| |
| |
| |
V
De luitenant van de brandweer, een grote zware vent, die meer calorieën haalt uit bier dan uit vast voedsel, luistert enigszins sceptisch naar de commissaris. Ze staan in een lege klas.
- In het bureau van de directeur zitten er ook nog een paar ouders, zegt hij op een samenzweerderstoontje. Ik heb je hulp nodig voor de uitvoering van een plannetje om de situatie in enkele minuten te klaren. We hebben een paar goede scherpschutters in het corps. Een oud-commando heeft zich vrijwillig gemeld om de moordenaar vanop een brandladder te likwideren.
De brandweerman is niet enthousiast.
- Heb je de toelating...
De commissaris onderbreekt hem gedecideerd, al voelt hij zich lang niet zo zelfzeker als hij zich voordoet.
- Ik heb de burgemeester nog niet kunnen bereiken en de onderzoeksrechter zit voor een zaak in Brussel. We zijn verplicht zelf iets te doen, we hebben geen tijd om af te wachten. Als alles goed afloopt zijn wij de helden.
De sergeant heeft niets van een Spartaan, maar hij kent nog iets van zijn geschiedenis.
- Als... zegt hij simpel.
- We kunnen de kinders toch niet laten doodschieten, werpt de commissaris wrevelig op.
- Waarom verwittig je de rijkswacht niet, die is voor dergelijke karweitjes veel beter uitgerust.
- Heb je die bende daar buiten gezien, ik vrees dat de confrontatie met de rijkswacht vlug tot ernstige moeilijkheden zou kunnen leiden. Je weet zo goed als ik hoe het er tijdens de staking op sommige momenten al aan toegegaan is.
- Het verwondert me dat ze hier nog niet zijn.
| |
| |
- Ze patrouilleren allicht niet omdat ze menen dat er in zo'n weer toch geen stakingsacties zullen op touw gezet worden.
De deur wordt plots opengerukt, en de estafetteman rapporteert in één adem.
- Ik heb u overal gezocht, commissaris. Er zijn al een hoop mannen over de poort en nu beginnen ze er ook ladders over te schuiven.
- Laat overal de lichten aansteken, beveelt de commissaris. En tot de luitenant: Zie je wel, het is hoog tijd dat we handelen, anders vallen er nog doden.
De luitenant geeft zich gewonnen.
- Goed, zegt hij, maar jij draagt de verantwoordelijkheid.
Onder het motto, liever niet de aandacht trekken, was het aantal brandende lichten in de school zoveel mogelijk beperkt. Nu worden ze kort na elkaar in alle klassen en lokalen aangestoken.
Er vliegt alleen nog wat heel lichte stuifsneeuw en in het diffuus verspreide licht wordt duidelijk dat zo'n twintig man zich op de speelplaats bevindt. De anderen wachten want Duym is met een stuk ijzer het slot aan het openwringen.
Er wordt wel nog een ladder over de poort geschoven, ze gaat net over haar evenwichtspunt en komt de drie andere vervoegen die al in de sneeuw op actie liggen te wachten.
Alle gezichten zijn naar het raam gericht, de kinderen rekken zich om beter te kunnen zien.
- Het beleg van de burcht, zegt Nora.
De onderwijzer wordt door de kalme stem opgeschrikt. Het beleg van de burcht: de massa is er sinds de middeleeuwen nog niet veel op vooruitgegaan. Ze grijpt naar dezelfde middelen als haar illustere voorouders.
Ik kan ze wel in bedwang houden. Net als wilde dieren zijn ze bang voor vuur. Een paar schoten en alle ladders vallen. Zolang ik kan beletten dat de voorsten door de achterban onweerstaanbaar opgedreven worden ben ik betrekkelijk veilig. Vreemd dat ik meer schrik heb voor de geest van de massa dan voor haar aanval... Als Duym even slim is als zijn dochter staan ze er goed voor.
Hij siddert echter voor de reusachtige zelfoverschatting van de massa. Zijn povere individualiteit schrompelt ineen tegenover de overmacht. Hij weet dat hij intellectueel ver boven het statistisch gemiddelde groepslid staat, dat het verstandelijk peil van het geheel in grote mate bepaalt, maar een evenwicht kan daardoor niet bereikt worden. Hij voelt dat de massa de macht heeft van de sneeuw, die de hele hemel stippelt en de hele aarde bedekt. En hij beseft dat de komst van de brandweer het
| |
| |
sein was om iedereen die enigszins te been kan uit zijn huis te lokken. Tot elke prijs moet hij trachten de aanval af te slaan.
De politie zal me helpen. Ze mag niet toestaan dat de massa haar het werk uit de handen neemt. De heiligheid van het individu mag niet in het gedrang komen. Artikel zoveel... en het prestige van commissaris Klootsema dient onbesmeurd te blijven.
De klas ondergaat de invloed van de aanvalsstemming buiten. Ze is echter op haar hoede: reeds twee keer heeft de onderwijzer het gewonnen. Ze wacht gespannen de aanval af.
Het gebrek aan leider laat zich bij de jongens nu sterk voelen. Het kontakt komt moeilijk tot stand, geen van de sterke figuren heeft voorlopig de kracht de klas te verenigen. Velen vergeten ook het gevaar, ze ondergaan alles als een interessante belevenis, iets als het gefluit van de eerste vallende bom bij het begin van een oorlog.
En dan loopt alles uit de hand.
Kleine ladders keilt men over de poort. Ze worden ook gebruikt om ermee tot op het dak van de toiletten te klimmen en vandaar op de speelplaats te geraken. Maar het dak ligt spiegelglad. De eerste die bovenkomt glijdt uit en dokkert tot in de goot, waar hij zich nog op het nippertje kan vastklampen. De tweede heeft minder geluk, hij komt wel wat verder maar kan plots zijn glijvlucht niet meer remmen en springt-valt dan maar naar beneden.
- Mijne voet es gebroke, huilt hij.
Niemand schijnt hem te horen. Hij kruipt kreunend onder het afdak. Er zijn plots tien-twintig mannen meer rond de ladders. Duym controleert zijn troepen al niet meer. Er wordt gevloekt, geroepen, getierd. Een jongen van vijftien geraakt met het hoofd tussen de sporten van een ladder, geen mens doet er wat aan. De groep wriemelt door mekaar in de grootste wanorde. Niemand wendt ook maar de minste poging aan om enige orde in de chaos te brengen.
Toch worden er al een aantal ladders tot in het midden van de speelplaats gesleept.
De mannen geraken moeilijk vooruit. Voortdurend verliest de een of de ander het evenwicht, de sneeuw ligt op een spekgladde ijslaag. Geflankeerd door zijn lijfwacht gaat de commissaris de aanvallers tegemoet.
- Al die ladders, zegt hij. Waar zijn hun zinnen? Als ze er vier kunnen plaatsen is 't al veel. Daarbij, we zullen er vlug een stokje voor steken.
Hij blijft tussen de klas en de ladderdragers staan.
- Terug! brult hij.
| |
| |
- Wie zeide gij, roept Duym terug. Ik erken u nie, 't es ier nogal donker.
- Ik ben de commissaris, zegt de ander, woedend.
Hij voelt zich belachelijk terwijl hij het zegt.
- Tuug mij ne kier u papiere!
Een korte lachuitbarsting, die dadelijk gesmoord wordt.
De commissaris is razend. Toch probeert hij nog te argumenteren.
- Ik verwittig je voor de laatste keer, je zult in moeilijkheden geraken, vriend.
- Vriend, vriend.., nog geen cafékennesse.
Weer die korte lachstoot.
- Terug, voor de laatste keer.
Duym antwoordt niet meer. Hij pakt een hoop sneeuw, kneedt die vlug en werpt. De commissaris voert een plotse terugwijkende beweging uit, sukkelt, vertoont een aantal figuren een clown op de ijspiste waardig, en valt.
De lach duurt langer nu, hij is ook uitbundiger.
De moordenaar voelt die lachbuien aan als mokerslagen op zijn slapen. Hij blijft nu in de buurt van het raam. Hij volgt nauwlettend het gesprek.
Hij vreest dat de politie het pleit zal verliezen en zoekt middelen om zich te verdedigen. Een stomme associatie duikt in zijn geest op... we zitten in een burcht, doen als in een burcht... alles naar hun kop werpen als ze proberen de ladders te beklimmen. Hij krijgt de lange, gehaakte stok in het oog waarmee de kaarten opgehangen worden. Die kan als vork dienen om de ladders weg te duwen.
Idioot! verwijt hij zichzef maar hij kan de associatieketen niet bedwingen, die de angst voor de massa in zijn hoofd doet rondtollen.
De leerlingen geraken weer opgewonden door het opklinkende lawaai. Voornamelijk het gelach verhoogt hun veiligheidsgevoel.
Louise is er weer door. Ze staat bij een hoek van het raam en zoekt, nerveus wippend, met de blik het silhouet van haar vader.
Assebroek is bovenop zijn bank gekropen. Nora en Anita drukken hun snoetjes tegen de ruit.
- Er zijn er al veel over de poort, zegt Nora, op haar gewone trage manier.
- Kijk eens, al die ladders.
- Het beleg van de burcht, herhaalt Frank.
De hele klas staat praktisch recht. Alleen Binkels zit nog, die
| |
| |
trekt zo weinig mogelijk de aandacht. Toch begint het ook in hem te popelen. Als de bende binnengeraakt zal die vent het niet lang uithouden, denkt hij. Hij weet er van mee te spreken, hij is eens door een bendeke opgewacht... Hij zou zijn leiderspositie willen herwinnen.
Jan Maes stoot hem aan.
- 't Wor-goed, hee.
- Het zal zo niet blijven, zegt Binkels voorzichtig. Hij zal zich zo gemakkelijk niet laten pakken.
- Tegen al die mensen kan hij toch niets doen.
- Hij eeft ons nog.
- Niet lang meer, zegt Maes met overtuiging.
Alleen Louis Briel onttrekt zich nog aan de groep. Zijn vader heeft hem geleerd, dat je de hele wereld kunt bedotten als je maar slim genoeg bent. De onderwijzer is slim per definitie... dus. Politie? Pa lacht ermee. Ze hebben hem nog geen enkele keer geknipt.
Louis wacht af.
Louise baadt zich in het leiderschap van haar vader, ze drukt zich tegen Rosette aan en drijft het prestige van de leidster nog op.
Norma is in de war. Ergens gelooft ze nog in de macht van de moordenaar, maar ze kan de lach van buiten niet negeren. Ze voelt haar eigenwaarde stijgen. Is ze niet de oorzaak van het hele gedoe.
Magda houdt het bij haar gewone thema.
- Hoe laat is het, meneer?
Ze herstelt het kontakt tussen klas en onderwijzer. Hij wordt zich plots bewust van de herrie.
- Zitten, zegt hij, maar niet indringend. Geen van de leerlingen verandert zijn houding.
Een paar lachen zelfs even als ze de commissaris zien tuimelen. Nadine lacht niet. Ze staat met Zulma en haar twee collega's in de deuropening van de keuken.
- Wat een hoop kiekens, zegt Alex, bitter.
Nadine zegt niets. Haar kinderlijke trek drijft haar naar de massa. Ze zou willen meedoen, als eerste de ladder opstormen; maar dan ziet ze weer het weemoedige gezicht van Ixi voor zich, zoals hij daar voor haar deur stond. Ze zucht.
- Als die commissaris maar niet zo'n precieuze ezel was, zegt Adino. Het is spijtig dat die lange inspecteur hier niet meer is.
Die lange inspecteur staat in het kamertje van de moordenaar. Eén overwegende indruk was hem bijgebleven van zijn vorig bezoek: de plaatsing van de luidsprekers in de vier hoeken.
| |
| |
Het was alsof de bewoner bij zijn muziekbeluisteren de klanken van alle kanten over zich wilde laten heenstromen, hij wilde er middenin zitten.
Geen muziek nu.
De inspecteur beseft dat hij niet veel tijd heeft. In twee stappen is hij achter het bureau. Tweemaal drie laden... geen sleutel te bespeuren. Hij fronst zijn wenkbrauwen... geen probleem, geen van de laden is afgesloten.
De inspecteur weet maar vagelijk wat hij zoekt, hoofdzakelijk gegevens die hem de psyche van de moordenaar duidelijker kunnen maken, en die dan gebruiken om bij de gijzeling op de meest menselijke manier te kunnen ingrijpen... als hij er de tijd voor krijgt.
In de bovenste twee laden van elke rij vindt hij de gewone bureaubenodigdheden: schrijfpapier, enveloppen, nietjesmachine..., de onderste twee bevatten interessanter materieel. In de ene liggen er een aantal Hollandse sexboekjes van diverse aard, alsof de eigenaar zich een beeld heeft willen vormen van wat er op de markt is: een paar kontaktblaadjes, een dikkebusten-magazine, een Lolitaboekje... in de andere... een ontdekking... een pakje gehalveerde fiches met telkens één gedachte erop, met de hand geschreven. Hij leest er eentje van... De oorzaak van de dood van Christus? Hoogmoedswaanzin, mijne heren... Hij legt het pak op het bureaublad. Nog een hoop slordig betypt papier, Den Hul heeft blijkbaar in een of ander stadium van zijn leven aan literatuur gedaan. Niet intensief, het zijn meestal korte stukjes.
De inspecteur bladert vluchtig het pak door. Twee titels prikkelen zijn verbeelding: ‘Van het hondje dat nooit geblaft heeft’ en ‘Het proces van God’. Hij licht die eruit.
Als hij zich opricht, wordt de deur net opengedaan.
- We zijn klaar, zegt de vader.
Twee in marineblauw gehulde mensjes; de moeder houdt een donkere sjaal voor haar gezicht.
De taxi-chauffeur werpt zijn weekblad opzij en laat de wagen starten. Zelfs hij heeft enige moeite om weg te geraken, de straat is nog helemaal beijsd.
Ik hoop maar dat hij niet weer begint te fluiten, denkt de inspecteur.
Hij doet het niet, blijkbaar is de weg hier zo gevaarlijk dat hij er zijn volle aandacht bij nodig heeft. Hij rijdt voor zijn doen ook zeer traag, maar van zodra hij op een iets beter wegstuk komt legt hij er weer de pees op.
Een tegenligger duikt op. Hij rijdt uiterst traag en vrijwel in het midden van de straat.
| |
| |
- Die schijtzakken zijn het gevaarlijkst, zegt de chauffeur nijdig.
Hij is verplicht uit te wijken, geraakt in een slip; hij kan niet vermijden dat hij de achterlichten van een geparkeerde wagen aan diggelen rijdt.
- Voilà, zegt hij, heb ik het niet gezegd!
Een deur wordt opengezwierd en een gebaarde man van middelbare leeftijd springt naar buiten.
- Dat moet mij weer overkomen, zegt hij. Ik sta hier twee minuten en het is al weer zo laat. Enfin...
De chauffeur zoekt zijn papieren en kruipt sakkerend uit de wagen. Stilte achteraan, geen reactie van de twee mensjes.
De inspecteur vloekt in stilte, dan begint hij bij het licht van de straatlampen de literaire probeersels van de moordenaar te lezen.
Kreunend krabbelt de commissaris recht. Niet alleen zijn trots is gekwetst, bij elke beweging prikken hem pijnscheuten vanuit zijn rug en ook de arm waarop hij gevallen is bezorgt hem last.
- Drijf die bende terug, beveelt hij kort.
Hij laat zich leiden door zijn gevoel van verminderde eigenwaarde. Hij moet en zal die stomme kinkels tonen wie hier de bass is. Toch beseft hij wel dat hij een gevaarlijk spelletje speelt. Hij beschikt maar over zo'n twintig man; als de massa op straat aan de weet komt dat het fort praktisch leeg is, wordt zijn troepje in een wip overmeersterd. Trouwens als ze de poort openkrijgen is 't ook zo ver.
Maar de massa is blind, blind als de witte bloedcel die een microbe omsloten houdt. Drommen mensen verdringen zich vooral op de steenweg voor de school, maar ook de zijstraten zijn al goed gevuld en het steegje achteraan lijkt wel de entree van een voetbalveld bij een cupmatch.
De eenheid echter is er niet meer. De tijdelijke leider staat afgezonderd met een groepje op de speelplaats en de meerderheid weet gewoon niet wat er voorvalt.
Het wordt beter als een paar waaghalzen vaste voet op het WC-dak gekregen hebben en vanuit hun hoge standplaats de gebeurtenissen onmiddellijk commentariëren.
- Ze sukkele daar nogal mie die lieren op die ijsbane, jong.
De politie komt er em were mee moei.
De commissair vlieg mee zijn kluten omuge.
Geleidelijk aan gaat de massa het commentaar met bijvals- of afkeerkreten begeleiden.
- Hij kruip were rechte. Hij ee em ziere gedaan, zun. Hij krijg renfor.
Inderdaad, het grootste deel van de opgetrommelde agenten
| |
| |
verschijnt ten tonele.
Behoedzaam betreden ze het te veroveren terrein. De ladderprocessie was even tot staan gekomen, ze begint nu weer, in vertraagd tempo, naar voren te glijden.
- Als ze niet stoppen, neem ze hun ladders af, beveelt de commissaris grimmig.
De agenten zoeken een strategische positie, ze vormen één lijn tegenover de naderende dragers.
Moeten we onze matrakken gebruiken, vraagt een zenuwachtige, oudere agent die in de buurt woont.
De commissaris aarzelt.
- Als het echt nodig is, zegt hij.
Het niemandsland wordt kleiner. Er heerst een ogenblik stilte op alle fronten; plots onderbroken door de massa voor de school. Een patrouillerende jeep van de rijkswacht wordt de weg versperd door de mensenmassa. De gendarmes stoppen. Ze worden onmiddellijk op vijandelijke kreten onthaald. De oudste, die stilaan de pensioenleeftijd ziet naderen, springt uit de wagen. Hij richt zich zo vriendelijk mogelijk tot een vrouw die hem een beetje aan zijn echtgenote doet denken.
- Wat is er aan de hand? vraagt hij.
- Vraag het binnen, krijgt hij als antwoord.
- Wij zijn geen stakers! roept een oud mannetje.
De andere rijkswacht heeft de samenscholing per radio gemeld en vervoegt zijn maat. Voorzichtig banen ze zich een weg door de mensen. Ze bereiken zonder moeite de deur. Wel gaat de kreet - de gendarmes zijn hier - in de lucht.
- Rijkswacht, zegt de oudste, Hij klopt op de deur.
De jonge agent loert eens door het raampje, hij laat de twee mannen binnen en sluit haastig de deur.
- Ik breng u bij de commissaris, zegt hij, en hij licht hen in enkele zinnen in over de situatie.
In de zaal kruisen de rijkswachters vader Lampens en de moeder van Marie-Rose.
Beiden hebben zich in het bureau van de directeur meer en meer zitten ergeren en opwinden. Ze hebben de directeur zien ineenstorten, een grijsaard nu, die passief aan zijn zetel geplakt hangt; ze hebben het jachtig, vergeefs getelefoneer van de commissaris meegemaakt; als ze horen dat de agenten in looppas voorbijstormen om tegen het volk ingezet te worden, houden ze het niet meer uit.
- Kom, zegt vader Lampens, resoluut.
De moeder volgt onmiddellijk.
- Waar gaan jullie naartoe? vraagt de directeur, klaaglijk. Het zijn de eerste woorden die hij tot hen richt.
| |
| |
- Bij de anderen, waar onze plaats is, zegt Lampens.
Ze haasten zich door de zaal naar de keuken, dringen zonder een woord Zulma en Nadine opzij. Ze verschijnen vrijwel tegelijkertijd met de rijkswachters op de speelplaats.
- Jongens, roept vader Lampens, van die manne moede-niets verwachte. Ze doen niets.
Dit is het sein tot de aanval.
- Vooruit, jongens, roept Duym. We zullen ulder ne kier tuge wa dan dokwerkers kunnen.
- Probeer Duym beet te krijgen, zegt de commissaris tot twee van zijn kloekste elementen. Als de leider uit de weg is, volgt de rest vanzelf.
De meeste politiemannen zijn niet bepaald enthousiast over hun taak. Ze hopen dat ze met dreigbewegingen alleen de aanvallers kunnen tot staan brengen en een status quo bewerkstelligen. Alleen een pas-gepromoveerde, die bij het korps gegaan is om zijn agressieve neigingen af te reageren, wordt niet geraakt door de kreten van de spitslopers.
- Muurdeneers bescherme, da kunde, hee.
Dreigen helpt niet. Tien, twintig, dertig man komt over de poort, vervoegt het groepje. Onweerstaanbaar rollen ze vooruit.
Om niet verplicht te worden hun slagwapens te gebruiken, grijpen de agenten de ladders vast en trachten die in handen te krijgen. Vermits de strijders alle moeite van de wereld hebben om hun wankelbaar evenwicht enigszins te bewaren, geeft die taktiek aanleiding tot het opvoeren van een vreemdsoortig ballet van vallen en opstaan, dat in andere omstandigheden beslist lachsalvo's zou ontketend hebben.
De aanvallers worden gewaar dat ze eerder zachthandig aangepakt worden en zetten zich niet totaal in. Het agressieve agentje maakt er ernst van: hij ziet dat de twee bobby's de leider te pakken krijgen, wringt zich in hun richting en begint met zijn knuppel op de spartelende Duym in te hakken. Duym huilt van woede en pijn. Enkele van zijn meest potige werkmakkers laten hun ladder vallen en glijden hem ter hulp. De bobby's zijn verplicht hun prooi te lossen, Duym rondt het miniatuurgevecht af door het agressieve mannetje met een welgemikte schop tussen zijn benen uit te schakelen.
De moordenaar volgt de strijd met stijgende agitatie.
De politie haalt het niet. Ik zal verplicht zijn zelf in te grijpen. Hij overschouwt vlug de situatie in de klas.
Iets meer dan een meter van hem verwijderd, hangen alle kinderen in een tros voor het raam. Het is tekenend dat Louise Duym zich het dichtstbij waagt. Het anders zo apatische kind
| |
| |
danst letterlijk ter plaatse. Ze stoot voortdurend haar gezellinnetjes aan: mijn pa, mijn pa, mijn pa...
Lampens - anders onopvallend en ietwat geniepig - volgt haar voorbeeld: hij springt boven de anderen uit. Vreemd genoeg klinken de kinderstemmetjes opgewonden, maar onderdrukt, verstild, met een angstige ondertoon. Al stijgt de intensiteit van hun kreten als ze vaststellen, dat de politie langzaam maar zeker terrein verliest.
De aanvallers hebben hun taktiek gewijzigd: ze houden de ladders voor zich uit en drijven de agenten geleidelijk terug.
- Gebruik de knuppels! schreeuwt de commissaris.
Maar het is te laat, zijn manschappen beschikken niet meer over voldoende ruimte om ernstige tegenstand te bieden.
Wit van woede besluit de commissaris dan maar het onvermijdelijke te aanvaarden.
- Naar de zaal, roept hij.
Net op tijd; een aantal agenten staan al letterlijk met de rug tegen de muur. Ze krijgen wel de gelegenheid om zich vrij te maken en de aftocht te blazen.
- Het zal niet zolang duren voor onze brigade hier is, zegt de jonge rijkswachter, die zich met zijn maat afzijdig gehouden heeft.
Gelukkig merkt de commissaris het vleugje spot niet, dat in de stem doorschemert, zijn aandacht is te sterk geconcentreerd op wat er buiten gebeurt. Hij moet knarsetandend aanhoren hoe de eerste ladder met een bonk tegen de muur gesteld wordt. De moordenaar hoort het ook. Zelfbehoud op kookpunt wekt alle twijfel opzij. Hij springt naar Louise Duym, grijpt het kind met zijn linkerhand, drukt het tegen zich aan en trekt met de rechter zijn pistool. Met één zwaai jaagt hij de omstaande kinders uit de buurt.
- Doe een raam open, beveelt hij.
Louis voert het bevel uit.
Koude lucht bindt de strijd aan tegen de opstijgende stroom van boven de radiatoren. Massakreten overstemmen het gehuil van de kinderen.
De moordenaar sleept Louise mee tot bij het raam.
- Duym, roept hij.
Zijn stem snerpt door de avond als de snee van een schaats op vers ijs.
- Duym!
Hij schreeuwt zijn longen leeg.
- Duym! Terug of je dochter gaat eraan.
Vader Lampens, agieler dan Duym, is het eerst op de ladder. Zijn gezicht duikt op voor het raam. Hij kijkt recht in de ogen
| |
| |
van Louise. Doodsangst blikt hem tegen. Hij trekt onmiddellijk zijn kop terug.
- 't Es waar, roept hij. Hij wil eur duudschieten.
De aanvalskreten worden zwakker.
- Duym, roept de moordenaar, ik geef u drie minuten om de speelplaats te ontruimen. Je weet wat er anders met je dochter gebeurt.
Drie ladders staan al vast, vastberaden redders stormen omhoog. Hun opgaande beweging wordt plots bevroren, een lang moment hangen ze roerloos tussen hemel en aarde. Dan begint de weg terug, als in een vertraagde playback stappen ze voorzichtig, trede na trede naar beneden.
De mannen in de achterban werpen hun ladders kriskras door mekaar in de sneeuw.
- Sluit het raam, blaft de moordenaar, tussen zijn tanden. Louis doet het weer.
In zijn machteloze woede kneedt Duym een sneeuwbal en werpt die naar de klas. Een witte stip merkt de ruit.
Het voorbeeld wordt gevolgd, het regent sneeuwballen. Een van de mannen heeft te hard gekneed: een ijsbal doet de ruit barsten. Glasschilfers flitsen naar beneden.
De onderwijzer trekt Louise achteruit en lost zijn greep. Hij kan niet beletten dat een stuk glas in zijn val een lange, maar ondiepe jaap in de arm van het meisje snijdt.
De plotse pijn laat het kind toe zich met een korte gil gedeeltelijk uit haar shocktoestand te bevrijden, dan valt ze bewusteloos neer. De moordenaar laat zijn aandacht razendsnel alterneren tussen de toestand van Louise en de situatie buiten. Adolf Napoleon trekt terug uit Rusland. Geen gevaar meer, ze zijn netjes verslagen.
- Nora, Norma, kom hier.
Hij weet tot wie hij zich dient te richten. Baas Rosette kan niet tegen het zicht van bloed.
- Ik heb vanmorgen juist een propere vod in mijn schooltas gestoken, zegt Nora.
De onderwijzer buigt zich over het slappe kind. Een vormeloze, bleke vlek verandert in een verwrongen gezichtje, met toeë ogen.
- Breng mij de spons, snakt de onderwijzer.
Frank Doelman doopt de spons in de emmer en komt ze vlug aan zijn zuster overhandigen.
- Slapen en polsen betten, zegt de onderwijzer.
De stalen klank verdwijnt uit zijn stem.
De aftocht gaat door. De verslagen belegeraars verlaten moedeloos het terrein van de strijd. De man met het gebroken been
| |
| |
wordt eindelijk ook opgemerkt. Twee van zijn vrienden helpen hem over de poort. Duym is de laatste. Van bovenop de poort steekt hij een gebalde vuist in de richting van de klas, dan laat hij zich snikkend aan de andere kant neervallen.
Het is stil geworden rond de school.
De moordenaar ondergaat de terugslag van zijn inspanningen. Zijn zenuwen verdragen steeds minder de opeenvolgende schokken. De vlagen angst die hem daarbij doorzinderen brengen hem helemaal in de war.
Er is geen uitkomst. Ik kan ze eenmaal, tweemaal terugslaan. Tenslotte zullen ze het toch halen.
De executiegedachte geraakt meer en meer op de achtergrond. Weer denkt hij eraan zich over te geven. Als Norma toevallig met haar arm even langs zijn hand strijkt, wordt hij overweldigd door een hopeloos verlangen naar tederheid... die ene blik die Nadine hem heeft geschonken...
Louise kreunt. Ze is weer van deze wereld.
- Breng haar naar haar bank.
Louise kruipt bibberend recht. Korte snikjes wringen zich uit haar keel. Nora en Norma leiden haar naar haar plaats. Nora houdt voorzichtig ‘de propere vod’ op de wonde.
Er ligt nog wat bloed op de grond.
De kinderen zijn stilgevallen. Ze zijn geluidloos in hun banken gekropen. Maar het kuddegevoel werkt door: ze vormen twee hoopjes dicht bij mekaar gedrongen lijven.
De meisjes vangen de desillusie om de aftocht gemakkelijker op doordat ze afgeleid worden door de zorg om Louise, die het middelpunt van het groepje vormt. De beschermende reactie van de onderwijzer vermindert ook hun vrees voor zijn bedreigingen. Kinderen houden niet zoveel rekening met woorden, de houding, de daad telt.
De jongens hebben het moeilijker, zij beleven de nazorg voor Louise niet, ze zijn nog altijd gefascineerd door het pistool op de slaap van het meisje gericht. De meesten zitten heel diep in de put. Lampens schreit, hij heeft de reddende hand van zijn vader zo dicht bij zich gevoeld.
Binkels is hier het centrum. Hij zwijgt, net niet helemaal verpletterd, ergens geloofde hij toch niet in het succes van de aanval. De zekerheid dat hij het zelf zal moeten doen, groeit in hem. Als er iemand ‘de Cale’ aankan, dan is hij het... heeft hij genoeg bewezen. Wie zou hem kunnen helpen? Jan Maes zeker, Labien waarschijnlijk, Assebroek misschien.
Als ik het pistool maar te pakken kon krijgen, denkt hij.
Louis is de enige die zich nog afzijdig houdt. Zelfs Magda hoort nu bij het meisjesgroepje.
| |
| |
- Kan je niet zien hoe laat het is? vraagt ze zachtjes aan Nora.
- Bijna kwart voor zes.
Ook inspecteur De Korte kijkt meer en meer op zijn horloge. Hij begint er ernstig aan te twijfelen of hij wel vóór zes uur in de school kan zijn.
De chauffeur van de aangereden auto blijkt een echte kletsmeier en een geboren pechvogel op de koop toe. Uit de flarden gesprek die de inspecteur tijdens zijn lektuur opvangt maakt hij op dat de man dit jaar al aan zijn derde verbrijzelde achterlicht toe is. De inspecteur heeft meer dan tijd genoeg om de twee verhaaltjes vluchtig door te nemen en is net klaar met het ordenen van de ‘gedachten’ als de chauffeur weer in zijn wagen duikt.
Die heeft door het voorval het laatste beetje van zijn goed humeur verloren en zwijgt als vermoord. Hij rijdt ook veel voorzichtiger. De inspecteur weet in normale omstandigheden zelfs niet dat hij zenuwen heeft, maar nu beginnen ze duidelijk hun aanwezigheid te laten voelen. Zijn linkervoet wipt ritmisch op en neer en zijn gezicht wordt soms krampachtig verwrongen door de tic die hem in dergelijke omstandigheden altijd parten speelt.
Om zijn gedachten af te leiden probeert hij een gesprek met vader Den Hul op gang te brengen.
- Wist u dat uw zoon verhaaltjes schreef?
Het is de moeder die antwoordt.
- Nee, hij zat dikwijls op zijn machine te schrijven, maar ik weet niet wat hij schreef.
- Is er ooit iets van hem in druk verschenen?
- Nee, als het gebeurd is, heeft hij er in elk geval niets over ge gezegd.
- Zou het kunnen?
- Ik denk het niet.
- U weet natuurlijk niet of hij ooit iets naar een tijdschrift heeft opgestuurd.
- Nee, maar ik betwijfel het. Ik herinner me niet ooit een brief van een tijdschrift in de bus gevonden te hebben.
De chauffeur vloekt. Het begint weer lichtjes te sneeuwen. Ook voor de commissaris komt de nieuwe sneeuwval ongelegen, maar hij uit zijn ongenoegen minder godslasterlijk.
- Hopelijk wordt het geen sneeuwgordijn, zegt hij.
Hij heeft het roemloze einde van de bestorming met gemengde gevoelens gevolgd. Hoop om van een vervelende karwei verlost te worden streed voortdurend met de stille overtuiging: wat ik niet kan, kunnen jullie ook niet.
| |
| |
De luitenant van de brandweer knikt alleen maar. Hij zou een paar pintjes achterover willen slaan om zijn twijfel de kop in te drukken.
- Mijn mannen hebben de brandslangen al met de kranen verbonden, zegt hij. En ik heb een mannetje uitgestuurd om de poort open te breken.
- Geen reactie van de bende? vraagt de commissaris. Ze zijn zo stil.
- Als hun ploeg verliest zwijgt zelfs de spionkop, zegt de brandweerman.
De commissaris knikt.
- Kom, zegt hij, nu is het onze beurt.
|
|