| |
| |
| |
1 Weekend lang in gesprek met Walter van den Broeck
‘Is het te verwonderen dat mensen zich meer opwinden omtrent de zweer op het achterste van een wielrenner dan omtrent het wanbeleid van onze politici?’
Het bespreken van boeken gebeurt op uiteenlopende manieren: degelijk (met groot vertoon van eruditie en scherpzinnigheid) zoals Aad Nuis in HP, Hugo Bousset in Ons Erfdeel e.a., J.J. Wesselo in Kultuurleven, Marcel Janssens in Dietsche Warande en Belfort, Georges Adé en Georges Wildemeersch in Nieuw Vlaams Tijdschrift e.a.; in de vermomming van een column (Kees Fens in Standaard der Letteren of als A.L. Boom in De Tijd); als weinig gehonoreerde activiteit van een journalist, of - in de jongste tijd steeds meer - in de vorm van interviews. Ook over het hele oeuvre van een schrijver, denk aan Nol Gregoor (over Mulisch en Vestdijk), Lieve Scheer (over Ruyslinck) en Albert Westerlinck (over Gerard Walschap).
Wat hieronder volgt, gaat die richting uit, maar minder systematisch, niet zó volledig, maar toch aanspraak makend op het portretteren van een auteur, in casu: de belangrijke, want originele schrijver Walter Van den Broeck, menselijk en artistiek, en het duiden van een aantal constanten in zijn werk.
VdB is niet de eerste de beste, hij heeft van alles in zijn mandje. Het type schrijver dat volop naast en bij het volk staat, duidelijk partij voor de minder-bedeel- den kiest en over ze schrijft op een manier die zoveel mogelijk mensen kan bereiken.
Een vlotte jongen is hij ook, al kom je er niet zo makkelijk in bij hem. Van vrijdagmiddag tot zondag-avond zet hij zijn voordeur in de Vrijheidstraat 18 te Turnhout op een kier, maar niet voor een uur of elf in de morgen. In de week redigeert hij 's morgens een ter plekke en omstreken verschijnend advertentie-weekblad en 's middags zondert hij zich vrijwel hele- | |
| |
maal af, al geldt voor hem als voor Hugo Raes de regel ‘leven én schrijven’. Wie alleen maar schrijft verliest zich in metaforen en raakt voeling met de realiteit kwijt, dat zegt Walter zelf. Een man dus die weet wat hij wil, dé coming man en dat is niet niets als Lampo dat van je beweert.
Van den Broeck is bij het grote publiek bekend sinds '12, toen zijn Groenten uit Balen wekenlang enthousiaste krantekoppen opleverde. Daarvoor en daarna is hij met zorgzame hand, niet overhaast (zoals Hannelore bijv., die kakt maar voort), maar rustig, wegend en wikkend bezig geweest een boeiend oeuvre bij elkaar te schrijven, stuk voor stuk àndere boeken. Afijn, als het u nog interesseert, leest u maar verder.
Wat VdB doet als hij niet schrijft of als hoofdredacteur van Ekspres (1979, V, ca. 50.000 ex.) Het dagelijks brood bijeenscharrelt? Ja, dan speelt hij tafeltennis, hijst pilsjes met vrienden, gaat naar theater, bezoekt familie, leest in de hand van de gespleten bezoeker die afscheid wil nemen, krasselt wat rond in zijn tuintje, speelt met zijn twee jongens of met zijn vrouw Eliane, vertelt moppen, zo van:
VdB: Ken ij het toppunt van herfst?
Vr.: Hoe zou ik? De blaadjes beginnen nog maar te vallen.
VdB: Dat is 's morgens wakker worden en je eikel naast het bed vinden.
Vr.: Je hebt jaren geleden boekjes vol Hollandermoppen gepubliceerd. Voor de broodnodige grijns in 's levens grauwte?
| |
Een soort collectieve boodschap
VdB: Je weet toch wel dat ikzelf geen enkele van die moppen heb bedacht. Ik heb ze gewoon genoteerd aan menig Vlaamse tapkast, op bierviltjes. Waarom ik ze verzameld en gepubliceerd heb? Eind '68, begin
| |
| |
'69 had je hier in de Kempen een waarachtige rage. Dat fenomeen interesseerde mij. Hollandermoppen bestaan al eeuwen. Waarom was er tot voor kort weer 'ns zo een overvloed? Ik geloof dat ik weet waarom dat soort moppen over een volk plotseling de kop opsteekt. Ik denk dat het een soort collectieve boodschap is die het ene volk aan het andere doorgeeft. Zuiver emotioneel natuurlijk. Belangrijk is ook dat de rages bliksemsnel aangroeien zonder tussenkomst van een of ander modern communicatiemedium. In '68-'69 wilden de Vlamingen waarschijnlijk aan de Nederlanders meedelen, dat zij zo gierig niet dienden te zijn op de pas verworven vrijheden en inzichten. Terwijl Nederland in enkele jaren ‘verlicht’ was, bleven wij in de duistere middeleeuwen gedompeld. Dat vindt ons volk ‘en bloc’ jammer. Vandaar vertelt de Nederlander ons eigenlijk via de anti-Belgen-moppen dat wij ons van die verdomde achterlijkheid moeten ontdoen. Hij roept ons op tot revolutie.
Maar in de eerste plaats heb ik al die grappen destijds verzameld om een uitgever(tje) uit de financiële puree te helpen. Een goede mop in dit verband: ik wacht nog steeds op het grootste deel van mijn honorarium...
(Tot zover Walter VdB over de standaardwerken 1 cola met 6 rietjes (1969) en Minder cola met nog meer rietjes (1976), die hooguit als aide-mémoires moeten worden beschouwd van wat Vlamingen zo kwistig te land, ter zee en in de lucht hebben rondgestrooid. Veel wordt immers verteld maar weinig onthouden. En kijk, het schrijversvak blijkt nog wel 'ns gevaarlijk te wezen: maanden achter elkaar werd de woning van VdB belaagd door amechtige postboden met zakken vol boosaardige reacties en anonieme brieven. VdB gegebrandmerkt als het brein achter de Hollandermoppenrage, de wig die de culturele integratie van Noord en Zuid in de weg staat?)
| |
| |
| |
De angst voor de armoe
Vr.: Van den Broeck, dat is een onmiskenbaar Diets klinkende naam en toch heb jij een wat moeilijk te definiëren zuiders uiterlijk. Hoe kom je d'erbij?
VdB: Ik weet dat van mezelf niet, maar dat wordt nogal 'ns gezegd. Er is ook wel een verklaring: voor zover ik heb kunnen nagaan - dat is toch tot 1751 -
Dolores Vital, grootmoeder van Walter van den Broeck in 1908.
| |
| |
zijn de Van de Broecken allemaal honkvaste Kem-penaars geweest tot in 1899 mijn grootvader de grote plas is overgestoken, omdat men thuis door het overlijden van zijn vader in moeilijkheden was geraakt. Hij wilde geld verdienen, nam dienst in het Amerikaanse leger, verscheepte vrij snel naar de Fillippijnen, waar op dat ogenblik de Spaans-Amerikaanse oorlog werd uitgevochten. Na zijn legerdienst is hij er gebleven, schatbewaarder van 5 Filippijnse provincies geworden en getrouwd met een hele mooie vrouw, een dochter voortgesproten uit het huwelijk van een Mexicaan en een Filippijnse. Ik heb hier nog een fraaie foto van haar, voilà, dat is grootmoeder, stel je voor, ze is in '77 van ouderdom gestorven, 96 was ze; haar naam: Dolores Vital. Ik heb ook nog een foto uit diezelfde tijd van mijn grootvader, kijk, de jongen uit Lichtaart die het op de Filippijnen zou gaan maken...
(En dat deed hij ook, want dat huwelijk is niet helemaal onvruchtbaar gebleken. Vanachter het bureau in zijn werkkamer diept VdB een derde foto op: grootvader met zijn twee kinderen, dat zijn dan Walter zijn vader en zijn tante, later werd ze de moeder van Hugues C. Pernath, de 43-jarige Antwerpse pink poet die begin '75 plotseling overleed en in wiens literaire nalatenschap verschillende onuitgegeven cycli zijn gevonden, poëzie die moet zijn voort-gevloeid uit dezelfde ader als de bekende Tien gedichten van de eenzaamheid. Pernath was dus een volle neef van VdB.)
Vr.: Dat Aziatische of exotische trekje heb je dus van je grootmoeder. Maar als ik goed ben ingelicht, is er meer.
VdB: Ja, kijk, Keizer Karel heeft ooit gezegd dat in zijn rijk de zon nooit onder ging. Met recht en reden mag ik zeggen dat in mijn familie de zon nooit onder gaat. Mijn vader is achteraf getrouwd met mijn moeder en die is Duitse, mijn zus is met een Engels- | |
| |
man gehuwd, mijn broer met een Mexicaanse en die zijn dochter is voor enige tijd met een Libanees vertrokken en zo gaat dat maar door. Ik neem aan dat het Rode Kruis op de fles gaat als die mensen zich in de vinger snijden... Die afstamming is het onderwerp van Aantekeningen van een stambewaarder (1977), mijn familiekroniek, die meer is dan dat, met archief-
Peter Jules van den Broeck met (links) Gracia Helena van den Broeck (moeder van H.C. Pemath) en (rechts) Robert Sidney van den Broeck (vader van Walter van den Broeck) in 1912.
| |
| |
stukken waar ik me jaren blauw naar heb gezocht, en waar vroeg of laat een vervolg op komt, als ik de gewenste informatie bij elkaar heb en als ik weer zin heb om me een jaar of drie te begraven.
Vr.: Jij bent dus - met Lampo's woorden - een telg uit een ondernemende familie die ver achter de horizonten soelaas heeft gezocht voor haar veelal frisse verbeelding. Niettemin ben jij een geboren werkmanskind.
VdB: Ik ben er me sterk van bewust dat ik nooit wat anders zal kunnen zijn dan de zoon van een arbeider. Heel mijn denken, heel mijn voelen is erdoor gekleurd en wat daar eigenlijk doorweegt is de angst voor de armoe. De burgerschrijver had daar nooit mee te maken, die had 24 uur per dag vrije tijd. Maar vanuit die optiek kijk ik tegen de wereld aan, soms met ironie, soms met een bepaalde verbittering, soms met bloedzerieuze ernst. Wanneer ik ironisch ben, dan ben ik dat meestal in de richting van een andere klasse dan die van de arbeiders. Dat hoort erbij, vind ik. Als je vanuit het werkmansstandpunt voelt en denkt, kan je twee dingen doen: ofwel zo hard mogelijk proberen de volgende sport van de ladder te grijpen, ofwel die volgende sport relativeren.
| |
Wie schrijft, blijft
Vr.: Toen je in '59 naar de Rijksnormaalschool te Lier trok, was dat een poging om uit het arbeidersmilieu weg te stappen?
VdB: Ik vermoed dat het voor arbeiders - zeker in die tijd - zowat de meest voor de hand liggende sport was. Allemaal wilden ze - en dat willen ze nog - dat hun kinderen het beter zouden hebben dan zijzelf. Een onderwijscarrière lag binnen het bereik van hun financiële mogelijkheden. Zelf had ik liever tekenacademie gevolgd, maar wegens geldgebrek is dat niet doorgegaan. Waarom? Ja, regentaat dat was (en is nog) twee jaar studeren, en academie, dat was wel
| |
| |
vier jaar, plus een onzekere toekomst na afloop. Och, ik mag al van geluk spreken dat ze geen pastoor van mij hebben gemaakt. In mijn prille jeugd zijn daar plannen voor geweest, ik herinner me de dorpspastoor die vond dat er stof voor een priester in mij zat. De man moest het weten...
Vr.: Lampo heeft ooit van een wonderklas in Lier gesproken. Een groot woord, zeker?
VdB: Zijt maar zeker, al is het zo dat Mare Andries, Freddy De Vree, Tony Rombouts en ik weliswaar niet in dezelfde klas maar in hetzelfde jaar zaten. Enkelen volgden Nederlands-Geschiedenis zoals ik, anderen deden moderne talen. Of dat nu toeval is of met de weersomstandigheden of met de maanstanden te maken heeft, weet ik niet, maar wij zaten daar in '60 allemaal samen.
Vr.: Toen je 18 was gebeurde er iets wonderlijks.
VdB: Op een dag schreef onze leraar Nederlands op het bord ‘Hebban olla vogala nestas bigunnan hinase hic anda thu’, het oudste (nou ja) Nederlandse zinnetje dat is bewaard gebleven. Hebben alle vogels een nest begonnen, behalve jij en ik dus. Een kort liefdesbriefje, geschreven door een monnik uit de elfde eeuw. Zelf was ik toen tot over mijn oren verliefd op het mooiste meisje van de school, en dat heeft er misschien toe bijgedragen, dat ik plots ging inzien wat schrijven precies betekent, nl. het overwinnen van tijd en ruimte, iets waar de wetenschap nog lang niet aan toe is. Want zo is het toch.
Ruim 800 jaar was die monnik dood en op het moment dat ik dat zinnetje las, sprak hij tot mij. Het leek alsof ik hem bijna kon aanraken. Wie schrijft, blijft, laat een spoor na dat lang na zijn dood van zijn toenmalig bestaan blijft getuigen, een spoor dat ontcijferd kan worden, dat gedachten en gevoelens weer tot leven kan brengen. Dat vond ik een hele ervaring. Ze ligt aan de basis van mijn schrijverschap.
Toen ik 20 was gebeurde er weer iets eigenaardigs. Ik liep mijn eerste jaar te leraren, en in mijn geboorte- | |
| |
dorp brak een staking uit waar ook mijn eigen vader bij betrokken was. Op weg naar de bus diende ik de fabriek te passeren. De arbeiders namen eerbiedig hun pet af voor mijn witte boord en mijn das. Omdat ze dachten dat ik een ingenieur was waarschijnlijk. Daar liep ik, met een hoofd vol boekenwijsheid, maar niet in staat mijn eigen vader en deze mensen daadwerkelijk te helpen. Schrijven volstaat niet, dacht ik toen. Er moet op zo'n manier worden geschreven dat je de wereld een ietsje beter achterlaat dan dat je hem hebt gevonden. Dat werd de opdracht die ik sindsdien aan mijn schrijverschap heb gegeven.
| |
Met een notedop bij de zee
Vr.: 9 jaar lang ben je dan in het onderwijs werkzaam geweest. Een tijdje zelfs in net V.S.O., wat jij het Vernield Secundair Onderwijs hebt genoemd (niet geheel ten onrechte trouwens). Waarom ben je eruit weggegaan?
VdB: Wel, je kan niet ten alle tijde twee verschillende dingen blijven doen. Op de duur ga je een van de twee ongetwijfeld slecht doen. Ik heb altijd graag en met veel overtuiging les gegeven, maar de hele poppenkast die er op een doorsneeschool bijkomt, fnuikt elke vorm van arbeidsvreugde in het onderwijs. Op het einde lag me dat helemaal niet meer. Bovendien had ik meer belangstelling voor het schrijven zelf. Nu is dat een zeer tijdrovende bezigheid, zodat mijn onderwijs daar dreigde last van te krijgen. Ik ben dus gewoon uit het onderwijs vertrokken en beginnen schrijven.
Vr.: Het onderwijs bezorgde je eigenlijk te veel frustraties?
VdB: Wel kijk, in het onderwijs loopje natuurlijk constant frustraties op. Dat milieu is zo gestructureerd dat je een soort leermachine bent, dat ligt mij niet, daar word ik doodziek van. Daarenboven ervaar
| |
| |
je voortdurend dat je in een wereldje terecht komt dat geen uitstaans heeft met de realiteit. Het pretendeert wel kinderen voor te bereiden op de maatschappij - wat ik ten zeerste betwijfel -, maar op een gegeven ogenblik krijg je het gevoel: ik sta hier met een notedop bij de zee nutteloos werk te verrichten, je kan de toekomst van die kinderen makkelijk voorspellen en dan leer jij het verschil tussen een bijvoeglijke en een bijwoordelijke bepaling aan een meisje dat later in een naai-atelier gaat werken. Een triestig vooruitzicht!
Ooit liet ik ze de betekenis van het woord ploertenstreek zoeken. Iemand schreef na 10 minuten: schaamstreek (Gelach op alle stoelen)...
Vr.: Nu ben je elke morgen hoofdredacteur van een advertentieweekblad, nl. Ekspres. Heimwee naar het V.S.O. heb je niet?
VdB: Neen. Ik heb nog geen moment spijt gehad dat ik het onderwijs heb verlaten. Godbewareme. Wel heb ik heimwee naar een paar goede vrienden die ik in het onderwijs heb achtergelaten. Maar als ik ze echt wil terugzien, dan rijd ik gewoon naar ze toe. Er zijn mij sindsdien wel een aantal zaken duidelijk geworden: a) ons onderwijs is louter en alleen een onderdrukkingsorganisatie; b) ons onderwijs heeft met de realiteit niets te maken. Het bereidt de jeugd niet voor op de toekomst: in werkelijkheid consolideert het het heden. Ga maar na, al die leraars die hun leerlingen écht op de toekomst willen voorbereiden, worden geïntimideerd, gebroodroofd, vervolgd. Als men niet His Master's Voice is in het onderwijs, dan is men een stoorzender. Ons onderwijs heeft geen andere functie dan bijv. de Ronde van Frankrijk, de Olympische Spelen, de sportbladzijden in een krant, de zondagse voetbalcompetities. Het draineert alle energie die anders aan maatschappijverbeteringen besteed zou kunnen worden. Het leidt ze naar ongevaarlijke kanalen, doet ze stranden op de zandbanken van de zielloze banaliteit. Is het dan te verwonderen dat
| |
| |
mensen zich meer opwinden omtrent de zweer op het achterste van wielrenners dan omtrent het wanbeleid van politici?
Vr.: In jouw weekblad kan je met je politieke en sociale ideeën beter terecht dan in het onderwijs?
VdB: Zeker. Anders zou ik het niet doen. Laten we zeggen dat het recipiënt waarmee ik nu bij de zee sta, iets groter is, hoewel je dat ook niet moet overschatten, maar ik heb wel het gevoel dat ik nu doe wat ik kan, dat ik mijn best doe en dat dat navenant rendeert, in alle opzichten. In Ekspres doe ik dus - zij het op kleine schaal - aan koerscorrecties. Ik wenste maar dat meer van mijn collega's hun misplaatste schroom om voor zulke bescheiden media te werken zouden kunnen overwinnen. Als we met zijn allen in elke leefgemeenschap zo een krantje konden ontwikkelen, dan is alles nog niet reddeloos verloren. Je hebt engagement met een grote E, maar je hebt er ook een met een kleine e. Geloof me, dat met de kleine e is m.i. maatschappelijk veel nuttiger, omdat het directer is, onmiddellijk kan reageren op maatschappelijke verschijnselen.
Vr.: Maar het blijft voor een zogenaamd geëngageerd auteur moeilijk om de sociale werkelijkheid constant van commentaar te voorzien.
VdB: Natuurlijk. Engagement heeft op zich niets literairs. Ik zou zelfs zeggen dat hoe sterker het boodschapperige primeert, hoe meer toegevingen er aan het artistieke gedaan worden. Maar af en toe wil ik wel van mijn verhoogje komen en het literaire jargon voor een andere keer opsparen, want uiteindelijk wil ik ook weer niet de schrijver zijn die artistiek knappe dingen in elkaar zet, maar nog maar vijf lezers overhoudt. Ik hou me klaar om toe te snellen, maar niet op het eerste gefluit.
| |
Dat geeft rust aan een nerveuze kikker als ik
Vr.: Schrijven valt je nu meer mee dan toen je nog
| |
| |
voor de klas stond?
VdB: In mijn onderwijsperiode werkte ik hard tijdens de vakanties. Dat moest wel: een andere mogelijkheid had ik niet. Nu schrijf ik in de vakanties niets meer: dit huis, dat de overige tien maanden het mijne is, wordt op die momenten in beslag genomen door altijd aanwezig zijnde vrouw en kinderen. Van enige stilte, concentratiemogelijkheid enz. is dan geen sprake. Lezen, ja, dat doe ik dan natuurlijk wel en naarmate de vakantie vordert zit ik gewoon te wachten op het einde van die vakantie.
De laatste jaren heb ik gewerkt met de regelmaat van een klok. Om halfeen de deur achter me dicht bij Ekspres, thuis wat eten opwarmen, om halftwee aan de slag tot vijf uur. Dan komen vrouw en kinderen thuis, eten, nog een paar uur werken en dan wat tv kijken met het kroost. Ik voel er me goed bij. Waarmee ik maar gauw bedoel: als je een stukje vrijheid hebt veroverd, moet je daar heel gauw een structuur aan geven, anders loop je maar wat te lummelen. Toen ik in '72 het onderwijs opgaf, heb ik zo een half jaar lopen niksen. Ik sliep tot de middag, was eigenlijk pas goed wakker om 3 uur. Twee uur later waren de huisgenoten alweer present en kwam van werken niet veel meer in huis. Daarom dat ik toen op het voorstel van mijn vriend van Ekspres ben ingegaan om 's ochtends de hoofdredactie van zijn blad waar te nemen. Dat biedt vele voordelen. Niet alleen ben ik nu tijdig uit mijn bed. Om halfeen heb ik mijn ‘dagtaak’ al volbracht en kan ik mij met mijn eigen winkel bezig houden. Ik val ook niet onder het statuut van de zelfstandigen; integendeel, ik geniet de sociale voordelen van een werknemer. Dat geeft een stuk rust. Je komt nl. niet onder een produktie-dwang te staan, omdat een miniem inkomen verzekerd is. Je hoeft niet alles aan te pakken. Kijk naar Paul Koeck en de lamentabele gebeurtenissen op dat humorfestival voor enige tijd. Neen, je kan rustig een groot project aanpakken. Geen ander
| |
| |
schrijver kan dat in dit land. Wegens tijdsgebrek.
Vr.: Uit die rust is Aantekeningen van een stam-bewaarder voortgekomen?
VdB: Ja, terwijl iedereen tegen het uurwerk zwoegde, zat ik rustig te prutsen. Maar het resultaat bevredigt mij ten zeerste. Het kan natuurlijk nog beter, maar dan moet ik een nog beter schrijver zijn, en ik heb mezelf niet gemaakt. Ik heb heus de indruk met dit boek iets ‘volbracht’ te hebben. Ook dat geeft rust aan een nerveuze kikker als ik. Met dit werk heb ik mijn spoor getrokken op deze planeet. Het denkbeeld ooit te zullen sterven, er ooit niet meer te zullen zijn, schrikt mij nu niet meer zo af. Ik denk nu al aan een vervolg op dat boek, maar het heeft geen haast. Het zal net als de ‘stambewaarder’ heel langzaam tot stand komen. Ik verheug me nu al op het geduldig peuteren en prutsen in dit huis, in deze kamer, aan deze tafel, terwijl buiten de wereld zijn jachtige gang gaat. Tussendoor maak ik nog wel iets voor het theater. Daardoor kom ik nog eens onder de mensen. Maar ik weet nu zeker dat ik in de eerste plaats een proza-schrijver ben, en ook dat geeft rust. De rust om bijv. een steengoed stuk te schrijven.
| |
Ik ga ervanuit dat ik het niet allemaal weet
Vr.: Er zit nogal wat verscheidenheid in je werk: geëngageerd toneel, romans die of bloedserieus of ludiek-ironisch-grotesk zijn of een combinatie van de twee; je hebt een verzameling Hollandermoppen uitgegeven en het kinderboekje Mietje Porselein en Lili Spring-in-'t Veld (1970); er zijn luister- en tv-spelen, interviews, opstellen enz. van je bekend. Hoe verklaar je die veelzijdigheid?
VdB: ik ben gewoon nieuwsgierig. Ik wil zoveel mogelijk soorten teksten uitproberen, 'ns zien of ik die aankan. Het is natuurlijk ook zo dat ik een aantal
| |
| |
van de dingen die jij opsomt, om den brode heb gedaan. Want om schrijver te zijn, ben ik in de verkeerde stand geboren. Van oudsher werden schrijvers - die zeer veel tijd nodig hebben - in de burgerij geboren. Die mensen konden zich de hele dag op hun schrijverij toeleggen. Zoiets heb ik nooit gekund. Integendeel, allerhande dingen heb ik gewoon geschreven om geld te verdienen. Daarvoor ben ik natuurlijk niet uit het onderwijs gegaan, maar het lag in mijn bedoeling die dingen te schrijven die ik wilde schrijven en niets anders. Tot mijn eigen verwondering begin ik daarin te slagen. Ik maak dus alleen nog dingen die mij interessant of belangrijk lijken.
Vr.: Jij bent ook het type auteur - ik denk aan Hugo Raes - dat telkens met een ander soort boek wil uitpakken.
VdB: Ik zou het niet over mijn hart kunnen krijgen om een bepaald succesboek nog 'ns te maken. Al zou ik dat technisch wel kunnen. Een aantal schrijvers herken je onmiddellijk aan hun stijl: neem een boek uit de kast, sla het open en je herkent de man die zoveel keer eenzelfde boek heeft geschreven. De oudere Walschap bijv. Of het boek nu Celibaat of Trouwen of Houtekiet heet, de boodschap, de message van zijn taal is dezelfde: het Germaans, oerheidens leven. En zo zijn veel schrijvers hun hele leven bezig met hetzelfde boek. Ik zeg niet dat zulks verkeerd is, maar het ligt mij niet. Ik wil de dingen constant vanuit een andere hoek bekijken. Eén kijk op het geheel van verschijnselen is altijd vals, omdat het een gekleurde, strikt persoonlijke kijk is. In de evolutie van mijn romanproduktie vind je het bewijs dat ik me wrevelig voel als er slechts één visie aan bod komt. Ik verwerk altijd zoveel mogelijk visies op een bepaalde realiteit. Dat is een trend die zich doorzet tot in Aantekeningen van een stambewaarder. Vroeger was het de gewoonte dat één iemand zijn visie gaf en die was dan alleen-zaligmakend. De auteur wist het allemaal. Ik ga ervanuit dat ik het niet allemaal weet. In
| |
| |
362.880 × Jef Geys (1970) heb ik 9 verschillende figuren aan het woord gelaten om een bepaald gedachtenkluwen te ontwarren. In De dag dat Lester Saigon kwam (1974) ben ik verder gegaan; daar heb ik 2 echte brieven ingelast: een van mijn vrouw Eliane en een van mijn broer Jules. En in Aantekeningen van een stambewaarder ben ik nog verder gegaan: daarin is gebruik gemaakt van teksten die ooit door andere, niet-literaire auteurs werden gemaakt, die dus een eigen visie op bepaalde toestanden en problemen hadden.
Ik vind dat je als schrijver in 1979 niet kunt zeggen: Hoor eens hier, ik weet er alles van. Het leven is ingewikkelder, mobieler en verwarrender dan ooit tevoren. Daarom dus probeer ik meer visies op één probleem te geven.
Vr.: Een gewone lezer stelt zich wel 'ns de vraag: Waartoe dient dat allemaal? Om klaarheid te scheppen of verwarring te stichten?
VdB: Tsja, aan de complexiteit van het leven tegenwoordig kun je niets doen, daar zal geen boek verandering in brengen. Maar ik wil de lezer tenminste confronteren met die complexiteit. Ik heb geprobeerd om mijn hele straat aan het schrijven te zetten en een boek over de Vrijheidstraat te maken, maar dat is mislukt. Waarschijnlijk woonde ik hier nog niet lang genoeg om het vertrouwen van die mensen te winnen. Misschien, ik weet het niet. Maar de schrijfschroom is groot: gewone mensen zitten enorm met de schrik om een woord op papier te zetten. Het is er niet van gekomen, ik betreur dat, maar ooit probeer ik het opnieuw.
Wat je vraag betreft: heb je overigens al gemerkt dat de meeste lezers niet langer in staat zijn iets anders te lezen dan een verhaaltje met een inleiding, een midden en een slot? Het is natuurlijk ook zo dat men zich in dit land al te vlot ‘lezer’ noemt. Wie twee zinnen achter elkaar kan lezen zonder kortademig te worden, zet al een hoge borst. Dat komt waarschijn- | |
| |
lijk omdat schoolgaan verplicht is geworden en iedereen bijgevolg het abc heeft geleerd. Nochtans, iemand die tot tien kan tellen heeft zelden het lef om tussen te komen in een gesprek over een vergelijking met twee onbekenden.
| |
Liedjesteksten voor Marc Dex
Vr. Vaak heb je een boek a.h.w. op maat of op bestelling geschreven. De troonopvolger (1967) heb je voor jezelf geschreven, zeg je (en nu is het al aan zijn vierde druk toe). Lang weekend (1968) voor studenten en jonge intellectuelen, 362.880 × Jef Geys voor schilders. Enz. enz. Veel serieuze literatoren halen voor zo een werkwijze hun bellettristische neus op.
Vdb: Ik heb met serieuze literatoren niets te maken. Die moeten hun eigen boontjes maar doppen, ik dop de mijne wel. Overigens ben ik het ook niet eens met wat zij allemaal doen. Je moet ook niet overdrijven, dat naar maat schrijven wil niet zeggen dat ik een opdracht krijg die welomlijnd is, zoveel bladzijden, dat en dat moet erin enz. Dat is het helemaal niet. Wel heb ik een bepaald publiek op het oog en aan die bevolkingsgroep wil ik iets meedelen, dat is mijn opdracht en in functie daarvan kies ik de stijlmiddelen waarvan ik meen - ten onrechte misschien - dat ik die bevolkingsgroep daar inderdaad het best mee bereik.
Vr.: Voor Mare Dex heb je een paar liedjes (Ik mis je zo en Mariachi's) geschreven en aan het tv-feuilleton Bel de 500 (1973) heb je je medewerking verleend. Volgens sommigen zou dat voor een Auteur (met hoofdletter) niet mogen/kunnen/betamen.
VdB: Ik vind het onzin. Ten eerste: ik stel helemaal geen prijs op het woord Auteur met hoofdletter. Ten tweede: die liedjesteksten voor Marc Dex heb ik met veel plezier geschreven. Ook weer om te ervaren wat het is. Er wordt over die dingen veel te
| |
| |
licht gesproken, men denkt dat je dat zo maar uit je mouw schudt. Dat dacht ik trouwens ook, maar een goeie liedjestekst maken, dat is keihard werken, men onderschat dat zwaar. Ten derde: wat mijn medewerking aan Bel de 500 betreft, dat is een apart verhaal, heb je tijd? Heb je je boterhammen mee? want dat is een lang verhaal. Laten we het zo stellen: het schrift is eigenlijk een middeleeuws, traag lopend medium, vooral het geschrevene, wat uitgegeven wordt in boekvorm. Doe je vandaag een mededeling, schriftelijk bijv. en wil je die in boekvorm uitgeven, dan verschijnt die mededeling in het beste geval over een half jaar. Het zou dus wel 'ns kunnen dat de actualiteit de feiten die je in je boek hebt vermeld, al achterhaald heeft. Een geschrift gaat dus traag.
Nu zijn er andere media, veel sneller, bijv. televisie. Ik heb 'ns berekend dat Groenten uit Balen (1972) - wat op tv is geweest - gedurende 50 jaar drie keer in de week had moeten worden gespeeld om evenveel mensen te bereiken als die ene tv-avond. Dat is een medium dat niet te versmaden is. Toen ik de gelegenheid kreeg om aan Bel de 500 mee te werken, was ik daar zeer blij om. Vooreerst omdat je die dingen moet leren, je wordt niet als tv-schrijver geboren. Dat de hele zaak slecht is uitgevallen, dat lijkt me achteraf zeer logisch. Als je weet hoe ze te werk zijn gegaan, begrijp je dat het niet anders kon, of er zou een mirakel gebeurd moeten zijn. Let wel, ik spuug daar niet op, er zijn op tv al belangrijke feuilletons geweest, weliswaar niet bij ons gemaakt. Daar zit het probleem: wij hebben geen tv-schrijvers. In het buitenland vind je die wel; al één generatie, misschien twee, is daar mee bezig. Neem het Amerikaanse feuilleton All in the family van voor enige jaren: dat duurde telkens 20 minuten, was steengoed, maar daar werkten toch maar eventjes 23 schrijvers aan. Belachelijk dus om te denken dat in ons landje iemand in staat zou zijn om zo een feuilleton te ontwerpen.
(Toen Walter VdB dat voor de camera van De vijfde
| |
| |
windstreek vertelde, schreef Johan Anthierens - nog altijd het enfant terrible van veel Vlaamse redacties-: ‘Dat VdB ooit zijn pen leende voor de televisiemiskleun Bel de 500 is niet belangrijk, hij valt wel diep door de mand als hij daar een typisch BRT-ekskuus voor opdiept door te willen vergelijken met het superbe All in the family waar volgens zijn zeggen 23 copyrighters aan neerschrijven. Een Van den Broeck weet dat zijn uitleg oneerlijk is, toen hij eraan begon wist hij (de streeksschrijver geeft niet de indruk een zakelijk onnozele hals te zijn) met welke beperkingen hij aan de slag mocht. Het zogenaamde gebrek aan budget is voor de BRT-officials dooddoener om rommel goed te praten en hun displaced persons op die posten te handhaven, het valt mij rauw wanneer een “onafhankelijk” man in datzelfde primaire vocabularium vervalt.’ VdB zal zich met de reactie van Anthierens wel geamuseerd hebben. Een tijdje heb ik nog gedacht: VdB moet hierop reageren, het kan hem geen moeite kosten. Nog heb ik de volgende nummers van Knack doorbladerd, maar geen spoor van enig ‘recht op antwoord’, nergens. Nu, de hoeveelheid onzin was ook zo groot dat je denkt: zo dom kan de boulevardier met de gouden griffel niet zijn. Hij schrijft maar wat. Een hele kolom vol. Anthierens zou vaak wat langer moeten nadenken als hij schrijft, maar ja, dan raakt die kolom niet tijdig vol.)
| |
Dat heb ik dan toch maar gemaakt
Vr. Ben je nou wel zo geëngageerd als destijds uit Groenten uit Balen bleek, een stuk waarvoor je een heel realistische taal gebruikte?
VdB: Ik word daar altijd maar weer op vastgepind, net zoals Frederik van Eeden op De kleine Johannes, terwijl die waarschijnlijk veel interessantere dingen heeft verteld in ander werk. Dat is de publiciteitsmolen die een etiket op je kleeft. Heel vreemd is dat,
| |
| |
want Groenten uit Balen was een actualiteitsstuk. Mijn enige bedoeling was de 1500 stakende arbeiders te bereiken. Ik heb daarvoor een aangepaste vorm gekozen, al zal je zeggen dat het een wat verouderde, uitgebluste theatervorm was... Mij een zorg. Maar ik kende het milieu waarvoor ik schreef, en ik heb hun stijl tot de mijne gemaakt. Vandaar die realistische uitschieter in mijn werk.
Vr.: Vind je het vervelend dat ze altijd maar met Groenten uit Balen komen aandraven?
VdB: Welnee. Een auteur maakt in zijn leven drie, hooguit vier werkstukken waar hij een aantal jaren lang op vastgepind wordt. Daar is geen ontkomen aan. Groenten uit Balen werd door ontzettend veel mensen gezien. Het stuk beleeft nog elk jaar 30 à 40 voorstellingen. Dan hoeft het toch niet te verwonderen dat je bij het noemen van mijn naam, als een echo de titel van dat stuk hoort vermelden? Trouwens, in sombere buien is het altijd iets waar ik op terug kan vallen. Net als op de ‘stambewaarder’. Dat heb ik dan toch maar gemaakt, denk ik dan ‘niet geheel ontevreden’.
| |
Kritiek ten onzent? Die bestaat toch al lang niet meer
Vr.: Wat VdB in de ogen van veel literatoren nog meer verdacht maakt, is dat de aardige jongen zich in zijn schrifturen ook vaak aan humor waagt. Een reusachtige kangoeroe die door Turnhout dartelt, een senatorsvrouw die er als B.B. uitziet en waarmee de hoofdfiguur optrekt, een tijger in de motor van een ‘tweepaardjes’ die op het raam van het café komt kloppen omdat VdB té lang aan de tapkast hangt, enzoverder enzovoorts. Knotsgekke toestanden in de literatuur van de lage landen. Kan dat?
VdB: Verboden is het niet, maar je moet het op een duidelijke manier doen. Daarmee bedoel ik dit: van cursiefjesschrijvers verwacht men niets anders dan
| |
| |
dat men met hun teksten lacht. Maar wanneer je bepaalde genres met elkaar vermengt, worden sommigen ten zeerste verontrust. Dan raken allerhande critici duidelijk de tel kwijt, hun etikettering loopt in de war. En doorgaans vragen ze zich niet af waarom iets op die manier is gedaan, maar ze weten wel te zeggen dat je dat niet had hoeven te doen. Kijk, er zijn diverse literaire genres en wat men wil zeggen, is volgens die lui slechts zegbaar binnen een bepaald genre. Nu stel ik me voor dat er dingen zijn die de moeite lonen om te worden uitgesproken, maar die niet kunnen worden gezegd omdat er geen genre voorhanden is waarin dat kan. Daarom is het de taak van een schrijver om uit te kijken naar nieuwe genres, die bijv. twee of meer bestaande categorieën overlappen. Het is een probleem dat vooral te maken heeft met een leesconditionering die bij critici nogal doorwerkt. Wat ze niet onmiddellijk herkennen, vinden ze niet zuiver op de graat. Maar goed, ik trek me dat allemaal weinig aan, ik doe maar...
Vr.: Voor kritiek heb je geen goed woord over?
VdB: Kritiek ten onzent? Die bestaat toch al lang niet meer? Een loslopend en nog net niet van honger stervend letterfanaat daargelaten natuurlijk. Er zijn een paar mensen wier oordeel ik niet onbelangrijk vind. Hun kritiek, positief of negatief, lees ik altijd met de nodige aandacht. Ik vermijd hen te ontmoeten, niet omdat ik hen niet graag ontmoet, maar omdat ik hen niet wil beïnvloeden. In een klein land als het onze zit je vanzelf al op elkaars lip. Dat is niet bevorderlijk voor een zuivere kritiek. Doordat hier eenieder iedereen kent, worden vaak ongevraagd en ongewild allerhande literaire dienstjes verleend die niet zouden moeten hoeven. In een Piet Van Aken heb ik altijd de ijzeren consequentie bewonderd waarmee hij in zijn kritische geschriften zowel vriend als vijand tegemoet trad. Dat heeft hem veel vijanden opgeleverd, maar Piet verkoos integriteit boven twijfelachtige camaraderie.
| |
| |
De laatste tien jaar hebben ook een aantal dagblad-critici van niveau het laten afweten, waarschijnlijk omdat ze zelf in de ‘creatieve’ sector bedrijvig waren: Paul Hardy, Bernard Kemp, Hubert Lampo, Willem M. Roggeman enz. Hun plaats werd ingenomen door volstrekt onkundige lieden: bejaarde onderpastoors, hysterische notarisvrouwen, kippige leraars, die zich nooit vragen stellen. Ze stellen alleen vast dat vandaag anders wordt geschreven dan gisteren, betreuren dat en vertellen wat auteur X met zijn jongste boek had moeten doen om er een klassieke roman van te maken.
| |
De belangrijkste persoon in het universum
Vr.: Een andere constante in je werk is de sterke vaderfiguur: in De troonopvolger, in Groenten uit Balen, in In beslag genomen (1972). En zoons die naast de vader staan.
VdB: Dat zal wel een afspiegeling zijn van wat zich in mijn jeugd heeft voorgedaan. Mijn vader was zowat 35 toen ik ter wereld kwam, ik ben het resultaat van een slordige lectuur van de boeken van de heren Ogino en Klaus, dat mag je niet vergeten. Ik stel me voor dat mijn vader niet zo flexibel meer was om met kinderen om te gaan en ik had blijkbaar een hoeveelheid aandacht nodig.
Bovendien leefde hij volledig in zijn wereldje en door de krappe woonomstandigheden ging het er dan thuis vaak zo aan toe: sssttt, geen lawaai, vader doet dit, het stond allemaal in functie van vader en dat gaf dat vaderbeeld natuurlijk een enorm perspectief. Naast God was hij de belangrijkste persoon in het universum. Zo verklaar ik ook wel 'ns voor een deel mijn schrijverschap: als een van de weinige bezigheden die geen lawaai maakten, al de rest bezorgde herrie en dat kon hij niet hebben.
| |
| |
Al is het een vereenvoudiging, ik neem aan dat het in die altijd weerkerende vader-zoonrelatie meegespeeld heeft. Soms ben ik aan een boek bezig en dan denk ik: hé, ik ben er dit keer lekker aan ontsnapt, maar als het af is en ik lees het opnieuw, merk ik hoe ik de aandacht van mijn vader niet gekregen heb, later o.m., maar het zou wel 'ns kunnen dat ik op het ogenblik dat ik zijn aandacht wou, haar niet gekregen heb.
Vr.: Hebben jouw boeken zijn aandacht getrokken?
VdB: In geringe mate slechts. Mijn vader is daar wel heel trots op, dat ik, zoon van een arbeider, boeken maak. Dat vindt hij wel fijn. Hij is ook zeer boos wanneer hij een wat slechte kritiek leest, jaja, dat gebeurt inderdaad, hij vindt het dan altijd erg dat hij té oud is om persoonlijk naar die man toe te gaan en hem ter plekke af te maken.
| |
Op de keper beschouwd heeft het wat met ‘bedriegen’ te maken
Vr.: Betrek je je vrouw op enige manier bij je werk?
VdB: Als je bedoelt of ik geregeld met haar over schrijf technische problemen praat, moet ik ontkennend antwoorden. Maar ze is natuurlijk helemaal bij mijn literaire werk betrokken, omdat we tenslotte een leven leiden waarin boeken en theaterstukken een grote plaats innemen. Sommige schrijversvrouwen nemen het hun man na een kwarteeuw nog altijd kwalijk dat hij schrijft, d.w.z. dat hij zich per dag een aantal uur opsluit met pen en papier, en dat zij geen deel hebben aan wat daar achter die deur gebeurt. Zij ervaren het als bedrogen worden. Een rivale van vlees en bloed zouden zij tien keer liever hebben dan die ongrijpbare verleidster die zich tussen het hoofd van hun man en de punt van zijn pen beweegt. Ik kan dat best begrijpen, want op de keper beschouwd heeft het wat
| |
| |
met ‘bedriegen’ te maken. Schrijven is nu eenmaal een passie. Je kan wel proberen een strak werkschema aan te houden, als ging het om kantoorwerk, maar de echte, gepassioneerde schrijver, schrijft op de meest onverwachte momenten. Zoiets wil het leven tussen man en vrouw wel eens verzuren. De vrouw wil met vakantie, de man wil schrijven. Of erger: hij gaat mee op vakantie maar doet daar in Spanje niets dan schrijven.
Welnu, tussen Eliane en mij geeft dat gelukkig allang geen problemen meer. Zelf probeer ik het niet te gortig te maken, maar ik ben ervan overtuigd dat mijn schrijfmomenten, zonder dat ik er zelf weet van heb, Eliane vaak heel ongelegen moeten komen.
Eliane is ook mijn eerste lezeres. Na een half jaar kribbelen en schrappen en tikken en overtikken, loop ik met mijn tekst naar haar toe, zo van: Hierom heb je me de laatste maanden zo suf zien ronddolen, zo afwezig zien staren, zo kortaf weten antwoorden enz. Vroeger liet ik haar pas iets lezen als het helemaal klaar was. Uit een soort schroom. Ik gaf niets uit handen of het moest persklaar zijn. Vandaag geef ik min of meer afgeronde gehelen, zelfs soms in een eerste versie te lezen. Dan luister ik nauwlettend naar haar opmerkingen. Het zijn de reacties van een gewone lezer en die zijn heel waardevol. Als de tekst te autobiografisch is, kan ze er helemaal niets over zeggen, omdat de stof haar te vertrouwd is.
Mijn kinderen, 12 en 13, beginnen zich nu stilaan te interesseren voor wat ik doe. Ik neem ze nu ook geregeld mee naar het theater en geef ze te lezen wat ze willen lezen. Vijf jaar geleden stond mijn jongste naast mijn schrijfmachine. ‘Vreemd’, zei hij. ‘Wat is er vreemd?’
‘Dat jij daar geld voor krijgt...’ Ik heb toen in zijn oor gefluisterd: ‘Ik vind het ook vreemd, maar laten we 't nog een poosje stil houden.’ Maar ongemerkt zijn ze allebei zelf al met schrijven begonnen. Samen vormen ze de redactie van het tijdschrift Calamity,
| |
| |
dat geheel door hen wordt volgeschreven en -getekend. Samen polykopiëren ze een oplage van 34 exemplaren bij elkaar. Samen proberen ze het blad aan de man en/of vrouw te brengen. Allebei tekenen ze stripverhalen en de jongste maakt uitvoerige studies over ruimtevaart, de Amerikaanse Indianen en Lucien Van Impe. Soms, als collega's onder elkaar, komt er eentje mijn bureau binnen en vraagt: ‘Pa, hoe zou je dàt schrijven?’ Gezamenlijk zoeken wij dan naar de oplossing van het schrijfprobleem, waarna ieder weer aan zijn eigen arbeid gaat.
| |
In het licht van de eeuwigheid is al dat geschrijf onbestaande
Vr.: In een aantal werken treed jijzelf op: in Lang weekend laat je Hector de Waegenmaeckere met ene Walter VdB kennismaken, in Jef Geys neemt leraar-auteur VdB een hoofdstukje voor zijn rekening, in De dag dat Lester Saigon kwam ben je de hoofdfiguur, in Top 31 - een luisterspel uit 1973 - speelt Walter VdB de rol van Walter VdB, enz. Heeft dat meer met mystificatie dan met autobiografie te maken?
VdB: Met geen van beide, denk ik. Er zitten altijd genoeg knipoogjes naar het publiek in om aan te tonen dat het niet om de reële VdB gaat, maar om afsplitsingen van hem. Alle personages van alle auteurs ter wereld zijn afsplitsingen van hun makers, hun ‘uitvinders’ Hector de Waegenmaeckere is een afsplitsing van mezelf, geen spiegelbeeld, laat staan een correct duplicaat. Hector zou geen boek over mij kunnen schrijven, maar ik kan wel een boek over hem maken. Dat is het verschil, een verschil in bewustzijnsgraad. Ook de Van den Broecken in mijn boeken dragen elementen van mijzelf in zich mee. Je zou kunnen stellen: waarom zou ik een personage verzinnen als ik er een bij de hand heb? Het zal je trouwens wel opgevallen zijn dat die VdB-en in mijn verhalen geen hel- | |
| |
denrol toebedeeld krijgen; doorgaans zijn het schlemielen, stakkerds, pechvogels, ja zo een beetje van tafel vallende figuren. Dat is een persoonlijk pleziertje van me om met mezelf niet te hoog op te lopen. Jezelf teveel au serieux nemen, lijkt me gevaarlijk. In het licht van de eeuwigheid is al dat geschrijf onbestaande. Ook dat van mijn vele collega's, ja natuurlijk, zijt maar zeker.
Over wie of waarover je ook pretendeert te schrijven, in feite gaat het altijd over jezelf. Je kan maar vanuit jezelf denken. Gelukkig ook maar. Ik vrees dat, als we in staat zouden zijn, al was het maar voor 5 minuten met de hersenen van een ander te denken, dat we dan ogenblikkelijk gek zouden worden. Van die onmogelijkheid om vanuit een ander te denken ben ik mij op een gegeven moment scherp bewust geworden. O.a. daarom heb ik mezelf bewust tot ‘personage’ verwerkt in een aantal van mijn geschriften. Dat ik sommige familieleden en vrienden in mijn boeken introduceer, heeft ook te maken met een heimwee naar mijn jeugd. Ik heb het al zo vaak meegemaakt hoe organische groepjes, zoals de familie bijv., op een gegeven moment exploderen. Langzaam drijven de brokstukken als een ontploft melkwegstelsel uit elkaar. Dat je daar dan niks kan tegen doen, is pijnlijk. Misschien probeer ik al schrijvend alsnog een aantal brokstukken aan elkaar te lijmen.
| |
Niet doen, Walter! Niet doen! zegt Daniel dan altijd
Vr.: Een Patrick Conrad getuigt van zichzelf dat hij een vreselijk decadente dandy is, iemand die zich tot het bizarre, het hyperverfijnde, het vreemde, het ziekelijk-mooie aangetrokken voelt. Jij bent iemand die zo direct mogelijk op de politieke, economische en sociale werklijkheid inhaakt. Jij beeldt de dagelijkse toestanden in romans en toneelstukken uit en
| |
| |
daaroverheen giet je een goeie scheut maatschappijkritiek.
VdB: Dat klopt. Waarschijnlijk zie ik dat als mijn persoonlijke opgave: ik ben nog altijd niet vergeten dat ik uit een gewoon arbeidersmilieu kom. Pas op, ik voer dat niet hoog in mijn vlag, ik zeg niet: hoera, een arbeider, dat is het niet, nee, maar zoals ik al zei, waar ik sta moet het beter worden. Dat is voor een flink stuk het onderwerp van mijn schrijven.
Via een boek, een toneelstuk, een kranteartikel doe ik aan bewustzijnsverruiming. Ja, zelfs in deze tijd, ik overdrijf dat niet, ik relativeer het effect van die dingen graag. Kon ik iets dat méér effect sorteerde, dan zou ik dàt misschien proberen, maar ik kan alleen een beetje schrijven. Ik doe dat zo goed mogelijk, dat is het enige middel dat me ter beschikking staat en wat ze me niet kunnen afnemen.
Vr.: Daarom zal het je ook wel verontrusten dat momenteel nog slechts weinig literatuur wordt uitgegeven. Precies omdat uitgevers bepalen wat gepubliceerd wordt.
VdB: Dat is inderdaad zeer verontrustend. Het boekbedrijf is eigenlijk nog niet zo heel lang in die consumptiemachinerie gegrepen. Maar nu het erin zit, wordt de inhoud van onze literatuur grotendeels door de verkoopbaarheid ervan bepaald. Een uitgever steekt graag zijn geld in een geschrift dat vlot verkoopt. Die redeneert dan verder: wat verkoopt vlot? Dat is wat onze mensen graag lezen. Maar is dat ook het beste voor de mensen? Is zo een gladde, makkelijk verteerbare literatuur de aangewezen kost om aan bewustmaking te doen? Ik betwijfel dat ten zeerste.
In de Nederlandse literatuur merkje nu een soort van kunstmatige neoromantiek, die retromode. Een wanhoopspoging is dat, geloof me, dat is geen echte stijlrichting, dat beantwoordt m.o. niet aan een reële behoefte, alleen aan de verkoopbaarheid, aan de behoefte van de uitgever.
| |
| |
(VdB bedoelt ongetwijfeld het zuurzoet snoepgoed in lekkere stijl verpakt van Mensje van Keulen, Guus Luijters e.a. Boeken als Allemaal tranen en Circus Melancholia vol binnenkamerse dieptreurigheid, Hoe knus en romantisch vindt het lezerspubliek het in deze tijd vol zenuwtoestanden niet een onderwets boek te beruiken en te betasten dat ‘volgens ontwerp van Wim Mol door drukkerij Hooeiberg te Epe gezet (werd) uit de Bodoni en gedrukt op 100 grams houtvrij getint gevergeerd romandruk’? Wat kitscherig en commercieel, al die mensen die weer het lekker lopende verhaal schrijven, met mensjes die een leven leiden als jij en ik: met veel meer leed dan lief. En onder de mom ‘het proza van Tachtig was prachtig, maar dat van thans maakt ook een goede kans’, probeert de uitgever dat op te peppen tot ‘de literatuur van nu en straks’. Ik laat VdB nog even doorgaan, want gelijk heeft hij.)
Dat is onzin? Dat is niet waar. Dat heeft met de ontwikkeling van onze literatuur niets te maken.
Van de andere kant is er het verheugend verschijnsel van een aantal schrijvers die hun voorzorgen nemen en zich terugtrekken op een terrein waar zij met een minimum aan middelen een maximum qua effect kunnen bereiken. Er zijn nl. schrijvers die opnieuw hun geschriften stencilen en die zelf verspreiden. In Rusland is er het systeem waarbij een auteur een bepaald boek aan 5 vrienden doorgeeft, 5 kopieën dus. Die vrienden tikken dat boek in 5 exemplaren over, die worden weer verspreid en in een minimum van tijd heb je een oplage die even groot is als die in een commercieel circuit gehaald.
Vr.: Je denkt aan Daniël Robberecht en zijn uniek TijdSCHRIFT?
VdB: Ja, Robberechts is momenteel duidelijk de meest heldere theoreticus op het literaire vlak. Hij is niet slechts een theoreticus, maar hij handelt ook naar zijn inzichten, hij weet precies wat hij doet en waar hij naartoe gaat.
| |
| |
Vr.: Schrijver die een stencilmachine kopen en hun geschriften zelf gaan verspreiden, is dat in deze tijd van licht en luxe geen noodsituatie?
VdB: Natuurlijk is dat een noodsituatie. Het is jammer dat het zover is moeten komen, maar ze zijn er niet minder belangrijk om. Integendeel. Ze komen niet langer in de verleiding allerhande toegevingen te doen. Nu ligt het antwoord bij de uitgever, hoe zal hij dat opvangen? Moet een uitgeverij weer op kleinere leest geschoeid om het goede boek opnieuw te kunnen distribueren?
Vr.: Zijn veel schrijvers ook niet lijfelijk en geestelijk weggedreven uit de gemeenschap waaruit ze stammen?
VdB: Ja, maar je mag het natuurlijk niet zo stellen dat zulks de schuld is van de auteurs. Niet alleen de auteurs zijn weggedreven uit de gemeenschap. Iedereen is op drift. Dat komt omdat wij geen gemeenschap meer hebben. Die is allang verdrongen door de ‘staat’.
Vr.: Jij en Robberechts zijn fervente dagboekschrijvers. Welke functie ken je die toe?
VdB: Mijn dagboek heeft waarschijnlijk vele functies, bekende en mij momenteel nog onbekende. In de eerste plaats is het een relaxmiddel. Als ik behoorlijk wat klappen heb gekregen, dan schrijf ik mezelf weer naar een evenwicht toe in mijn dagboek. In de tweede plaats is het een levend geheugen dat niet wil afsterven. Het is soms verdomd pijnlijk dingen te herlezen, die je eigenlijk het liefst in de vergeetput had gestopt. Ik ben al vaak heel boos geweest op mijn dagboek. Dan moet ik mij weerhouden om de hele zooi niet in de kachel te gooien. Niet doen, Walter! Niet doen! zegt Daniël dan altijd. Ik verlaat me in deze zaak maar op hem. Hij houdt al veel langer een dagboek bij dan ik, en ik neem aan dat hij met dit soort gevoelsuitbarstingen meer ervaring heeft dan ik.
| |
| |
| |
Romanschrijvers met een argeloosheid die aan het krankzinnige grenst
Vr.: Je voorziet je boeken ook graag van een ondertitel: Lang weekend is een feuilleton, In beslag genomen een politiek-erotische satire (en bijgevolg alleen bedoeld voor een volwassen publiek; de boekhandelaar gelieve erover te waken dat het niet in verkeerde handen terechtkomt), Jef Geys is een multiepel, Lester Saigon een doorkijkroman. Waarom?
VdB: Omdat ik de lezer geen knollen voor citroenen wil verkopen. Eigenlijk schrijf ik dus geen zuivere romans. Een goeie eeuw geleden had je auteurs die echte romans maakten. Alwetend als ze waren overzagen ze het innerlijk van al hun personages. Ze hadden een heel rechtlijnige maatschappijvisie, twijfelden weinig of niet, waren zeker van wat ze wisten. Ik behoor niet tot dat soort van auteurs, omdat ik in een andere tijd leef. Wij leven momenteel in het meervoud, behoren niet tot één wereldje, maar hebben op zijn minst twee, drie wereldjes. Wij hebben veel meer contacten dan vroeger het geval was. Je kan rustig zeggen dat wij nu 5, 6 keer méér leven dan 100 jaar geleden. Bepaalde romantici van milieu-achtige aard beamen dat niet, maar goed, daar veeg ik mijn kas aan. Ze zouden er goed aan doen eventjes de geschiedenis te raadplegen.
Omdat ik dus niet zo zeker ben van alles, omdat ik niet alles weet heb ik alsmaar meer auteurs in mijn boeken geïntroduceerd en vandaar ook die ondertitels. Ik maak mij nl. langzaam los van het bestaande romangenre, al is het vreemd dat zulks nu pas gebeurt. Eigenlijk had dat al in 1900 moeten plaats grijpen, en toch zie ik vandaag de dag nog massa's romanschrijvers met een argeloosheid die aan het krankzinnige grenst doorgaan met het schrijven van klassieke romans alsof het de gewoonste zaak van de wereld betrof, alsof dat de adequate literatuur van deze tijd zou zijn.
| |
| |
Dat is het beslist niet! Akkoord, je kan die dingen nog schrijven, maar als auteur zou je de fair-play moeten hebben om de lezer op een of andere manier duidelijk te maken dat wat je ‘gemaakt’ hebt niet de realiteit is, maar een strikt privé-spelletje van jezelf, omdat je zo graag wat klassiekerige romans blijft schrijven.
| |
Ze hollen zich een hartinfarct tegemoet
Vr.: Nog steeds op zoek naar constanten in je werken: kun je je met een etiket van pessimist akkoord verklaren? De troonopvolger was toch erg pessimistisch.
VdB: Alleszins. Ja. Dat boek is nu 12 jaar oud. Daar kan ik nu makkelijk afstand van nemen. In die tijd zag ik helemaal geen uitweg in mijn problemen. Daarom heeft het boek ook een cirkelstructuur; het eindigt waar het begint, het zegt dat het leven een herhaling van zichzelf is. Gaandeweg ben ik me daarvan gaan losmaken, maar in de plaats van het pessimisme is een deernis getreden. Weemoed met het gedoe der mensen, hun jachten en jagen, het nastreven van schijnwaarden, ze doen maar, ze hollen zich een hartinfarct tegemoet en waarom eigenlijk? Waar het in het leven eigenlijk om gaat, ja, dat blijkt plots niet meer te bestaan, dat hebben de mensen verloren, dat zijn ze vergeten. Vandaar die deernis. Ik kan op mijn omgeving neerkijken met - het klinkt clichématig - een weemoedige glimlach, zo van: Jongens, jongens, jullie doen maar en ik weet zeker dat het niet goed is wat jullie doen...
Vr.: Waarom was De troonopvolger zo een moeilijk debuut?
VdB: Tja, het was mijn eerste boek en dan ben je het harde werken op een tekst nog niet gewoon. Dan denk je nog dat goed schrijven snel moet gaan. Dat
| |
| |
het tot op heden vier keer werd herdrukt is louter toeval. De eerste druk verscheen in eigen beheer. De tweede bij een inmiddels ter ziele gegane boekenclub, de derde bij Manteau en de vierde is een Bulkboekuitgave van Knippenberg.
Vr.: In het boek over Jef Geys heb je deernis met het gedazer van veel schilders en beeldhouwers. Is er een parallel te trekken tussen de praktijken in die kunsthandel en die in het literaire wereldje?
VdB: Daar is zeker een parallel te trekken, behalve waar het de markt betreft. Een boek - hoewel de laatste tijd flink wat duurder geworden - is voor een groot aantal mensen nog altijd bereikbaar. Als ze het niet kunnen kopen, kunnen ze het in de bibliotheek halen. Maar kunstvoorwerpen zijn aan een bepaalde markt verkocht en daar gaat het niet meer om een intrinsieke waarde of de inhoud, niet meer over een ev. boodschap, daar gaat het gewoon om harde feiten en daar zijn een aantal machinaties aan het werk die bijv. kleine talenten tot grote genieën oppeppen en anderen die toevallig de verkeerde marchand gekozen hebben, niet aan bod laten komen. Maar er is wel een parallel wat betreft de kliekjesvorming, het elkaar beconcurreren, het elkaar opzoeken en zeggen: eigenlijk zijn wij de goeie, die anderen deugen niet, die kennen er niets van. Dat heb je natuurlijk wel, maar dat is eerder kleinmenselijk dan maffiaachtig.
Vr.: Jij hebt wel 'ns over je collega's gesproken als over die bende padvinders, dat studentenclubje, die vermomde kaartersgroep.
VdB: Ik ben geruime tijd lid geweest van de V.V.L., maar ik geloof dat ik al een paar jaar vergeten heb mijn bijdrage te betalen. Dat bewijst al hoezeer het me interesseert. De lidmaatschapsbijdrage van mijn oudleerlingenvereniging zal ik nooit vergeten te betalen. Al die literaire kringetjes (hoeveel zijn er niet? zoveel als er schrijvers zijn?) zijn totaal onschadelijk. Allemaal hopmannen, cowboy spelen,
| |
| |
dat zijn de goeie, dat zijn de slechte. Het interesseert me niet, ik kan lachen om al wat die mensen doen. De Kempense schrijvers alleen al tellen 300 man, hahaha. 300 schrijvers, jaja.
Vr.: Heb jij dan geen literaire vrienden?
VdB: Ik heb wel literaire vrienden, maar die zijn niet zo talrijk: een viertal misschien, maar hele goeie, waar ik iets aan heb: Frans Depeuter, Daniël Robberechts, Leo Pleysier, Jos Borré en nog een paar.
Vr.: Heb jij niet ooit geschreven: Geef me geen boek van een vriend, dat kan ik niet lezen, dat kan ik niet goed vinden!?
VdB: Ja, dat heb ik lange tijd gehad, daar raak ik nu langzamerhand vanaf. Gelukkig, want dat is weer een kleinmenselijk trekje van me. De lectuur van een boek van een vriend is altijd gekleurd. Ik kan dat niet zo onbevangen lezen als een lezer die de auteur helemaal niet kent, ik kan het mannetje gewoon niet wegdenken en nu kan het wel gebeuren dat een mannetje waar je in feite niet zo hoog mee oploopt, plots toch een zeer goed boek geschreven heeft, dat is best mogelijk en dan wordt dat moeilijk om dat te erkennen.
Vr.: Troika voor spoken (1970) - geschreven samen met Depeuter en Hannelore - heb ik altijd een vreemd geval in jouw bibliografie gevonden.
VdB: Ach, dat was een spelletje tussen drie jonge schrijvers, te vergelijken met Indiaans worstelen. Eens zien wie hier eigenlijk de sterkste is. Het boek is dus niet het resultaat van een ‘samenwerking’ maar, integendeel, van een ‘tegenwerking’. We deden alle moeite van de wereld om mekaar te vloeren. Drie kleine middenstanders die elkaar dood probeerden te concurreren. Ik blijf de capriolen die we alledrie uithaalden, interessant vinden. Je kunt er niet zozeer het schrijftalent dan wel het overlevingstalent van het drietal uit aflezen. Maar als roman stelt het natuurlijk niets voor.
| |
| |
Vr.: Met Depeuter en Hannelore heb je in '65 ook Heibel gesticht.
VdB: Ja. Toen was het een piratentijdschrift zoals Bok en Mep. Een literair prorgramma was er niet. Eenieder die ouder was dan wij moest voor de bijl, en wie jonger was eigenlijk ook. Hannelore en Depeuter hanteerden heel andere criteria dan ik. Dat was niet erg, maar ik had al gauw door dat ik de nodige rijpheid miste om kritiek te schrijven. Na 8 nummers hield ik ermee op, en ging aan mijn eerste boek schrijven. Alsof ik van oordeel was dat ik eerst zelf maar 'ns wat moest presteren, alvorens het werk van anderen te beoordelen. Depeuter en Hannelore gingen door, maar naarmate ook zij sterker bij het literaire wereldje betrokken raakten, ging de lust om te heibelen er langzamerhand uit. In '70, rond de jonge uitgeverij Brito, werd de redactie plots verruimd. Ook mij werd gevraagd opnieuw toe te treden. Al was het maar voor de gezelligheid. Die redactie was een allegaartje van mensen die slechts één ding gemeen hadden: ze schreven. Maar van echte heibel was geen sprake meer. Twee jaar lang heb ik het redactiesecretariaat waargenomen, terwijl mijn vrouw de administratie deed. Hannelore nam op een gegeven moment afscheid. Dat was heel erg, want hij kon behoorlijk fel uit de hoek komen. Toen werd een kernredactie ingevoerd, d.w.z. de redactie werd opgedeeld in werkende en niet-werkende leden. Maar ook dat hielp niet. En intussen slonk het abonnementenaantal. En geld was er ook al niet meer. We waren blij dat we na elk nummer de drukker konden betalen. Toen kreeg ook Depeuter er genoeg van, en zonder die zag ik het ook niet meer zitten. Maar als twee overblijvende stichters wilden we het tijdschrift niet zomaar in de brand laten. (We hadden net met heel veel moeite de 10de jaargang vol kunnen maken.) Daarom besloten we de redactie te ontbinden en Jos Borré, de jongste van de
| |
| |
hele ploeg, te vragen of hij bereid was Heibel alsnog uit zijn immobilisme te halen. Hij mocht ermeen doen wat hij wilde. Borré liet weten dat hij het voor de duur van één jaar wilde proberen. Met twee oude Hebel-redacteurs, Dries Janssen en Jan Van den Weghe, waagt hij het avontuur. Helaas, na enkele nummers schrijft Borré mij dat het niet naar wens loopt. Dat bleek ook uit het aantal abonnees. Heibel had er nog 80 die betaalden, en nog net genoeg geld om één nummer uit te brengen.
Een half jaar voordien had Daniël Robberechts mij gevraagd om toe te treden tot de redactie van een ts. dat Krisis zou gaan heten. Om Heibel van de complete ondergang te redden heb ik Borré dan voorgesteld het tijdschrift aan de redactie van het op stapel staande ts. over te maken. En dat heeft hij dan gedaan. Janssen en Van den Weghe waren erg verontwaardigd. Je vraagt je af waarom? Nog één nummer en van Heibel zou geen sprake meer geweest zijn. De centen waren op !!! Toen ik nog redactiesecretaris was heb ik herhaaldelijk de alarmbel geluid. Jongens, er moet geld komen! Dan werden plannen gesmeed. Die gaat naar die bank, en die naar Coca-Cola, of weet ik veel. Maar volgende maand bleek dat er niets, maar dan ook helemaal niets was gebeurd. Omdat niemand zich nog echt voor Heibel interesseerde... Wij schreven toen o.a. een wedstrijd uit voor het essay, en daar kwam één inzending voor. Eén dus. Hallo! Ik ben intussen dolgelukkig met de nieuwe zwenking. Heibel is momenteel een van de belangrijkste, zoniet hét belangrijkste Vlaamse culturele tijdschrift. Ikzelf ben redacteur, mijn vrouw heeft tot voor kort de administratie gedaan. Hoeveel abonnees er juist zijn, weet ik niet. In elk geval: veel meer dan de oude Heibel ooit heeft gehad.
| |
Bang voor dat soort uitbarstingen
Vr.: Je grote doorbraak is met Groenten uit Balen
| |
| |
gekomen. Daarvoor is op 21 januari '71 al Mazelen opgevoerd. Is Mazelen minder maatschappijkritisch dan je later werk?
VdB: Het is niet minder maatschappijkritisch, maar het is het op een andere manier. Maatschappelijk engagement is geen stijlrichting op zichzelf, dat moet zich op verschillende manieren vermommen. De kritiek die in Mazelen vervat zit, is gericht tegen de kleinburger die niet zo gelukkig is met zijn huwelijk en i.p.v gewoon de consequenties te trekken, te zeggen: ik stap eruit, allerhande schijn- en tussenoplossingen ontwikkelt en onder de pannen verder leeft als Liz Taylor en Richard Burton in of uit Virginia Woolf. Met o.m. partnerruil, ja, dat is een van die oplossingen. Men is er overigens achter gekomen dat het verschijnsel partnerruil aan veel strengere reglementen gekoppeld ligt dan het huwelijk zelf.
Vr.: Hoe bedoel je?
VdB: Om maar iets te noemen: de ruil moet gelijktijdig gebeuren en de contacten paarsgewijs. Het is zeer onfatsoenlijk wanneer iemand van het ene paar los van de partner contact zou zoeken met iemand van het andere paar enz. Het is streng gereglementeerd. Het staat nergens geschreven, maar onbewust legt men zich strengere normen op al komt men dan nog uit een huwelijk dat enz. enz.
Vr.: Waar heb jij het toneelschrijven zo voortreffelijk geleerd?
VdB: Ik heb dat natuurlijk nergens geleerd. Maar laat ik gemakshalve stellen dat ik een goed oor voor dialogen heb. Hoe dat komt, daar heb ik een theorietje over. Vader en moeder hadden wat je noemt een stormachtig huwelijk. Ze hielden dolveel van elkaar, maar op geregelde tijdstippen werden alle ventielen opengezet, en luchtten ze op een vrij heftige manier hun verhouding. Ik was enorm bang voor dat soort uitbarstingen. Maar tegelijkertijd wilde ik er geen woord van missen. Het vreemde was dat ik eigenlijk nooit kon uitmaken wie in de hele discussie gelijk had en wie ongelijk. Was mijn vader aan
| |
| |
het woord, dan klonk alles wat hij zei zo overtuigend, dat ik onvoorwaardelijk zijn kant zou hebben gekozen. Maar dan was het weer de beurt aan moeder, en verrek, ook zij had gelijk... Dat over en weer argu-menteren, wat in werkelijkheid slechts een naast elkaar praten is, was fascinerend en schrikwekkend tegelijk. Ik geloof dat ik daar de techniek van de theaterdialoog heb geleerd.
Vr.: Als ik Mazelen vergelijk in de twee drukken, dan merk ik dat er duchtig gesnoeid is. Waarom?
VdB: Oorspronkelijk was Mazelen, mijn eerste stuk, veel te lang. Regisseur Van der Bracht heeft daar toen nogal de schaar in gezet. Met vele coupures kon ik me verzoenen, met andere niet. Daarom heb ik een aantal coupures toch in de afzonderlijke uitgave opgenomen. Na verloop van tijd zag ik niettemin dat Van der Bracht gelijk had gehad. Dus heb ik ze er weer uitgegooid.
Vr.: Heb je nog in ander werk veranderingen aangebracht? Sta je nog achter je vroegere publikaties?
VdB: Natuurlijk sta ik nog achter mijn vroegere publikaties. Het zijn ‘mijlpalen’ die mijn levenspad afbakenen en dus zichtbaar maken. Ze zijn allemaal nodig geweest om mij te brengen waar ik nu sta. Het gebeurt inderdaad dat ik in een herdruk kleine veranderingen aanbreng. Maar de hele zwik opnieuw schrijven, daar denk ik niet aan. Dat lijkt me je eigen verleden willen vervalsen, en ik probeer mijn verleden nu juist van alle onzuiverheden te ontdoen.
| |
Er zijn veel te weinig goede regisseurs
Vr.: Hoe zijn al je premières door de band genomen verlopen? Naar wens, of met veel moeilijkheden. Zitten we met amateurs in toneel-Vlaanderen?
VdB: Ach, theater is altijd een zenuwslopende aangelegenheid. Er loopt altijd wel iets mis. Er zijn altijd moeilijkheden. Dat is het boeiende aan theater. Dat je 't nooit op voorhand weet. Ik herinner mij dat
| |
| |
de repetities van Het wemelbed (1978) ontzettend vlot verliepen. Het leek erop alsof de ploeg een volle maand te vroeg klaar zou zijn met alles. En dan gebeurt er vanalles. Een zaal is niet tijdig klaar, een regisseur stort in elkaar, een andere moet de compleet gedesoriënteerde ploeg weer op het goede spoor krijgen, er ontstaat heibel met de directie, advokaten, deurwaarders, venijnige perscommentaren enzovoorts. Na een abominabele ‘generale’ was ik er nog altijd niet zeker van dat er wel een première zou komen! En zie, de volgende dag loopt die première voortreffelijk! Zucht!
Of we met ‘amateurs’ zitten? Ja, óók met amateurs. Maar óók met heel knappe professionele acteurs en actrices. Helaas, er zijn veel te weinig goede regisseurs. Slechts een handjevol is in staat een nieuw stuk te brengen. De meesten zijn verloren, als zij geen voorbeeld hebben. Daarom rennen ze in de zomer naar het buitenland om daar hele regieconcepten mee te pikken. Dat is heel erg, want uit een nauwe samenwerking tussen een goed regisseur en een goed auteur kan heel goed theater voortkomen. Een goed regisseur kan van een klotetekst nog altijd een toonbaar stuk maken, maar een slecht regisseur krijgt het voor mekaar een meesterwerk tot snot en slijm te herleiden.
Vr.: Ik hoorde iets over een nieuw toneelstuk van je omtrent een gepensioneerde die in z'n tuin een toren bouwt, last krijgt met de buren en... Waar en wanneer wordt je zesde stuk gecreëerd?
VdB: Dat nieuwe stuk heet Tot Nut van 't Algemeen. Het wordt op 28 maart 1980 in de Warande in Turnhout gecreëerd. Dan trekt het Mechels Miniatuur Theater ermee naar zijn eigen theatertje in Mechelen. Hoe het verder loopt? Kom eens kijken! Een genoeglijke avond zit er alvast in.
| |
Ik zal helaas een paar levens te kort komen
| |
| |
Vr.: En nu werk je koortsachtig aan enig feestelijk geschrijf bij 150 jaar België?
VdB: Juist. Hoe kun je 't weten! Mijn Brief aan Boudewijn moet voorjaar 1980 verschijnen. De bedoeling? Daarvoor verwijs ik je naar de ‘stambewaarder’. Daar staat op blz. 15: ‘Meestal weet ik op die vraag geen behoorlijk, d.i. aannemelijk lijkend antwoord te bedenken, omdat ik nog nooit wat geschreven of watdanook gedaan heb om één enkele reden. Wat ik deed en doe, doe en deed ik veeleer uit een aantal vage, maar niettemin opdringerige aandriften, dan om weldoordachte redenen. Het heeft allemaal veel meer met fysiologische noodwendigheden te maken dan met logika.’
Zo ook deze ‘brief’ dus. Maar om je niet geheel teleur te stellen zet ik een paar van die noodwendigheden op een rijtje. In '80 bestaat België 150 jaar. Tegelijkertijd spat het uit elkaar. Dat heeft iets bijzonder tragisch. Zoals het sneuvelen op de laatste dag van de oorlog, bijvoorbeeld. Zowat een jaar geleden werd de fabriekswijk waar ik geboren ben en 24 jaar lang gewoond heb, verkocht. Kijk, dan wéét ik plots wat Boudewijn moet voelen, want ook mijn ‘koninkrijk’ bestaat niet meer. Maar aan dit alles zou ik moeiteloos voorbij kunnen gaan, indien het niet exact zou passen in mijn literair programma. (Dat gebeurt mij trouwens hoe langer hoe meer, dat de dingen zich lijken te schikken en te plooien naar de noodwendigheden van mijn pen! Herinner je het opbergen van het radium-staal in het Mass & Individual Moving-monument in Turnhout.)
Vr.: Het aanschrijven van staatshoofden duikt wel 'ns meer in je werk op.
VdB: Ja. Je herinnert je ongetwijfeld Jan Debruycker uit Groenten uit Balen met zijn fameuze brieven aan de koning! Je zal je ook herinneren dat één van de vele motieven in Aantekeningen van een stambewaarder de ‘floskaartenladder’ was. Dat ik op een gegeven moment de wereld bezweer die ladder
| |
| |
plat te leggen. Welnu, in dit boek leg ik mijn ladder plat. Ik richt mij rechtstreeks tot Boudewijn van België. Of het iets serieus of iets ironisch wordt? Kijk, dat is nu eens een échte Vlaamse vraag. Humor, ironie, sarcasme zijn dingen die je in dit land maar gauw moet gaan biechten. Nochtans, kun jij je plezieriger boeken voorstellen als die van Kafka bijv.? (Maar dat mag je in dit land niet zeggen. Kafka moet hier als een diepzinnige kniesoor gelezen worden. Terwijl al zijn vrienden onder tafel rolden als hij hun een hoofdstuk voorlas!)
Natúúrlijk is mijn brief ironisch èn natúúrlijk is hij bloedserieus. Hij fungeert overigens en o.a. als voorbereiding voor een vervolg op de ‘stambewaarder’.
Na mijn ‘brief’ ga ik weer een poosje voor het theater werken. Misschien ook voor de tv. Misschien ook voor de film. Ik zal helaas een paar levens te kort komen om alles te kunnen schrijven wat ik zou willen schrijven. En dan te bedenken dat er zoveel mensen zijn die niets, maar dan ook helemaal niets met hun leven doen, nietwaar, die één leven al zo'n lange tijd vinden. Jaja, zijt maar zeker.
Vr.: Tegen wie zegje het?
VdB: Als we maar gezond zijn. Allez. 't is al goed zeker met al die geleerde vragen? Willen we een pint pakken?
(Dat is niet eens het kwaadste voorstel op een ogenblik dat mijn bandje afloopt. Binnen de kortste keren liggen de spullen in de wagen en weg zijn wij. Naar Annelies Vaes, Vlaanderens meest berekenbare actrice. Ooit at ze één jaar als omroepster van de televisie, maar altijd heeft ze voor het theater geleefd, hoe moeilijk dat soms ook ging. Vier keer heeft ze een rol vertolkt in werk van VdB. Haar getuigenis en die van Hubert Lampo en Daniël Robberechts vindt u in de hiernavolgende bladzijden.)
Luc Decorte
|
|