij een voorafgaandelijk denkkader, zodat de stelling van Bergson elke grond mist? Leren we niet juist iets van de waarneming omdat we haar als verifikatie of falsifikatie kunnen beschouwen van ons bewustzijn zodat het de waarneming is die de draagwijdte van het denken vergroot, en niet omgekeerd? Zijn de lakunes in de waarneming iets anders dan de weerspiegeling van de lakunes in ons denken?
De kracht van A.: dat ik met haar solitair kan zijn en tegenover haar zittend, kan denken met heel de eenzaamheid van de wereld in mij. Zij is het centrum van mijn labyrint; zonder haar zou alles om het even zijn en niets richtinggevend. Mijn geluk en mijn monnikengeduld bij het uittrekken van de wortels, deze middag, in de tuin. Het boneplukken. Het zachte contact met vruchtbare aarde, terwijl ik gestreeld werd door bedwelmende lucht, tot in de verste uithoeken van mijn inwendig lichaam.
| |
24 aug.
De tegenstelling tussen het theoretisch optimisme van de rationele mens en het radikale pessimisme van tragische mens, tussen de mens van de pyramide en de mens van de afgrond, tussen het rationele streven van de homo sapiens en het pas sionele streven van de homo religiosus, tussen het mes van Medea (rationele uiteenrafeling) en de draad van Ariadne (intuïtieve benadering), zoals die bij Nietzsche aanwezig is en die bij hem in het voordeel van het dionysische wordt beslecht, heeft bij mij opgehouden een tegenstelling te zijn. Hoewel er nog steeds een spanning bestaat tussen het schrijven en de wetenschapsfilosofie, beweeg ik me afwisselend op beide terreinen, in die mate zelfs dat onder het schrijven van een wijsgerig artikel somtijds en terzelfdertijd een gedicht ontstaat.
| |
27 aug.
S., die hardlopen voor haarzelf als ‘een sprong in de droomwereld’ beschouwt. Terwijl ze loopt staan alle mensen die ze kent langs de weg te kijken, ook personen die haar op de een of andere wijze bezighouden, zoals Cohn-Bendit bijvoor- | |
| |
beeld. Ze ziet deze personen als reële gedaantes, ze spreekt en diskussieert ermee, zoals zij reeds jaren met enkele ‘geesten’ uit de tweede wereldoorlog vertoeft, met wie ze vertrouwelijk omgaat en eindeloze tafelgesprekken voert.
Na het bekijken van een tweehonderd dia's, gemaakt in Indonesië, zat iedereen moe voor zich uit te staren. Er heerste even een hoestbedarende stilte.
| |
28 aug.
S., die, wanneer ik naar beneden kom, me de ‘Big Silence’ noemt.
De onbeschrijflijke verwardheid die L. kenmerkte, toen hij even op bezoek kwam om zijn geld in ontvangst te nemen. Opgejaagd en met bedwongen agressiviteit, zat hij op de sofa zijn privé-leven af te schermen op een wijze die elke kommunikatie onmogelijk maakte, en toen hij een verhoging van de prijs voor zijn buitenhuisje afdong, en méér ontving dan hij verwachtte, verborg hij het geld in zijn rechterzak, zijn hoofd naar de zoldering wendend, alsof het om een onbelangrijke operatie ging. Hij wilde binnenkomen en niet binnenkomen, het geld ontvangen en niet ontvangen, over zijn privé-leven spreken en er niet over spreken, suggereren dat hij er spijt van had dat hij ons zijn buitenhuisje had afgestaan en het niet suggereren, en, toen hij vertrokken was, bleef er een gevoel van onbestemd onbehagen in de huiskamer, een raadselachtig ongenoegen waarvan de diepe grond of de kleinmoedige motieven, slechts met vernuftige hypothesen konden worden benaderd. De naweeën van dit blitz-bezoek: twijfel, onverschilligheid en de bevestiging van een welbepaald tijdsklimaat. Het gebroken en krampachtig karakter van de huidige menselijke relaties.
Onmiskenbare gepassioneerdheid, vanavond, bij het schrijven over poëzie. Intellektueel genot hierbij. En nadenken, over poëzie, met de handen in het haar, de gedachten in de taal, die in abstraheringsvermogen me soms als onuitputtelijk reservoir toeschijnt, als vernieuwingsbodem, als artikulatiebasis voor een nieuwe poëzie. De poëzie van de idee die in het diepe raamwerk van de bewogenheid metafoor en ruimte wordt.
| |
29 aug.
De aanblik van een groep mensen in een café. Als schikgodinnen van de onverschilligheid.
Denkend aan L. en wat die man de laatste twintig jaar al niet afgeprakkezeerd moet hebben. Elke stap, eik woord, elke oogopslag van hem is van twijfel vervuld. Iemand die zijn leven
| |
| |
letterlijk aan flarden twijfelt.
Vanavond, tijdens een comedia dell'arte, de gigantische strijd van een man met zijn schaduw gezien. Onvergetelijke burleske taferelen die als archetypen in het onderbewuste verder hun leven zullen leiden.
Nachtstilte als duur ervaren, als een verlenging van het ogenblik. En in jezelf even nagenieten van deze kleine, vervluchtigende tijdloosheid, dat stukje eeuwigheid, terwijl ergens het geluid van stromend water te horen is en A. tussen de lakens beweegt.
| |
31 aug.
Iets voor de Nieuwe Tachtigers: ‘De zachte trombose van grootsteedse bomen.’
Tonko Brem
|
|