| |
| |
| |
X
Ik werd een ogenblik door paniek aangegrepen, kroop recht, sprong naar de deur.
Het licht viel naar buiten, bond onmiddellijk de strijd aan met de mist. Klamme koude golfde om mij heen.
Ik ging terug naar binnen, deed de deur dicht.
Ik deed mijn handschoenen uit, er waren groeven in het leer waar haar nagels gewurmd hadden. Mijn handen trilden... de woede was gekoeld, ebde weg, Zelfs nu slaagde ik er niet in mij onmiddellijk bij de nieuwe situatie aan te passen. Angst voor wet en recht doken toch vagelijk op.
Ik herstelde langzaam het kontakt met mijn omgeving. De klas vertoonde weer dat uitzicht van leegte en doodsheid; in een klas horen banken te staan, legkasten, er moeten werkjes van de leerlingen aan de muren hangen, foto's, platen... Hier was alleen rommel en een vijandige dode die mij naar buiten wilde drijven.
Gedachtenflarden raasden me door het hoofd. Het duurde enige tijd voor ik ze wat kon ordenen.
Veiligheid... vluchten... veiligheid!
Wat moest ik eerst doen? De detectives uit de vele romannetjes die ik indertijd verslonden had, suggereerden mij: vingerafdrukken nakijken!
Ik had de hele tijd mijn handschoenen aangehouden, zelfs in de klas van het slachtoffer. Het was trouwens normaal dat mijn vingerafdrukken hier gevonden werden.
Nog iets? Het boekje lag dicht bij de deur op de grond. Dat moest beslist verdwijnen. Ik nam het op, vouwde het, stak het in mijn binnenzak. Nog vanavond verbranden nam ik me voor. Het lijk? Diende ik het zo te laten liggen, dan werd het zeker reeds de volgende dag ontdekt. Deed het er iets toe?
| |
| |
Hoe langer het duurde voor het lijk gevonden werd, hoe beter voor mij.
In het kanaal werpen? Te lastig, te gevaarlijk ook. Ik zag me nog niet zo vlug met een lijk op mijn rug over de straat zeulen, al was het kanaal maar honderd meter van de school verwijderd. Als ik over een autootje beschikt had...
De plint... een prima doodkist.
Ik nam de bovenste delen eraf. Het zou niet gemakkelijk zijn het lijk erin te krijgen.
Afkeer om mijn slachtoffer aan te raken deed mij kostbare tijd verliezen.
Om niet naar het gezicht te moeten kijken, nam ik het lijk bij de benen en sleepte het tot aan de plint. Haar rokken werden daarbij tot in haar kruis opgetrokken. Vlug dekte ik de spillebenen en -dijen.
Ik tilde haar op bij de lenden, stak het onderstel in het turntuig en vouwde de rest van het lichaam erbij op.
Even diende ik de blik op haar gezicht te trotseren: haar ogen waren wijd opengesperd, een blauwe tong stak uit haar mond. Mijn maag protesteerde, bloed zakte uit mijn hoofd weg... Ik keerde me af, duizelig.
Het moest... ik duwde het bovenlichaam flink aan. De armen hingen nog slapjes langs het houtwerk.
Met één hallucinante duidelijkheid zag ik plots een gebeurtenis uit mijn legertijd terug: een soldaat had zijn been gebroken... open beenbreuk... de kreunende sukkel werd in een volkswagentje geduwd... de slaphangende voet werd voorzichtig naast het been gestoken.
Even voorzichtig plaatste ik de armen in de bak.
Vlug het bovendeel van de plint op zijn plaats. Niet goed, wankel evenwicht. Ik duwde, trok, duwde, een stuk rok piepte van tussen twee plintelementen uit. Ik drukte het naarbinnen en sloeg de doodkist dicht.
Hijgend bleef ik een poosje tegen de plint geleund staan, dan verwijderde ik me haastig... ik bekeek het tuig van bij de deur... zag er normaal uit.
Weg wezen!
Nee, eerst nadenken. Niets vergeten?
Het kleedje.
Ik nam het van de grond en wierp het in een bergkast.
Er lag een sleutelbos op de vensterbank... sleutels van de school. Laten liggen? Nee, als ik de poort afsloot zou men denken dat Olio de school verlaten had.
Ik nam de sleutels, liep door de klas die als kleedkamer gediend had - ze stonk nog naar tabaksrook - door de zaal,
| |
| |
door de gang, naar de poort, draaide ze op dubbel slot, keerde onmiddellijk terug.
Alles geruisloos, ik liep op rubberzolen.
Ik diende me geweld aan te doen om naar het moordlokaal terug te keren. De ogen toeknijpend voor het felle licht na de tocht door de duisternis, keek ik nog eens rond.
Nog iets te doen?
In Olio's klas misschien?
Mantel en hoed! Weer door de zaal, de gang.
Mijn nervositeit steeg tot boven het alarmpeil. Ik griste de kledingstukken van de bank, rende ermee terug, dacht ondertussen koortsachtig na wat ik er mee kon aanvangen. Meenemen? Ergens langs de weg gooien. Nee, er was maar één passende schuilplaats, bij het lijk. Het bovenstuk van de plint scheen in weinige minuten kilo's verzwaard. Zonder naar het stoffelijk overschot van Olio te kijken, duwde ik haar kleren haastig en slordig in vrijgebleven ruimte.
Eindelijk weg van hier.
Bijna vergat ik het licht uit te doen.
Duisternis omhelsde mij.
Gestuwd door een heftige angst, die gelukkig op de achtergrond bleef, functioneerden mijn lichamelijke en geestelijke functies optimaal.
Vlug liep ik door de iets verminderde mist de speelplaats over, bereikte de poort, klom erover, tastte naar mijn fiets, vond die niet direct, sprong naar beneden.
Geen fiets.
Het angstzweet brak me uit, ik begon te janken als een kind. Fiets gestolen! Daar ging mijn prachtig alibi.
Ik bedwong mijn tranen, liep radeloos heen en weer, zocht op plaatsen waar ik het tuig zeker niet gesteld had.
Wat diende ik in 's hemelsnaam aan te vangen? Ik rende het weggetje af, halfluid vloekend, godverdomme, godvermiljarde. Daar, in de haag gedrukt...
Mijn hart klopte in mijn keel. Gered.
Ik rukte mijn fiets van tussen de takjes, sprong erop, reed als een gek het weggetje af.
Iemand had de fiets verplaatst. Wie, waarom? Die kende het ding misschien, kon me dus verraden.
Ik wierp de gedachte van mij af, de grootste dreiging was afgewend.
Tijdelijk?
Eens uit de onmiddellijke omgeving van de school weg vertraagde ik.
Mijn tred werd regelmatiger, maar mijn psychische toestand
| |
| |
bleef precair.
Ik diende een overweg te passeren. Angstvallig hield ik de sluitboom in het oog, en de pinkende witte lichten opzij van de weg.
Ik naderde, zag de sluitboom zakken, versnelde mijn kadans. Ik voelde de school aan mij trekken. Ik mocht niet ontsnappen. Ik zou voor de overweg staan. En dan... de boom zakte, zakte. Ik sprintte, mijn benen draaiden dol. Dan dokkerde ik over de rails. Alles werd weer normaal.
Ik had lust om af te stappen, me ergens langs de weg te leggen, gelijk waar. Ik verplichtte mijn benen verder te trappen. De mist begon uit te vallen, werd motregen.
Automatisch drong de gedachte zich op dat ik er iedereen diende van te overtuigen dat ik thuisgekomen was een goed stuk voor het begon te regenen.
Als ik nu maar niet te nat werd.
Ik voelde me betrekkelijk veilig, maar bleef toch over de moord doorpiekeren. Wie heeft de fiets verplaatst? Heb ik niets over het hoofd gezien? Voetafdrukken? De grond lag hard. Aarde aan mijn schoenen?
Het ging niet in crescendo, het was gewoon een gestadig vervelend doorwurmen om foutjes te ontdekken.
Geen sprake van wroeging. Nog niet.
De miezerige nattigheid dreef geniepig langs mijn nek koude rillingen naar mijn rug.
Ik kwam thuis enkele minuten voor half twaalf, werkelijke tijd. Morgen zou het tien uur heten.
Geen probleem... de straat was leeg, vader werkte, en ik was er praktisch zeker van dat moeder rond half tien naar bed gegaan was.
TV verveelde haar, tenzij er toevallig een operette vertoond werd; en ze hield er niet van alleen in een leeg huis te zitten. Ze was ten slotte al over de zestig.
Ik stak het boekje in het vuur, wachtte tot het in brand schoot en bleef naar de vlammen kijken tot het papier totaal verast was.
Dan begaf ik mij zo stil mogelijk naar mijn kamertje. Moeder bewoog zich zelfs niet in haar bed toen ik haar deur voorbijging.
Met open ogen bleef ik een hele tijd roerloos onder de dekens liggen. Ik besefte dat het geen zin had mij het hoofd te breken over de vraag wie mijn fiets verplaatst had, al kwam ze telkens als een storend leidmotief in mijn gedachten opduiken; een beslissend antwoord kon ik toch niet geven. Het leek me waarschijnlijk dat een van de leerlingen mij een poets had wil- | |
| |
len bakken.
Ik trachtte mijn daad een plaatsje te geven in het kader van de vage zedenleer die ik me eerder moeizaam had eigengemaakt. Ik had het recht in eigen handen genomen, en wel voor het begaan van een moord, de enige misdaad die een gemeenschap alleen kon aanvaarden van een almachtige leider of van een door haar zelf uitgekozen verantwoordelijke.
Het deed er niet toe dat ik gehandeld had uit een soort zelfverdediging; als ik mij in deze wereld niet staande kon houden, diende ik in stilte te verdwijnen en geen medemens de dood in te slepen. Wie iemand vermoordt doodt Elkerlijk.
Ik viel tenslotte toch in slaap, schoot dikwijls wakker, droomde ook nu weer niet.
Ik stond op toen vader thuiskwam.
- Het was koud vannacht, zei hij.
Hij at een boterhammetje en ging slapen.
- Was 't een schuun feestje? vroeg moeder.
- Gaat nogal.
Geen problemen hier.
Ik kreeg met moeite een hap eten naar binnen.
Ik trok weer mijn jasje aan. Het stond nog wat hard van de vochtigheid en het was er eigenlijk al te koud voor, maar ik laat moeilijk een kledingstuk af dat ik gewoon ben. En ik kan wel tegen wat koude.
De klaarte kwam al in de lucht toen ik wegreed.
Het was een van de charmes van onze school dat iedereen er elke morgen vroeg was, klaar voor een grapje, een babbeltje, het spuien van een laatste nieuws, het lanceren van een giftige opmerking... dat laatste diende je er dan wel bij te nemen.
Onder het rijden werd ik iets zwaars gewaar in mijn jaszakje. Die sleutels! Was ik door die fietskwestie compleet vergeten. Weg daarmee. Gelukkig vind je in onze stad watertjes genoeg. Bij de eerste brug stapte ik even af, deed alsof ik de spanning in mijn voorband controleerde en zwiepte de sleutels het water in.
Geen voetgangers in de buurt, en ik was er vrijwel zeker van dat er bij de melige inzittenden van de voorbijrijdende wagens geen greintje belangstelling voor mijn nederig persoontje te vinden was.
Voor het eerst dacht ik aan de onmiddellijke gevolgen van het geval. Hoe zou Olio's tante gereageerd hebben als nichtje zomaar de hele nacht niet kwam opduiken? Wat zou Zulma gedaan hebben als ze voor de gesloten poort stond?
Het was tien voor acht toen ik voor de school afstapte. Een grote rode zon werd net door twee kranen boven de dokken
| |
| |
getild.
Van bij mijn ontwaken al stond ik onder de druk van dat onaangename soort nervositeit, dat de meeste mensen wel kennen, veronderstel ik, een vage onrust zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak, die de hartslag iets opjaagt en de bewegingen hoekiger maakt. Voor mij was er natuurlijk wel een oorzaak... en het naderen van de plaats des onheils - om het eens ouwerwets uit te drukken - kon alleen de spanning opdrijven.
Uiterlijk bleef ik echter de gewone zwijgzame introvert.
Toen ik voorbij het bureau van de directeur liep, drong de hoge klagende stem van een over-haar-toeren-lopend vrouwmens tot mij door. Tante? Ik haastte me in de zaal. Een groepje kinderen zat rustig rond de tafels van het eetmaal. De deur van Bonckes klas stond open.
- Blij je te zien, begroette Alex mij, we dachten al dat jij er met het Geraamte vandoor was.
Ik trok een vragend gezicht.
- Ze is vannacht niet thuisgekomen, zei Nadine.
Ze had haar lange haar opgestoken in een amorfe wrong. Ik herkende haar nauwelijks.
- Jij had toch ook een nummertje? Jij bent waarschijnlijk de laatste die haar gezien heeft.
- Kan zijn, zei ik - ik stelde vast dat mijn stem gewoon klonk-, als ze tenminste na de pauze niet gebleven is. Ik ben na het optreden van mijn troepje direct naar huis gereden.
- Ze is gebleven, zei Boncke. Ik heb het gehoord van Zulma. Ze moet hier zelfs als laatste geweest zijn, ze had Zulma de sleutels gevraagd. Ze is wel weggegaan want vanmorgen was de poort nog vast. Haar tante stond hier dan al. Zulma heeft de directeur dan maar opgebeld.
- Is het die tante die...? Ik onderbrak mezelf, iedereen zweeg een tijdje. De larmoyante melodie drong flauwtjes tot in de klas door.
- Ze is ook al naar de politie geweest. Ze hebben haar daar aangeraden nog niet te ongerust te zijn. Ze veronderstelden natuurlijk dat ze ergens bij een man geslapen had.
- En tantetje had waarschijnlijk geen foto bij zich om hen van de absurditeit van die gedachte te overtuigen.
Alex natuurlijk. Niemand lachte.
De sirene in de haven gaf het sein van acht uur. Nadine stond recht om met de aanwezige leerlingen op de speelplaats te gaan. Ze zag er niet te schitterend uit, misschien alleen door de normale natuurlijke oorzaak. Ik heb nog nooit een boek gele- | |
| |
zen waarin met de mogelijkheid rekening gehouden werd dat er altijd vijfentwintig procent kans bestond dat de heldin met een doek of tampon tussen de benen liep.
- Als zij 't nog geweest was, zei Boncke, toen Nadine de klas uit was.
De directeur sleepte zich tot bij ons. Zijn grijze haartrenzen hingen als treurwilgtakken langs zijn slapen.
- Ik heb haar eindelijk buiten gekregen, zei hij, echt een hysterisch vrouwmens. Ik begrijp dat ze erg ongerust is, maar ík kan er toch niets aan doen. En natuurlijk krijgen we weer politie op onze nek.
Nu hij toch aan zijn litanie begonnen was, jeremieerde hij maar door.
- We hadden nog niet genoeg aan... - hij keek even naar mij, liet een pauze - enne aan die staking. Er zijn mensen in 't schoolcomité, die zouden willen dat we de kinders van de stakers gratis of tegen verminderde prijs eten geven. Er schijnen in sommige families al serieuze moeilijkheden te zijn. Wat denken jullie ervan? Ik heb er niets tegen, maar ik ben bang dat een aantal ouders het als een belediging kunnen opvatten...
- De mensen zijn tegenwoordig niet zo vlug beledigd, zei Alex. Maar er zou wel eens reactie kunnen komen van de anderen. Ze krijgen toch steun genoeg.
- Denk jij, zei Bob, die net binnengekomen was. Ik ben ervoor, en ik zie geen enkel probleem: wie de reductie niet wil, hoeft ze niet te aanvaarden.
Geen gezeur als Bob erbij was.
Zulma probeerde te fluisteren.
- Menier, 't er es ier iemand veur u.
Achter haar torende een magere vent, met een beenderig gezicht, te grote neus, te kleine ogen en sluik, naar achteren gekamd, donker haar. De deur is twee meter hoog. Hij kon er net onder, maar bukte zich toch, uit gewoonte waarschijnlijk.
- Inspecteur De Korte, stelde hij zich meesmuilend voor. Hij sprak met de zachte, lijzige stem van de schaker die zich nooit tot tijdnood laat verleiden.
- U weet allen waarvoor ik hier ben. Kan iemand mij andere inlichtingen verstrekken?
Niemand antwoordde.
- Is het mogelijk dat men haar om een of andere reden ingemaakt heeft?
- Om haar op te vullen en in een museum te stellen misschien, spotte Langevaert... de eerste menselijke breinaald. Dergelijke taal beviel de lange inspecteur niet, al had zijn vraag- | |
| |
stelling ze misschien uitgelokt. Hij drukte zijn afkeer niet mondeling uit, maar slaagde erin door zijn houding zonneklaar te maken dat hij letterlijk en figuurlijk op Alex neerkeek.
- Ik zie niet in wie daar enig belang bij zou hebben, zei Bob.
- Vraag het aan Den Hul, zei Langevaert. Hij is intiem met haar geweest.
De kleine oogjes werden in mijn richting gedraaid. Dacht hij aan de naamloze brief? Hij was de man die ons van in de zaal had staan bekijken.
- Hebt u haar werkelijk beter gekend dan de anderen?
Ik haalde de schouders op.
- Enige weken geleden had ik haar nog nooit gezien. Ik heb haar een keer toevallig in de schouwburg ontmoet. We hebben daarna samen in een portiek geschuild voor de kou. Alleen daarop steunt onze geestige collega zijn insinuatie.
- Heeft ze u iets verteld dat ons kan helpen? In normale omstandigheden worden eerst hospitalen en zo opgebeld... maar een woordje van een van u kan ons heel wat werk besparen. Ik diende hier toch in de omgeving te zijn...
Ik overwoog mijn woorden.
- Ze heeft me alleen gezegd wat vrijwel iedereen hier wist. Ze heeft een ongelukkige jeugd gehad en woont nu bij een oude tante, die u ondertussen waarschijnlijk al ontmoet hebt.
De inspecteur knikte, richtte zich tot Boncke.
- Ging ze misschien met u iets vertrouwelijker om, mevrouw?
- Nee, ze was niet bepaald het type om bij een collega haar hart uit te storten. Ze was nogal kerks en ze deed haar werk heel conscientieuss. Ze kon koppig zijn als ze zich iets serieus in het hoofd gehaald had.
De bel ging. De directeur nam weer het roer in handen.
- De leerlingen van het eerste worden verdeeld over twee en drie.
De kinderen hadden iets van de opschudding gemerkt, de afwezigheid van Olio geconstateerd.
- Is er iets gebeurd met de juffrouw? vroeg Nora.
- Ze is vandaag niet naar school gekomen, zei ik kalm. En men weet niet goed waar ze is.
Nora lichtte onmiddellijk de andere leerlingen in. Algemeen geroezemoes. Ik had een ander probleem, wilde het langs een omweg benaderen.
- Hebben de mensen gisteren ons nummertje goed gevonden? vroeg ik.
- Ja, meneer, zei Frank Doelman, z'ebbe nogal gelache.
| |
| |
Jan Maes was minder positief.
- Mijn pa heeft gezegd dat het eigenlijk geen moment was om feestjes te houden, zei hij.
- Je hebt gelijk, maar je moet begrijpen dat de datum voor het geven van zo'n avondje maanden tevoren vastgelegd wordt.
Hij begreep het.
Binkels zei niet veel. Had hij de fiets verplaatst? Hoe kon ik best reageren als ik de geestigaard gevonden had? Ik zette de vraag van mij af, al besefte ik goed dat het voor mij een kwestie van vallen of staan was, eens het lijk ontdekt.
Geholpen door mijn nerveuze spanning gaf ik een paar schitterende lessen.
Tijdens de speeltijd kwam de directeur ons meedelen dat de telefoontjes naar de hospitalen niets opgeleverd hadden.
Zal wel.
Hij vroeg me ook om eetmaaltoezicht te doen met Nadine.
- Gaarne, zei ik.
Nadine kwam op de speelplaats gehuld in een lange muisgrijze mantel van zeemleer, boven- en onderaan afgebiesd met zwart namaakbont. De grotere meisjes staarden haar aan met dromen in de ogen. Ik ook.
Het was te koud om stil te zitten en we wandelden op en neer. Nadine speelde duiveltje-uit-een-doosje: telkens er een windvlaag over de speelplaats joeg dook ze kopje onder in het verige bont om even later weer haar neusje naar boven te laten wippen. Het was voor mij een fascinerend schouwspel.
- Je ziet er stukken beter uit dan vanmorgen, zei ik. Had de verdwijning van Olio je zo sterk aangegrepen?
- Hemeltje, nee, zei ze, die komt wel weer boven water. - Ze onderbrak zichzelf. - Ik mag er niet aan denken, dat ze misschien ergens in het kanaal ronddrijft. Brr! Nee, ik heb gisteren een kleine afrekening gemaakt, niets dramatisch, hoor. Je probeert het eerst serieus, trekt de consekwenties uit je belevenissen en vat het dan wat losser op. En ook dat blijkt niet zo schitterend te verlopen. Ik heb... had... een vriend die er theoretisch ook zo over dacht. We gebruikten zo'n beetje mekaar als we het nodig hadden. Hij was vrij aangenaam gezelschap... meestal. De herrie is dan nog door jou gekomen. Hij verweet me dat we samen naar de bios geweest zijn... een goede vriendin had het overgebriefd. Enfin, het ene woord bracht het andere mee. Exit, Didier.
- Al mijn excuses, zei ik.
- 't Is niets, beter zo.
Ik wou dat ik een sigaretje kon roken.
- Doe het dan.
| |
| |
- Nee, ik vind het te gek dat vrouwen om geëmancipeerd te doen eerst de ondeugden van de mannen moeten overnemen... roken, drinken. Roken heb ik compleet afgezworen... ik had er eigenlijk niet zoveel plezier aan, maar het geeft je wel een houding. Drinken doe ik alleen als ik alle remmen eens wil losgooien.
Ze bekeek me onderzoekend.
- Laat je niet onder de voet lopen door mannen als Alex, zei ze. Je stroomt niet bepaald over van mannelijkheid, maar je kan gerust met de hoop mee. Heb je er al aan gedacht je baard te laten groeien... zou je kinnetje wat verdoezelen.
- Nee, nooit.
- Je hoeft van morgen af het scheren niet te laten, hoor; het zou geen gezicht zijn je hier als een stoppelveld te zien rondlopen, maar tijdens de vakantie kan het best.
- Ik zal eraan denken, zei ik.
Louis, wat is er?
Louis stond wrokkig schreiend in een hoek.
- Diene grote ezel van 't zesde ee mij geschopt, zei hij.
- Jij had niets gedaan?
- Nee, ik liep wat rond.
De grote jongens waren aan het voetballen, Louis was in hun territorium doorgedrongen.
- Speel maar, zei ik, ik zal kijken of ze je nu met rust laten.
Maar zoek zelf ook geen moeilijkheden, hee.
Zo zie je maar weer dat de speelplaats een getrouwe weergave is van onze maatschappij, zei ik. En weg waren we, op de pedagogische toer.
Geen eetmaalbeurt is voor mij vlugger voorbijgegaan.
Ook de lesmiddag verliep vlot... eerst aardrijkskunde: kaartje bespreken, invullen, kleuren... dan knutselen: ik laat ze maar begaan, ze zijn creatiever dan ik.
Tegen de avond was zelfs mijn innerlijke nervositeit afgezwakt. Binkels zag me met mijn fiets uit het berghok komen.
- Ha, ge hebt hem toch gevonden. zei hij.
Dus toch Binkels.
- Wat gevonden? hoorde ik mezelf zeggen.
- Uw fiets, meneer, ik heb hem gisteravond verzet.
- Mijn fiets verzet?
- Was 't de uwe niet... ik zou gezworen ebbe? Ik heb er zelfs nog op gereden.
- Ik was waarschijnlijk al thuis toen jij je zo goed geamuseerd hebt. Ik hoop maar dat de fiets die jij verplaatst hebt niet gestolen is...
Binkels droop af. Die lange inspecteur zou zich zo gemakkelijk niet met een kluitje in het riet laten sturen.
|
|