| |
| |
| |
IX
Onverschillig volgt de scherpschutter het schimmenspel dat Maes en zijn mannen op het dak uitvoeren.
Hij wacht... kauwend.
Hij bevindt zich op ongeveer vijf meter van de klas; vanop die afstand kan hij niet missen.
De commissaris legt de hoorn neer en veegt met één zakdoekruk het zweet van zijn voorhoofd.
- Waar zit die juffrouw? snauwt hij.
- In de keuken, denk ik... als ze hier nog is.
- Roep haar.
De directeur hijst zich uit zijn zetel en sleept zich in de richting van de deur.
- Vlugger man, brult de commissaris. Licht haar in terwijl je naar boven gaat; ik kom ook.
Hij gaat buiten, roept: stop, maar heft daarbij uit gewoonte zijn arm op, het teken om de aktie te starten.
De luitenant reageert automatisch op het teken, lichtflits... De scherpschutter wacht de tweede flits niet af.
De brandslangen worden dicht- en weggedraaid, een machtige lichtstraal dringt door de verdunnende waterfilm en toont de lege helft van een klas, het effen zwarte vlak van een verduisteringsgordijn en - heel even - een hoofd met kleine, wijdopengesperde ogen en verwrongen gelaatstrekken.
Als de scherpschutter zijn geweer op ooghoogte heeft, is het gezicht verdwenen.
De moordenaar, verschrikt door het licht, springt achteruit. Hij werpt de handen in de hoogte... het pistool wordt uit de zak van zijn stofjas gewipt... door de opwaartse beweging beschrijft het een zwakke boog en komt onder een bank terecht.
Binkels grijpt de kans; hij slingert zich op de grond en kruipt
| |
| |
vliegenslvug onder de bank.
Van de andere kant duikt de moordenaar naar het wapen.
Binkels is er het eerst bij, hij grijpt stevig de kolf. Hij weet niets over wapens, kent geen veiligheidspal, als je de trekker overhaalt moet het pistool afgaan, denkt hij.
Binkels wringt het wapen iets omhoog en drukt af.
Ontsteltenis tekent zijn gezicht als er niets gebeurt. Zijn arm zakt tot op de grond, het pistool geraakt onder het voetbankje, de veiligheidspal zit klem, wordt verschoven.
Maes en Labien staan klaar om Binkels te helpen, maar ze kunnen niets aanvangen: de strijd speelt zich af in een zeer beperkte ruimte.
Binkels worstelt om het wapen toch nog in zijn bezit te houden: hij kan er blijkbaar niets mee beginnen, de moordenaar misschien wel.
Zijn arm wordt met kracht omhoog getrokken, eerst biedt hij heftig weerstand, dan geeft hij plots mee, maar haalt tegelijkertijd het pistool naar zich toe. Zijn hand komt met geweld tegen de zitplaats terecht, hij uit een kreet van pijn, laat het wapen vallen, verbijt zijn pijn, tracht het pistool weer te pakken te krijgen.
Iets te laat, de moordenaar heeft het.
Onder het raam van de klas staat de commissaris te schreeuwen.
Alleen de scherpschutter schenkt enige aandacht aan het geroep. Als hij nu eens riep wat ik moet doen, denkt hij. Het is hier verduiveld koud.
De directeur staat in de keuken. Hij vindt er Nadine alleen. Eerst nu denkt hij eraan, dat de commissaris zich niet de moeite getroost heeft enige uitleg te verstrekken over zijn zending. Het is wel zo dat de onderzoeksrechter scherp genoeg sprak om tot op een paar meter van de telefoon gehoord te worden.
- Kindeke, zegt hij, met een diepe zucht, we hebben je medewerking nodig. Kom mee, ik zal 't je onderweg uitleggen. Nadine vraagt niets, ze volgt de directeur.
- Jij zou die zot daarboven moeten wijsmaken, dat hij een vrijgeleide krijgt als hij de kinders loslaat. De onderzoeksrechter stelt zich persoonlijk borg. Hij zal de plaats van de kinders innemen.
Hij heeft weer last om de trap te beklimmen. In de gang dient hij een ogenblikje te rusten. Hij kijkt daarbij uit het raam, overschouwt de mensenmassa.
- Ochgod, wat een toestand, zucht hij. En de gendarmes zijn daar nu ook.
| |
| |
De colonne heeft net de school bereikt. De commandant zit in de eerste wagen. Hij merkt onmiddellijk dat het moeilijk zal zijn om plaats te vinden langs de stoep bij de school. Hij zou dwars door de massa moeten. Er is wel plaats aan de andere kant van de straat, maar dan drijft hij daar een aantal mensen weg, oefent een druk uit in de richting van de school. Het is een risico dat hij erbij dient te nemen.
Hij heeft radioverbinding.
- We parkeren aan de rechterstraatkant, zegt hij rustig. Niemand verlaat de wagens. Laat je in geen geval provoceren. De massadichtheid voor de school bereikt het explosieve stadium. Maes zwaait met zijn armen.
Zijn mannetjes vallen onmiddellijk in.
- 't es zulate, manne. We beginnen ermee!
Gewoon nog, niet gescandeerd, niet opjagend; maar de massa neemt het signaal in zich op.
Nadine vertraagt haar pas als ze de deur nadert.
- Ga niet te dicht, fluistert de directeur, je kunt nooit weten. Averechts effect, Nadine blijft midden voor de deur staan.
- Calix?
Na een tijdje, vlug.
- Ixie, hoor je me? Je kunt een vrijgeleide krijgen...
De klank van haar stem dringt vagelijk tot de moordenaar door, maar het bericht wordt niet bewust overgebracht. De moordenaar handelt reflexief, hij heft het pistool op, kijkt in het gemarteld gezicht van Binkels en drukt af.
De kogel raakt de jongen in de hartstreek, hij wordt iets naar achteren geslingerd en zakt ineen.
Nog een paar stuiptrekkingen...
Rosette gilt als een bezetene en sleept alle meisjes - ook Magda en Norma - met zich mee. De een na de ander valt in tot er een hysterisch huilkoor ontstaat dat tot ver in de winteravond doordringt en buiten door de massa wordt op- en overgenomen.
Startschot!
Duym komt weer op het voorplan.
- Hij schiet, jongens, hij begint eraan.
De octopus gebruikt zijn kracht.
- Doe de deur open of we stampe zin, brult Duym.
De jonge agent heeft ook het schot gehoord. Hij staat alleen. Het tromgeroffel op de deur versnelt het geroffel van zijn hart. Hij doet de deur open... en wordt direct door de ziedende massagolf opzijgeworpen.
- Naar bove, jongens, roept Duym. Ik kenne de weg.
| |
| |
Ramen aan de voorkant van de school worden ingedrukt. De scherpe klank van vallend glas vermengt zicht met de doffe aanvalskreten.
Ook de groep op de speelplaats zet weer de aanval in. Die heeft het lastiger. De eerste elementen worden plots door hun achterban voortgestuwd, enkele vallen, slepen hun buren mee... er wordt naar ladders gegrabbeld... veroorzaakt nog meer valpartijen. Toch geraken ze langzaam maar zeker vooruit, trekken langs de hindernis van de brandweerwagen heen.
De rijkswachtcommandant neemt kontakt op met de centrale.
- Er is zopas geschoten, zegt hij.
Hij probeert elke trilling uit zijn stem te houden.
De nasaal-metallieke klank die uit de luidspreker komt relativeert de hallucinerende kracht van het schouwspel rondom hem.
- Kan je iets doen?
Hij overweegt wat hij zou antwoorden.
- De mensen rondom de school hebben alle controle verloren... ze dringen naar binnen langs de ramen... ze hebben de deur geforceerd. Er zitten mannen op het dak om ook vandaar in te grijpen. Het is een echte chaos.
- Kan je iets doen?
- Nee, als ik optreed wordt het een bloedbad.
- Is uw veiligheid in gevaar?
- Nee, we worden genegeerd.
Er komt een irreëel gegrinnik uit de luidspreker.
- Niet mogelijk.
De commandant heeft een scherp antwoord op zijn tong, maar realiseert zich intijds dat hij met een meerdere in gesprek is. Hij zwijgt.
- Traangas?
- Heeft geen enkele zin. De school is door het volk helemaal omsingeld, Aan alle kanten tracht men binnen te dringen.
- Wacht dan af en herstel de orde van zodra het mogelijk is. Het schot treft vader Maes in het hart van zijn ijdelheid. Twee bruuske bewegingen - plotse stilstand, blik op zijn horloge - blijken voor zijn wankel evenwicht te veel, hij valt, dokkert tot in de goot.
Paniek verdrijft even zelfverwijt, dat terug opduikt van zodra hij zich veilig voelt. Gijzelaars stellen gemakkelijk uit, heeft hij gedacht, blijkbaar verkeerdelijk.
Wie is het slachtoffer?
Hallucinant ziet hij een moment het beeld van Jantje die leert lopen en hulpbehoevend met uitgestrekte arm in de oneindig- | |
| |
heid van de woonkamer staat.
Het beeld verdwijnt.
- Alles goed? roept er een makker.
- O.K., zegt Maes, kom maar af.
Gewoonlijk zegt hij alles wat maar enigszins naar een bevel ruikt bewust in het A.B.N., nu valt hij terug op dialect.
Twee mannen dalen langs de koorden tot bij hem af. Ze hebben kleine hamertjes in hun zak om het vensterglas te breken.
- Kijk ne kier, zegt de kraanman, ze zijn nie mier tegen 't êwe.
- Vooruit, zegt Maes.
De val van Maes was als een doffe pomp te horen, maar de betekenis van het geluid gaat aan de moordenaar voorbij. Hij kruipt van onder de bank uit, blijft een tel naar de deur staren, de vertrouwde klank in de stem daarbuiten dringt met vertraging tot hem door.
Dan stapt hij als een robot tot bij Binkels.
Is hij dood?
Hij licht het bovenlichaam op, het hoofd wentelt om zijn as. Ook Binkels had blauwe ogen, bleker dan die van Olio, maar in de deemstering hier blijkt de overeenkomst treffend.
De moordenaar laat het hoofd vallen.
De zelfbehoudsdrang doet een laatste beroep om het verstand om redding te brengen, maar de rede vindt geen uitkomst meer. Dus laat de drang de rede vallen. De geestesinhoud vernauwt tot het uiterste, wordt van een ontstellende eentonige intensiteit, waarvan het abnormale aspect nog verhoogd wordt door de jacht, waarmee steeds dezelfde gedachtenflitsen elkaar opvolgen.
Ik ben de meester. Wie nu? Het lijk moet weg. Ik ben de meester. Wie nu? Het lijk moet weg.
Zijn de meisjes gillend blijven zitten, de jongens hebben een strategische terugtocht ondernomen tot dicht bij de deur. Ze voelen dat er iets gebroken is in de onderwijzer. Zijn houding is verstard, onnatuurlijk. Hij bekijkt hen aandachtig en geeft toch de indruk hen niet te zien. Zijn geest heeft zich met de duisternis verenigd.
Assebroek heeft de stem van Nadine herkend.
- Juffrouw, juffrouw, zegt hij half luid met trillende stem. Hij is zot geworden.
- Calix, huilt Nadine, hoor je mij. Stop ermee, stop ermee! Haar luide stem wordt nog overschreeuwd door de kreten van de aanstormende massa. Aan het hoofd van een hersenloze bende stormt Duym de gang in.
- Kom, zegt de directeur. Vlug terug, of we worden hier nog
| |
| |
vertrappeld.
Nadine volgt niet onmiddellijk, hij trekt aan haar arm. Twee drie keer worden ze door woestelingen tegen de muur gesmakt. Meter na meter vrije ruimte dienen ze te veroveren. De trap is één mensenzee.
- Ochgod, zegt de directeur.
Hij laat zich in een hoekje dringen en blijft bevend staan.
Nog stroomt de vloedgolf naar binnen, in vertraagd tempo; de minst actieven, de individualisten houden zich nu op de achtergrond.
Van de ene kant van de straat nadert moeder Vrielandt, van de andere vader Briel.
Moeder Vrielandt is klein, mager en heeft weer maagklachten.
- Och'iere, mijn Simonneke, grient ze altijd weer, och'iere, mijn Simonneke.
Haar schoonzuster, een vrouwmens met een gezond verstand en een kloek gestel ondersteunt en leidt haar.
- Aan da kind zal 't hij niets doen, ge ziet 't schaapke nie lupe. We moete nie te dichte gaan. In al da volk kunnen wij toch niets doen.
- Och'iere mijn Simonneke, grient moeder Vrielandt.
Ze blijven staan.
Vader Briel heeft het nieuws in een café gehoord. Hij is zat.
- Mijne schele zit in die schole, zegt hij, 'k ga uuk ne kier gaan kijken.
Hij is niet strontzat, maar hij heeft heel wat moeite om rechtaan te lopen. En hij windt zich gaandeweg altijd meer op, begint luidop te brabbelen.
- Godverdomme, ik ga d'er em uit'ale. Da 'k ik op da kieke sla tot daar, maar nen ander moet er afblijve.
Hij stort zich zonder meer in de massa en wringt, stoot en stampt zich een doorgang.
Het lijk moet weg.
De moordenaar grijpt het slappe lichaam bij de schouders en sleept het langs de banken naar voren. Hij houdt er zelfs geen rekening mee dat hij door het lichtveld zal moeten.
De scherpschutter zit nog op de ladder, maar zijn aandacht is al lang niet meer op de klas toegespitst; hij houdt de commissaris in het oog, vraagt zich af hoelang die hem nog zal laten bevriezen. Hij merkt de moordenaar maar op als deze zich volop in de lichtbundel bevindt. Vliegensvlug heft hij nog zijn geweer op, maar hij kan alleen nog op een paar voortgesleepte benen mikken. De moordenaar laat zijn last even neer. Hij richt zich moeizaam op en tast onder het gordijn naar de raamknop. De scherpschutter ziet de hand, hij overweegt een gokschot te lossen - een hand zit vast aan een lijf - maar het is zeer frus- | |
| |
trerend op een effen zwart vlak te schieten. Voor hij een besluit heeft kunnen nemen, is de hand verdwenen.
De moordenaar heeft het raam op een kier gekregen. hij trekt het nu langzaam open.
Het licht valt met een revelerende intensiteit op het dode aangezicht: verwarde blonde haarbos, vale kleur, opengesperde ogen, smekende mond.
De moordenaar probeert het lichaam in een keer door het raam te krijgen, zonder succes, Binkels was zwaarder dan hij dacht.
Als het hoofd maar al buiten is.
De scherpschutter volgt geboeid het hele proces. Hij heeft zijn geweer in aanslag - van zodra hij ook maar het kleinste fataal-kwetsbaar lichaamsdeel van de moordenaar in het vizier krijgt, drukt hij af.
Dat gebeurt niet. Gefrustreerd ziet hij het lichaam op de vensterbank balanceren en dan als een gebroken pop naar beneden tuimelen.
- Hij smijt een lijk buiten, zegt de kraanman, die zich over de dakrand buigt om te zien of alles in orde is.
- Is 't een blonde?
Ook Jan Maes is blond, donkerblond.
- Ja, zegt de ander.
Geschrokken buigt vader Maes zich over de dakrand.
Nee, dat is zijn Jan niet.
Hij verbijt zijn hoogtevrees.
- Vooruit, zegt hij, anders vallen er nog doden.
De commissaris wacht de aanstormende bende af. Hij weet niet hoe hij dient te reageren, het schot heeft zijn laatste beetje zelfvertrouwen stukgereten.
Op nog geen meter van hem verwijderd ploft het lijk neer. Hij gilt mee met de menigte.
Vlug buigt hij zich over het lijk, met twee drie anderen.
- Wien es't? Wien es't? Wien es't?
De commissaris herinnert zich vaag de naam van de jongen die hij ondervraagd heeft... had iets met een spelletje te maken... Bikkel... Bikkels... Binkels.
- Binkels. Is er familie van de jongen in de buurt?
Geen antwoord. De aanval is opgeschort, er wordt een moment van rouw onderhouden. De massa durft niet over het lijk heenstormen. Een man komt naar voren.
- Zijn vader is vrachtwagenchauffeur, zegt hij. Wie weet waar die zit. Zijn moeder werkt in een warenhuis.
- We zullen hem binnendragen, zegt de commissaris mat. Dof gemor loopt door de massa.
| |
| |
- We lynchen em! We lynchen em! We lynchen em!! De kreet wordt van mond tot mond overgeleverd, bereikt in een minimum van tijd de groep in de gang, brengt die tot een toppunt van machteloze razernij. De massa-elementen staan zodanig dicht op mekaar geplakt dat de deurrammers geen gelegenheid krijgen hun energie op een nuttige manier te besteden.
Duym staat schuimbekkend op de deur te bonken.
- Ga achteruit, briest hij. Zuu keune wij niets doen. Breng-d-ons een kapotte banke da-me de deure keune instampe. Gemakkelijk gezegd. Het duurt enige tijd voor een vooruitdringende mensenstroom in een teruglopende kan worden omgezet. Het evenwichtspunt is wel al bereikt.
- Nog altijd dezelfde situatie?
De rijkswachtcommandant gaat wat dichter bij de micro zitten.
- Er schijnt een tijdelijke stabilisatie in te treden. Ik denk dat de mogelijkheid nu bestaat om binnen te geraken en te kijken hoe het er aan toegaat.
- Met heel de groep?
- Nee, ik alleen. Akkoord?
Een korte aarzeling.
- Goed. Neem geen risico's.
De commandant hijst zich uit zijn wagen en wandelt door de massa naar de deur. Zijn aanwezigheid werkt interfererend, waar hij komt verstommen de kreten enigszins, maar hij wordt niet op vijandige opmerkingen onthaald. Ongehinderd bereikt hij de deur.
- Stil zijn, zegt de moordenaar.
Hij heft het pistool lichtjes omhoog.
De meisjes slikken abrupt hun gillen in. Een schril lachwekkend gepiep trilt nog na.
Intent staart de onderwijzer naar de klas. De waarde van elk kind wordt alleen nog bepaald door de gevoelsreactie die ze in hem opwekken.
De gijzelaarsidee wordt een idee-fixe over de grens van de waanzin. Hij drukt het chronometerknopje van zijn horloge in. Het offeren van de leerlingen zal het symbool zijn van zijn macht over leven en dood.
Een schijn van rede weert zich nog heel even op de achtergrond, maar in hetzelfde perspectief: je kan er krankzinnigheid door pleiten...
Norma nu? Rosette? Een meisje in elk geval.
De meisjes blijven door een panische angst aan hun banken geplakt. Ze begrijpen instinctief dat de moordenaar zijn volgende
| |
| |
slachtoffer aan het kiezen is, ze maken zich zo klein mogelijk. Ook Norma is nu gewoon een deel van het troepje.
Bij de jongens komen de meest levenskrachtige naturen op het voorplan. Frank Doelman tracht zijn angst af te reageren door het plannen van een bevrijdende daad. Zou 't niet mogelijk zijn die barricadebank naar beneden te laten donderen?
Machteloze woede doet Jan Maes sniksnokken, hij maakt zichzelf bittere verwijten dat hij Binkels niet beter geholpen heeft. Assebroek beseft nu eerst dat het volle ernst is, angst- en woedevlagen volgen mekaar in snel tempo op. Woede wint, hij legt een troostende hand op Jans schouders. Labien daarentegen voelt zijn benen in stroop veranderen en stort in mekaar. Geluidloos schreiend kruipt hij onder een bank.
Louis Briel gedraagt zich vrij stoïsch. Hij zou nog onmiddellijk kunnen zeggen hoeveel zeven maal zeventien is. Hij begrijpt dat het zicht van het lijk de ultieme aanval zal uitlokken en hij verlaat het kamp van de onderwijzer. Hij ziet eindelijk in dat de massa oneindig boven de enkeling uittorent en besluit voortaan de weg die zijn vader hem altijd voorgespiegeld heeft niet meer blindelings te volgen.
Nadine en de directeur brengen onbewust het terugloopproces op gang door zich een weg naar en van de trap te boren. Aan zijn bureau aarzelt de directeur even. Zou hij zich ook niet beter in de keuken terugtrekken? Hij zucht; een kapitein hoort op de brug.
Vanuit de verte al ziet inspecteur De Korte dat de zaak uit de hand gelopen is. En nu ebt zijn nervositeit weg, hij zal geen reddende inspanning moeten leveren. Pijn en koortsigheid blijven.
- Wat nu weer? vraagt de chauffeur.
Aan de zijstraat voor de school wordt de taxi tegengehouden. Een paar mannen die gewoon zijn aan piketlopen leggen het weinige verkeer stil.
De chauffeur wil tegenpruttelen.
- Laat maar, zegt de inspecteur, dat eindje lopen we wel.
Vader den Hul wil betalen, maar de inspecteur belet het hem.
- Ik heb u opgehaald, zegt hij.
Hij mag wel een flink sommetje afdokken.
Het spijt hem al dat hij de mensjes naar hier gebracht heeft. Hij weet nog niets over het schot, maar het is duidelijk dat de eindafrekening begonnen is.
De aanvalskreten - we lynchen hem, we lynchen hem - komen nog altijd aanrollen.
Vader den Hul, luistert, blijft staan, kijkt naar zijn vrouw.
- Kom, moeder, zegt hij. We kiere were, we keune-n-ier niets
| |
| |
ne mier doen.
Hij wenkt de chauffeur die aan het maneuvreren is om de weg terug aan te vatten.
De inspecteur zucht verlicht.
- Stap maar in, zegt vader Den Hul.
Hij wendt zich met stille stem tot de inspecteur.
- Dat pistool.. was dat een Luger?
- Het is mogelijk... de kogel was in elk geval een 9 mm.
- Ik heb het gedurende de oorlog gevonden en op zolder verstopt.
- Een mes zou nog erger geweest zijn, zegt de inspecteur. Het ventje knikt, stapt in de auto en slaat de handen voor de ogen. De inspecteur groet met een armbeweging, en merkt dat hij nog altijd de teksten van de moordenaar in zijn hand geklemd houdt.
Voorzichtig gaat hij naar de school toe. Hij vermijdt zoveel mogelijk elke pijnlijke botsing.
Het niemandsland voor de deur is er nog altijd. In de hal ontmoet hij de rijkswachtcommandant; twee bedaarde mannen in benarde omstandigheden.
- Het einde nadert, zegt de rijkswachter alleen.
Hij haast zich naar zijn auto.
- Zij lynchen hem, zegt hij zonder meer. Er is een jongen vermoord. Als ik het probeer te beletten zullen er waarschijnlijk meer doden vallen, en ik kan geen succes garanderen.
Stilte aan de andere kant.
- Begin met de ontruiming waar het zonder veel gevaar kan. Samen met Duym draagt de commissaris het lijk van Binkels naar de zaal.
In de sneeuw gloeit een rode vlek.
Drie mannen - Maes in het midden hangen tussen hemel en aarde, in een verblindende lichtstraat, op een zwarte achtergrond.
De eindaanval wordt ingezet.
|
|