Yang. Jaargang 16
(1980)– [tijdschrift] Yang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Tonko Brem: liefdesverklaringWanneer we even vijftien jaar YANG doorbladeren (en dat kan nu al op wetenschappelijk-akademisch niveau, dank zij de licentiaatsverhandeling van L. Speecke)Ga naar eind(1), valt het op dat gedurende al die jaargangen slechts een paar keer een bespreking is gewijd aan het werk van een mederedakteur. Willen we binnen het bestek van een redaktie de integriteit van De Recensie als literaire tekst vrijwaren, dan moet dit wel zo gebeuren. Bij wijze van uitzonderingsmaatregel achten wij het evenwel verantwoord u de Yangbundel voor te stellen van de dichter Tonko Brem, meteen het tiende Yangredaktielid. Dit als een aanvullende kennismaking bij de introduktie door T. Brem, ps. Antoon Van den Braembussche, zelf geschreven. Het is bekend dat Yang zich konstant vernieuwt, dergelijke ‘vervellingen’ dragen bij tot de survival van een tijdschrift midden een snel veranderende landelijke letterkunde. De lezer kan de achtergronden van de dichter Tonke Brem terugvinden in de flaptekst bij ‘Liefdesverklaring’ en in de reeds gerefereerde introduktie plus dagboeknotities, niemand zal het belang van een background ontkennen. Een eerste lektuur met de natte vinger van deze bundel met de eerder misleidende titel levert onmiddellijk een röntgen op die ik graag via enkele fragmenten illustreer: ‘Met wetenschappelijke uiteenzettingen
bezweer ik mijn geval
en komputeer jouw vertederingen.’
(p. 40, Booleaanse Algebra)
‘Behoedzaam heb ik een keuze gedaan
uit de meest oorspronkelijke bronnen:
je eerste blik, je koortsachtig gaan
...
waarin geen nacht meer afgezonderd
als een middeleeuwse eklips zal ondergaan,
tenzij als aanloop tot humanisme
en een werkelijk hoopvolle renaissance.’
(p. 44, Geschiedenis)
Bijna durf ik te stellen dat deze poëzie zo akademisch verloopt als geciteerde verhandeling, en daar zijn de reële achtergronden waartegen de dichter Brem zich beweegt wel niet vreemd aan. Deze ‘Liefdesverklaring’ situeert zich - ondanks de titel - helemaal niet in het bekende en gemakkelijke veld van Een- | |
[pagina 119]
| |
voud en Ontboezeming. Tonko Brem voert op sublieme wijze korrekties van velerlei aard uit, het moet hier niet worden verzwegen dat o.a. naar aanleiding van deze bundel Antoon Van den Braembussche door de Yangredaktie aangezocht werd de équipe te vervolledigen. De luxe van degelijke poëzie schuilt vaak in de optimale eenvoud die metafoor is voor het komplekse en het onzegbare. Opnieuw maak ik gretig gebruik van een citaat, uit ‘Kalcium’ (blz. 30): ‘Met veel moeite heb ik mijn beeldspraak
tot de oude normen teruggebracht.
En terwijl ik nu ook soms in de ban geraak
van het rijm, als offerande van de woordenvloed,
overwin ik schoorvoetend met behulp
van het kalciumgehalte in je bloed,
mijn duizeligheid die in onze tweespraak
langzaam in het zuiverste vers doodbloedt.’
Dit gedicht is een voorbeeld van hoe Brem o.a. door het rijm een eventuele woekering aan banden legt zonder zich aan oogverblinding of formele manie te bezondigen. Dit is meteen de zelftucht van deze poëzie: een chaos herleiden tot eenvoud, het rapporteren van de spanning tussen de konceptuele gekondenseerdheid enerzijds en een begrijpelijke parlandotaal anderzijds. Brem is een meesterlijke getuige van die spanning, hij erkent dat op verschillende plaatsen de gedachten en de taal ontoereikend zijn, de rijkdom van zijn ‘logopoeia’ schuilt dan juist in het ekspliciete erkennen. Op alle terreinen lijken me deze gedichten erg grondig, zelfs rigoureus, opgebouwd: formeel, semantisch, syntaktisch, ideëel. Dit zijn entiteiten waarop de maker op strenge wijze heeft geopereerd. Op ideëel vlak staat de bundel erg sterk, en dat kan van veel poëzie (die zich vormbekommerd aanbiedt) niet worden gezegd. Met de keuze van de titel worden we al voor schut gezet; bij nadere interpretatie (nà lektuur) blijkt ‘Liefdesverklaring’ te staan voor ‘liefdeseksplicitatie, verheldering’. Een ongebruikelijke konnotatie die niet zomaar voor het rapen ligt, meteen ook een staaltje van maksimale verdichting op betekenisvlak. Het ware zelfs jammer mocht deze subtiliteit aan de ernstige lezer ontsnappen! De spanning die ik daarstraks aanhaalde wordt overwegend ten voordele van de vertedering beslecht, de ‘komputering’ moet als vertwijfeld worden beschouwd. In de gedichten ‘Ervaring’, ‘Impasse’ en ‘Atonaliteit’ worden de respektieve spanningsvelden omtrent theorie-liefdesspel, bewustzijn-liefde en wiskunde-erotiek uitgewerkt. Daarbij geeft Brem zich niet aan een woekerend en spitsvondig taalgebruik over. De cyclus ‘Liefdesverklaring’ dient geïnterpreteerd als een | |
[pagina 120]
| |
moment van eksistentiële inkeer en een erg bewuste beperking van de Lebenswelt. Ik herken overigens diezelfde ‘vernauwing’ bij het maken van poëzie. Ik meen in verband met dit dichterschap op meer algemeen vlak twee zaken duidelijk te kunnen stellen, feitelijk twee bekommernissen: het sussen van een soms dwingende Vijftigerinvloed en het streven naar een eigen, synthetisch geluid. In deze verzen voel ik de Vijftigersympathie echter niet als nostalgie-aan-het-oppervlak aan, en het is absoluut niet fout het aura of een sfeer met mate in de eigen poëzie te injekteren. Het pleit integendeel voor de receptiviteit van ‘de’ dichter die vaak ook een dolle veellezer is. In het bewerkstelligen van de eigen synthese is Brem zeker geslaagd, rekening houdend met zijn achtergronden waarvan de ‘geestelijke diaspora’ een kenmerk is. Tonko Brem verzoent meteen ook de verschillende lagen van het gedicht en wenst zich niet tot b.v. het formele of het ideële te beperken. Die stellingname ligt trouwens aan de grondslag tot de selektie van de gedichten (Tonko Brem heeft, hoewel dit zijn debuut is, reeds een poetisch verleden). Ik kijk met spanning uit naar de volgende bundel, waarvan ik nu al weet dat de ‘spreektaal’ (logopee) een niet onaanzienlijke rol zal spelen. Laat ik besluitend stellen dat, hoewel ‘Liefdesverklaring’ nummer zoveel in de Yangreeks is, de bundel ruime aandacht verdient.
Tonko BREM, Liefdesverklaring, Yang Gent, 1979, 46 blz., 120 F.
Joris Denoo |
|