In het bureau aarzelt hij.
- Die jongen zijn vader ligt boven zijn roes uit te slapen... Hij hoeft de vraag niet te stellen. Den Hul staat recht.
- Blijf gij maar bij mij, Louietje, zegt Zulma.
Louis schudt het hoofd.
- Kijk, de meester zijne fiets, zegt hij als ze buiten komen. De fiets ligt haaks, maar ongeschonden op de vloer.
Vader Den Hul bekijkt de treurende jongen.
- Ge meug-d-em ên, vent, zegt hij met toonloze stem. Doe d'er de plakke maar af, thuis.
Hij heeft weer last van zijn been als ze de trap op moeten.
Briel is niet zwaar, maar hij vormt een dood gewicht. Hij zal wel wat blauwe vlekken oplopen voor ze met hem de trap af zijn.
De ziekenwagen is er.
De straat blijkt leeg.
Met een houten gezicht stapt vader Den Hul naast het lijk van zijn gestrafte zoon in.
De inspecteur kan de verplegers overreden ook de dronkelap in te laden.
Enigszins getroost stapt Louis met de fiets de poort uit.
- Op het einde van de straat rechtsaf, het eerste huis, nummer vier, zegt hij.
De inspecteur haalt zijn zakdoek uit om een nieusbui te onderdrukken.
Er valt een fiche uit zijn zak.
De ziekenwagen rijdt traag weg.
Louis raapt de fiche op, leest ze, begrijpt de inhoud niet, maar steekt ze toch in zijn zak.