| |
| |
| |
III
Onaardse stilte!
De onderwijzer staat nog met de revolver in de hand, onbeweeglijk. In zijn lektuur, in TV-feuilletons betekende een schot uit een zwaar pistool bijna altijd de dood.
Dood! dood! dood! iedere harteklop zindert als een tromroffel door zijn hoofd.
Het pistool doet het. Had ik eigenlijk niet gedacht.
Nu ben ik een moordenaar!
Wraakzucht wordt afgevoerd, vervangen door de loden last van het besef nu volledig van de anderen afgesloten te zijn.
De gewonde inspecteur wordt naar beneden gedragen.
Hij smeekt terug te mogen.
- Als ik nu met hem kan spreken is er een kans dat hij toegeeft. Hoort hij mij niet meer dan denkt hij dat ik dood ben. Begrijp je niet dat hij zich nooit echt als een moordenaar beschouwd heeft? Nu is hij verplicht die verantwoordelijkheid wel te aanvaarden. Hij zal zich tot het uiterste verdedigen. Misschien heeft hij tot nog toe gebluft, nu zal het bittere ernst worden.
- Tut, tut, zegt de commissaris, je moet verzorgd worden. Met al die psychologie kom je niet ver.
Sneeuw dempt de geluiden van buiten, de klas is door de knal verstomd. De stilte echoot leegte in de onderwijzer. De koude hand van de absolute allenigheid klemt zich rond zijn keel. Hij tracht een geesteshouding op te wekken die past bij de nieuwe situatie. Zelfwaardereng fluistert hem in, dat hij nu op de top van de wereld staat. Denk aan Ibsen. Zelfbehoud hamert de noodzaak van blijvend verzet stevig in zijn hersenen. Moeizaam schept hij een wankelbaar evenwicht, resulterend in een verdedigende activiteit: banken voor de deur.
| |
| |
Er is geen terugtocht meer mogelijk. Ik barricadeer mij. Ik kan er een deel van de klas mee bezig houden.
De koortsachtige drang om te handelen berust niet op een innerlijk enthousiasme. Ze is hem van buitenaf opgedrongen. Verdedigen is reeds voor de helft verliezen.
Hij begint het koud te krijgen. Toch brandt de centrale verwarming nog goed door. Het is een kilte die van binnen komt, die hij door daden dient te verdrijven.
Voorlopig beweegt hij zich zonder veel systeem heen en weer, hij luistert naar de geluiden van buiten: stemmen in de verte, een auto die stopt, waarschijnlijk een ziekenwagen die het slachtoffer komt ophalen. Autoportieren worden dichtgeslagen... de auto zet aan.
Dat is nu die traditionele stilte voor de storm... maakt me wee. Polsslag? Te vlug! Niet tellen nu, ik wind me zo al genoeg op. De doelloze handelingsdrang houdt aan. Hij legt het wapen op zijn lessenaar, loopt tot bij het raam - de speelplaats ligt nog verlaten - weer tot bij de deur.
Dan stijgt er een onbestemd geruis op rondom de school. Het is nog zwak, twijfelend, vormeloos; het zweeft met de sneeuw her en der door de lucht, dringt langzaam door tot in de belegerde toren.
De onderwijzer en de kinderen luisteren gespannen.
De buurt ontwaakt!
De onderwijzer ziet de massa uit de huizen opduiken. Sommige mensen lopen over de gladde weg, anderen stappen voorzichtig, maar zo vlug mogelijk. Allen uiten ze hun gevoelens met een onheilspellende klank in de stem. Er wordt geroepen, gevloekt, gesnikt.
Wie nog binnen zit wordt onrustig, verlaat door angstige nieuwsgierigheid gedreven de warme huiskamer.
De rij stappende mensen stroomt in de richting van de school, geeft de boodschap door.
Fons komt buiten.
- Wa-d-es-ter gebeurd?
- Ik weet et uuk nie zuust... iets mee die muurd... de kinders zitte daar nog. Ze zijn Clemence van nevenst mijn deure komen halen. Heure kleine es daar uuk.
- Wacht, 'k ga mee.
De rij wordt langer en langer. Steeds meer individuen worden door de kern van de massa bij de school aangetrokken. Niemand weet nog hoe de situatie echt zit. De politiemannen bij de poort doen er het zwijgen toe.
- Waar zijn de kinders?
- In de klasse nog, mee de muurdenere.
| |
| |
Dat bericht volstaat.
- Steekt hij em weg achter de kinders, de smeerlap. We zullen 'em daar rap uit'ale.
- Edde die scheute guurd? 't Er es iemand van de politie weggevoerd.
De koppen worden bij elkaar gestoken. De mededelingen worden synaptisch doorgeseind.
Iedereen verliest iets van zijn individualiteit, vernauwt zijn bewustzijn. De sneeuw bedekt haar, hoed, kleren, doet individuele kenmerken vervagen. De groep wordt één massa, door sneeuw bestoven. Geleidelijk dringen familieleden, vrienden, kennissen van de kinderen tot de voorste gelederen door.
- Vader Lampens is al binnen.
- De moeder van Marie-Rose ook.
De massa overspoelt het perkje voor de school.
Anita's tante Gusta wil naar binnen.
Een jonge, nerveuze agent houdt haar tegen, begaat dan een ernstige flater.
- Niemand mag binnen. Het is te gevaarlijk.
- Gevaarlijk? En de kinders? roept Gusta.
De agent aarzelt, doet de deur open - moet hij een meerdere verwittigen? Hij ziet de massa naar zich toestromen. Hij werpt vlug de deur dicht, blijft bleekjes in het warme schoolportaal staan. Hij siddert onder de scheldwoorden die ongehinderd door het hout dringen. Hij schuift het grendeltje voor de deur.
- Dan z'ons binnenlate. De kinders moete gered worde. We zulle diene smeerlap rap vast ên.
Hun onverwinbaarheid tegenover de moordenaar staat als een paal boven water in de massageest. Eén mens tegen ons. Er is geen specificatie meer, ze denken als een geheel. Slogans staan vast, als op spandoeken geschreven.
Individualisten spannen zich in om persoonlijke vragen te stellen... heeft het enige zin dat ik hier kou sta te lijden... kan ik iets doen? Maar ze uiten zich niet, individualistische opmerkingen kunnen niet geduld worden in een massa. Ze hebben de keuze: zich met de taak van de groep identificeren, of weggaan. Ze geven toe.
De massa lucht zijn verontwaardiging door een - nog vrij stille - kritiek op de moordenaar... Zoe 't nu de ‘Cale’ zijn, die..., ik heb die vent nooit vertrouwd... pas op voor die magere... die meiskeshistorie...; op de politie... lamzakken, tegen de stakers gaat het gemakkelijker...
De voorste gelederen fungeren als spreekbuis voor de groep. Van tijd tot tijd laten ze luidop protestroepen opklinken, maar nog vrij aarzelend.
| |
| |
Toch stijgen de verontwaardigde kreten hoog rondom de school op en dringen door tot in de klas.
De onderwijzer ziet in zijn verbeelding de volkstoeloop in stormloop overgaan. Hij huivert. Eens die ontketend!
Tegen zijn kunstmatig opgeschroefd gevoel van meerwaarde vechten conformeringsneigingen en de angst voor de almachtige groep.
Het conflict drijft hem tot handelen.
Hij keert zich naar de leerlingen.
Ook de klas heeft de herhaalde massa-roep gehoord, maar ze ziet de gedaante van de moordenaar als een reusachtig pistool op haar hart gericht. De echo van de eerste knal dempt de roep van buiten.
- Binkels, Maes, Assebroek, Labien. Kom hier!
De jongens schrikken op; langzaam, als schimmen uit het graf rijzen ze uit hun banken op. Ze kijken in de loop van het pistool.
- Hoe laat is het, meneer?
De heldere stem van Magda klinkt schel in het halfduister. De onderwijzer, verrast door de onverschilligheid van het grote meisje, kijkt automatisch naar de groene wijzers van zijn klok. Vijf uur! Nog juist één uur hebben ze. Ze moeten een uitweg vinden.
De gedachte ebt traag weg, mat, ze gelooft haar eigen waarheid niet.
Vlug die banken voor de deur.
- Maes en Labien, neem die bank, schuif ze voor de kast. Binkels en Assebroek, die erboven. De volgende banken op dezelfde manier aan de andere kant.
- Waar moeten wij dan zitten? vraagt Jan Maes schuchter.
- Bij de andere leerlingen.
Magda weer.
- Hoe laat is het, meneer.
- Vijf uur, juist.
De onderwijzer spreekt kortaf.
- Wanneer geraken we hier buiten?
Ze verwacht geen antwoord, kijkt naar de vallende sneeuw.
De jongens wachten nog; drie onzekere schaduwen in het vale sneeuwlicht.
- Kom, beginnen!
De onderwijzer spreekt stiller, minder scherp.
Binkels en Labien tillen de eerste bank op, dragen ze tot voor de kast, duwen ze er stevig tegenaan. De twee anderen brengen de tweede. Met hun vieren plaatsen ze de logge gevaarten op mekaar. Ze hebben het lastig, de onderwijzer helpt een handje.
| |
| |
Ze lopen terug voor de volgende twee, en verdrijven geleidelijk aan de angst die hun hele bewustzijn vulde. Ze worden verplicht hun aandacht te vestigen op de problemen die het versjouwen stelt en ze verbreken het kontakt met de verbijsterde klas.
Binkels wroet het hardst, hij heeft ook de activiteit het meest nodig, was het sterkst terneergedrukt. Hij geraakt ook heel moeilijk vrij; is hij niet het eerste slachtoffer?
Labien is bijna volledig los; voor het eerst ziet hij de situatie zoals ze echt is, niet vervormd door zijn persoonlijke schrik voor de moordenaar, noch door de band met de klas. Hij realiseert zich dat de onderwijzer zich in een onmogelijke positie bevindt, dat zijn dreigementen niets anders dan bluf kunnen zijn. Hij kent ook het best de kracht van de massa. Al hoort hij niet tot de intelligentste leerlingen van de klas, zijn denktrant staat het dichtst bij die van de volwassenen. Hij tracht geestelijk in verbinding te komen met de groep van buiten... Zou mijn vader daar al zijn?... en put uit de klankexplosies van de massa de energie om zich volledig vrij te vechten. Toch is hij niet gevaarlijk voor de moordenaar, daarvoor heeft hij altijd te gemakkelijk de autoriteit van zijn ouders en die van zijn meesters aanvaard.
Assebroek werkt ook een deel van zijn angst af en probeert het etiket ‘interessant’ op de belevenis te plakken. Hij voorvoelt nu al het succes dat hij bij zijn gehoor zal halen als hij het drama beschrijft... En tons, vent, pakte-gij diene revolver. Pan... Jan Maes heeft zich altijd zo'n beetje de luitenant van Binkels gevoeld en nu mist hij de steun van de leider. Hij is wel verplicht zijn eigen boontjes te doppen. Met de koppige intelligentie hem eigen probeert hij zich in de situatie in te denken, voorlopig zonder succes. Hij begrijpt de houding van de onderwijzer niet, hij vindt die idioot, maar ook de massa buiten laat hem koud; hij is er vrijwel zeker van dat ma en pa er nog niet bij zijn, ze wonen te ver.
In de gang blijft de activiteit beperkt: voetstappen naderen, er wordt gefluisterd, maar het kontakt wordt niet hersteld.
Tot spijt van de onderwijzer; hij wil iets doen en krijgt geen doel. Hij tracht zich dan maar voor te stellen hoe en waar de belegeraars hun aanval kunnen inzetten. Zijn blikken glijden naar het raam. Met ladders kunnen ze gemakkelijk tot aan de vensterbank geraken.
Misschien kan ik de andere banken aan die kant laten opstapelen? De leerlingen hebben dan een bezigheid... ik kan ze beter controleren. En de tijd verloopt ook vlugger voor mij. Toch beter dat ik ze voorlopig laat zitten. Het schoolse karak- | |
| |
ter mag hier niet volledig verloren gaan. Ze mogen zich noch te vrij voelen, noch een te compacte massa vormen.
De meisjes zijn aan het smoezelen. Rosette is haar legertje aan het oppeppen.
- Hij kan ons ier toch nie blijven êwen. Wa peist-ij wel, zegt Anita plots halfluid met haar rauwe stem.
Ze schrikt van haar eigen brutaliteit en zwijgt abrupt.
De onderwijzer heeft zijn mond al open om stilte te eisen. Hij wacht, hij hoort alleen nog een onderdrukt nerveus gegiechel. Waarschijnlijk hebben de meisjes met hun volle aandacht het werk van jongens gevolgd en zo hun angst gedeeltelijk overwonnen.
Simonneke weent nog altijd. Het gegrien gaat de onderwijzer steeds meer op de zenuwen werken, maar hij durft haar niet aanblaffen om het niet erger te maken.
Louise Duym staat plots uit haar bank op, komt naar voren op haar gewone lankmoedige manier.
- Wat wil je?
- Papier in de mand werpen, zegt ze traag.
Ze nadert, eerst ziet de onderwijzer een vage vlek, dan worden de bekende trekken zichtbaar, opeens is daar het hele gezicht: concaaf met heel onopvallende uitsteeksels, rond, slap, vrij onverschillig.
Vreemd hoe vlug kinderen zich aanpassen aan de onmogelijkste situatie. Alles vloeit af. Ik voel me ook al veel minder gespannen.
In de geest van de onderwijzer is het evenwicht hersteld: de zelfbehoudsdrang torent boven de andere driften, houdt hopen energie gemobiliseerd, klaar om ze in de strijd te werpen, schept een zwaar onaangenaam gevoelstimbre, passende ondergrond voor sombere gedachten.
Buiten is de massa fel gegroeid. De empatische banden zijn gesmeed, de echte groepsgeest gevormd. Waar blijft de leider? Zonder hem zwalpt de massa onzeker heen en weer in de dansende sneeuw. De familieleden van de kinders drijven nog altijd vooraan, maar ze zijn veel te opgewonden om een vast actieplan op te bouwen, er zit ook geen uit-stekende persoonlijkheid bij.
Duym, de vader van Louise, komt aangelopen.
Hij is een van de mannen, die bij stakingspiketten het luidst zijn stem laat horen.
Al van ver zet hij zijn keel open.
- Godverdomme! Wa d'es da-d-ier? Laat mij binne, leegzakke, ik zal mijn dochter ier wel rap buite krijge.
Hij dringt onmiddellijk naar voren. De groep ondersteunt hem
| |
| |
met een dreigend gegrom.
Duym bereikt de deur, begint erop te schoppen, slaat een roffel met zijn vuisten.
De jonge agent achter de deur wijkt wat achteruit.
- Opendoen! huilt Duym.
- O-pen-doen! O-pen-doen! scandeert de massa.
Vader Duym krijgt hulp, moeder Assebroek, vader Labien komen hem vervoegen.
De bleke agent gaat hulp halen.
De commissaris neemt een paar mannetjes op sleeptouw en begeeft zich met vaste tred naar de hal. De directeur volgt hem, hij hoopt een bemiddelende rol te kunnen spelen.
De bel begint te rinkelen - initiatief van moeder Assebroek. Duym schopt, Labien klopt; de deur kraakt in haar voegen.
En Duym maar brullen.
- Leegzakke... lafaars... laat mij binne.
Histerische vrouwenstemmen vormen een onverstaanbaar koor voor de protagonist. De mannen blijven scanderen. O-pendoen.
Louise herkent de stem van haar vader. Een deel van zijn kracht vloeit in haar over. Met zijn geschreeuw maakt hij haar vrij van angst en klassedwang. Haar stomme gezicht vertrekt krampachtig, ze wringt hese klanken uit haar keel, balt haar vuisten.
Vertrouwen in de macht van haar vader werpt haar vooruit. De onderwijzer wacht af. Met wijdopengesperde ogen gaat ze tot de aanval over, ze slaat hem met haar kleine vuistjes waar ze hem maar raken kan.
De onderwijzer grijpt in een vloeiende beweging haar beide handen en houdt haar van zich af. Ze kronkelt zich als een wild konijntje in de armen van een kind, bijt in de pols van de onderwijzer, krijgt een hand vrij, mept er weer op los. Dan zitten haar handen weer in een ijzeren greep.
De meester is meer ontroerd dan ontstemd door de wilde uitbarsting. Geen ogenblik vreest hij een algemene opstand van de klas. Hij toont zich zo superieur, dat de hele klas, hoewel verrast en opgewonden door de aanval, niet in staat is hulp te bieden en machteloos toekijkt.
Louise is buitengewoon aan haar familie gehecht en papa schijnt de voorkeur te hebben. De moordenaar raadt dat de bulderende stem daarbuiten die van de vader is die zijn dochter komt bevrijden. Hij is niet bovenmatig verontrust. Hij kent Duym oppervlakkig, ziet in de logge vent niet de leider die in staat is een aktie te ontketenen, waardoor de politie overrompeld wordt. Als opgejaagd individu voelt hij instinctief aan dat
| |
| |
de massa nog niet klaar is om een stormloop in te zetten: het geroep klinkt nog te veel als moderne expressionistische muziek met onverwachte uitschieters. Louise maakt van het moment onoplettendheid gebruik om dichterbij te komen. De onderwijzer inkasseert een fikse schop op zijn scheen. De plotse pijn verjaagt alle sympatiserende interesse voor het kind. Hij schudt Louise flink dooreen. Ze barst in gil-snikken uit en laat zich vallen.
Hij draagt haar voorzichtig terug naar haar bank.
Nog een keer gilt ze het uit.
- Pa!... dan stort ze ineen.
Pa hoort haar niet, hij staat ruzie te maken met de commissaris. De deftige politieman heeft de deur laten opendoen, links en rechts twee van zijn meest potige agenten laten plaatsnemen en voert nu vanuit een teruggetrokken stelling een vrij doelloos gesprek.
- Wat is er? vraagt de commissaris.
- Da-we binne wille, godverdomme, brult Duym.
- Ik ben niet doof, zegt de commissaris. Hij wacht even, voegt eraan toe. Het is te gevaarlijk voor de kinders. De moordenaar zou verkeerd kunnen reageren.
- Wij zijn op ien-twie-drei in die klasse, zegt Labien.
- Luister eens hier, mensen... begint de politieman sussend. Duym en Labien laten hem niet uitspreken, ze doen een dreigende stap naar voren. De commissaris trekt zich nog iets meer achteruit. Twee agenten schermen hem af.
- Ba, gulder zoet mij nie tegenêwe, zegt Duym.
De commissaris haalt zijn schouders op.
- Kom mannen, zegt hij.
De agenten treden terug, sluiten de deur.
Duym steekt zijn voet in de weg.
De commissaris vloekt zacht voor zich uit, doet de deur weer open, toont een wit gezicht.
- Het zou me spijten tegen u te moeten optreden, maar als het nodig is...
- Ne werkmens een proces-verbaal aan zijn klute lappen, dat es gemakkelijker dan muurdeneers pakke, roept Duym.
Sirenegeloei in de verte. De commissaris kijkt verlucht op.
- We hebben gewacht op versterking, zegt hij. Ze zijn daar.
- Als 'ter van 't zelfde kaliber zijn... begint Labien. Hij zwijgt, volgt de maneuvers van de overvalwagens. De massa siddert, golft dan achteruit. Een auto slipt en glijdt bijna op een paar tragere oude mensen in.
De groep wordt middendoor gesneden. De auto's worden voor de school opgesteld. Met mitraillettes gewapende agenten
| |
| |
springen uit de wagen.
Ze lopen op een drafje de school in. Een dikkerd glijdt uit, voert enkele gecompliceerde Béjartbewegingen ten toon en stort log op de grond.
Een ogenblik breekt een korte lach de spanning.
De man kruipt recht en vervoegt hinkend zijn makkers.
De commissaris wacht tot ze allen binnen zijn.
- Zie je, doet hij gewichtig.
Met een laatste, minachtende blik in de richting van Duym werpt hij de deur toe.
De voorhoede voelt zich afgezonderd van haar achterban en reageert niet, de eenheid dient hersteld te worden, de nieuwe feiten in de informatieketen verwerkt.
Als een amoebe verandert de massa haar vorm, ze wordt langer, spreidt zich uit langs de hele voorgevel van de school. Ze groeit ook weer. Het sirenegeloei heeft nieuwe individuen aangezogen.
De jankende sireneklank heeft in de moordenaar voor het eerst de vraag opgeworpen wie hij wel kan getroffen hebben.
Niet Nadine, de gil klonk uit een mannenkeel... de lange inspecteur misschien... de sympatiekste van de bende. Zou hij dood zijn?
Inspecteur De Korte is op dat ogenblik ver van dood. Hij ligt op de slachtbank in een kleine operatiekamer. Een jonge assistent met blond-rossig krulhaar heeft zijn wonde onderzocht.
- Niets gevaarlijks. Hij spreekt rap, een beetje hortend soms. De kogel heeft u nauwelijks geraakt, maar hij heeft genoeg huid en vlees meegenomen om u flink te laten bloeden. De snee is al een eerste keer ontsmet, zie ik. - Met een blik betrekt hij een verpleegstertje bij de zaak - Ik laat ze nog eens flink ontsmetten... de wonde dient goed afgedekt... en de arm geimmobiliseerd. Voor mijn part hoeft U dan vannacht niet hier te blijven. U wou toch terug heb ik begrepen. Een gijzeling... je houdt het niet voor mogelijk. Goed!
Hij blijft een ogenblik roerloos staan, zucht, strijkt met een trillende hand over zijn voorhoofd en begeeft zich naar de volgende patiënt.
De verpleegster gaat aan het werk. Ze is pas twintig, nog wat onwennig in haar job.
- Het zal wel wat pijn doen.
Ze glimlacht hem bemoedigend toe.
Met een gelijkaardige gezichtsuitdrukking richt de directeur zich tot de massa. Hij voelt zich tenslotte toch ergens verantwoordelijk voor de situatie op zíjn school.
- Het zal niet lang meer duren, mensen, zegt hij. De moorde- | |
| |
naar is buiten zijn zinnen.
Hij weet niet wat hij nog verder kan vertellen, maakt de karakteristieke geste naar zijn hoofd.
Een paar van zijn oud-leerlingen grinniken.
- Het is niet zo plezierig, jongens, zegt hij.
Hoofdschuddend doet hij de deur dicht.
Louise ligt nog altijd op haar bank te snik-snokken. Grillige rillingen doorzinderen haar lichaam. Op sommige ogenblikken schijnt ze te lachen. Verdriet en pret liggen soms dicht bij elkaar.
De komst van de politie-versterking breekt de belangstelling voor het exploot van Louise zowel bij de leerlingen als bij de onderwijzer.
Wat zullen ze nu doen? Nog eens proberen de deur in te stampen? Dreigen onmiddellijk met de executie te beginnen dan.
Hij spitst de oren. Men laat hem nog altijd met rust.
Nora troost Marie-Rose, die zich nog niet hersteld heeft na de gilpartij van haar moeder. Nora heeft haar vertrouwen in de onderwijzer bewaard, ze gelooft niet dat hij zijn bedreiging kan waar maken. Ze is overtuigd van haar onkwetsbaarheid voor tongen en nagels. Ze is zo rustig en charmant dat iedereen van haar houdt. Zelfs de schoten die haar in een angstkuil deden belangen konden haar geestelijk evenwicht niet grondig verstoren.
Magda laat zich nog eens horen.
- Hoe laat is het, meneer?
Haar stem klinkt onheilspellend onverschillig in de duisternis. De onderwijzers schrikt op bij het onverwachte geluid. Onwillekeurig vliegt zijn blik naar zijn horloge.
Bijna kwart over vijf. Nog drie kwartier.
- Zwijg, commandeert hij scherp.
De non-activiteit werkt ernstig op zijn zenuwen. Hij zoekt het kontakt met de klas te herstellen, maar weet niet goed hoe hij het dient aan te pakken.
Hij wil de kinderen wel min of meer gerust stellen, maar hij weet dat ze vlug de ernst van de toestand zullen vergeten als hij ze te los laat.
- Hoe laat is het? vraagt Magda weer op haar lijzige toon.
Hij grijpt de kans. Hij neemt maar vagelijk de schim van het grote meisje waar; ze maakt zeker geen gespannen indruk.
- Waarom zanik je altijd maar door over het uur? vraagt hij zo gewoon mogelijk.
- Ik moet om zeven uur bij mijn vriendin zijn, zegt ze rustig. Ze heeft een afspraak met Stan, een jongen van zestien, maar
| |
| |
dat wordt in de klas niet gezegd, zelfs nu niet.
Ze zal hem weer met zijn hete handen over haar lichaam laten zwerven. Maar hij mag niet te ver gaan, niet te veel willen. Hij doet het ook niet, hij niet niet als die ouwe die haar tijdens de vakantie bij de zandbak in de struiken trok. Als er dan niet juist iemand voorbijgekomen was... Ze gelooft niet in de kracht van de onderwijzer, hij is er niet mans genoeg voor. Die voelt haar scepticisme aan.
- Om zeven uur? Wie weet waar je dan bent, zegt hij.
Magda haalt ietwat minachtend haar schouders op. De onderwijzer raadt het gebaar meer dan hij het ziet, maar hij gaat er niet op in. Hij laat zijn blik over de rijen glijden. De jongens zeggen niet veel, ze spelen - meestal getweeën - met een lat, een stukje gom, een potlood. De meisjes smoezelen wat; alleen Norma zit stil, in een onnatuurlijke houding, alsof ze voortdurend haar adem inhoudt.
- Meneer, ge zult ons nu toch wel laten gaan zeker. Ze zullen erg ongerust zijn, thuis.
Typisch voor Rosette. Het klinkt absurd en dwaas in het donker. Rosette is trouwens ver van verstandig. Toch krijgt ze onmiddellijk steun.
- Ja, meneer; toe meneer.
Allen zwijgen plots als er beneden een ruit aan diggelen gaat. Zelfs Louise richt het hoofd weer op. Het is alsof ze aanvoelt dat haar vader weer actief wordt. Het is inderdaad Duym die met een ijsbal de ruit heeft ingeworpen. De toeë deur begon hem te vervelen.
- Wa gaat-er daar van kome!
De commissaris is woest. Hij stormt naar de deur, werpt ze open. Hij wordt op luid awoertgeroep onthaald.
- Geen baldadigheden of ik laat de straat ontruimen.
- Da zoe-de ne kier moete proberen.
- Ik laat alle deuren op slot doen en bewaken. Je hoeft niet te proberen op die manier binnen te geraken.
Hij heeft de actie van Duym verkeerd begrepen. het was enkel een uiting van ongenoegen. Nu heeft hij de massa zelf op het idee gebracht op eender welke wijze de doorgang te forceren. Een tiener heeft een sneeuwbal gekneed en gooit. Het projectiel mist ei zo na de facie van de commissaris. Met een vloek smijt hij de deur toe. Net op tijd, het regent sneeuwballen op hout en muur.
- Langs de achterkant kunnen we op de speelplaats, brult een oud-leerling.
Onmiddellijk ontstaat er een afscheiding in de massa; een deel blijft voor de deur opgehoopt - de ouderen, de stijven, de
| |
| |
meeste vrouwen -, de rest drijft door de sneeuw naar de achterzijde van het gebouw. Een agent brengt de commissaris op de hoogte. die tracht net telefonisch de burgemeester, hoofd van politie, te bereiken. Vergeefs, niemand weet waar die is. De commissaris voelt zich steeds meer in het nauw gedreven. Hij zou zijn verantwoordelijkheid op anderen willen afwentelen.
Hij kijkt op, houdt zijn hand over de hoorn.
- Zie je niet dat ik bezig ben, snauwt hij.
De agent wijkt verontschuldigend achteruit.
- De brandweer is verwittigd, verzacht de commissaris zijn woorden. Hou de bende maar verder in de gaten.
Door de verplaatsing van het gegrom van de massa hoort de moordenaar dat er iets broeit. Hij beseft dat de commissaris het duizendkoppig beest moeilijk zal kunnen intomen.
Hij loopt naar het venster en tracht de duisternis te doorboren. Heel even schept een straal uit een zaklamp een wit toverlandschap.
- Ze zullen langs de achterpoort binnenkomen, zegt Anita, luider dan ze het zelf wil.
Nu de banken voor het raam plaatsen? Ik zou het uitzicht te veel belemmeren.
- Zouden we thuis zijn voor Kojak begint? vraagt Frank Doelman plots aan zijn zuster.
Norma antwoordt niet, maar de vraag bewijst dat de klas zich vrij goed hersteld heeft en de redding nabij acht. De bedreiging blijkt zinledig voor de kinderen. Alleen voor Louis Briel, die thuis dikwijls genoeg slaag krijgt zonder reden, is ze van enige betekenis, maar vreemd genoeg rekent hij er hier op dat hij niet bij de eerste slachtoffers zou behoren.
De moordenaar verdringt de gedachte aan zijn onmogelijke daad, hij zoekt steun bij zijn wapen en vestigt al zijn aandacht op de gebeurtenissen bij de poort. Tegen de flauw verlichte avondlucht ziet hij klimmers opduiken.
- De eersten zijn over de poort, rapporteert de agent.
De commissaris bijt zijn lippen bijna stuk. Dan hoort hij in de verte de sirenes van de brandweer en vrijwel tegelijkertijd gaat de telefoonbel aan het rinkelen.
Hij werpt zich op de hoorn - de burgemeester, hoopt hij.
Als hij de stem van inspecteur De Korte herkent, vertrekt zijn gezicht.
- Nee, brult hij, ik kan je geen wagen sturen. Blijf daar, of ga naar huis, je hebt hier niets te zoeken.
Hij werpt zonder meer de hoorn neer.
De lange inspecteur voert hetzelfde gebaar uit in vertraagd
| |
| |
tempo, voorzichtig en bedachtzaam.
Hij zit in het bureautje van de verpleegster van dienst en denkt na.
- Er zijn natuurlijk taxi's in de buurt, zegt hij.
De verpleegster tikt op een lijstje aan de muur.
- Je dient wel geluk te hebben om er in dit weer eentje te pakken te krijgen. En je moet naar de uitgang, ze mogen niet doorrijden tot aan het hoofdgebouw nu. Bel ik er een? Hij knikt, wacht.
Er is er geen vrij voor het ogenblik, maar van zodra er een binnenloopt wordt hij doorgestuurd. Wees voorzichtig!
- Dank je.
Hij taxeert de glimlach van de verpleegster. Routine: meent hij. De pijn van de wonde stoort hem minder dan moreel verwijt; hij is er vrij zeker van dat hij de moordenaar tot bekentenissen had kunnen overhalen als hij hem tijdig had opgepakt. Daarom heeft hij stoïcijns de verzorging, en het vervelend aangekleed worden, doorstaan. Het is trouwens heel vlug verlopen, tien minuten, een kwartier? Routine... Daarom besluit hij de ouders van Den Hul op de hoogte te brengen van de situatie en ze eventueel een beslissende rol in het drama te laten spelen.
Het sneeuwt niet als hij buitenkomt, het is zelfs niet erg koud, de wind is gevallen, maar je kan niet van de winter wegkijken. Tweemaal moet hij akrobatisch bijsturen om zijn evenwicht te bewaren; met succes.
Hij heeft geluk, als hij de uitgang bereikt komt de taxi net aangereden.
De chauffeur is een van die jonge kerels die bij ijzel zelfs hun eigen wagen uithalen, zo maar, voor de sport; een expert in sliptechniek. Hij vertrekt zonder moeilijkheden en zit de hele tijd zachtjes voor zich heen te fluiten. Het wijsje klinkt klassiek, maar in een popmuziekkleedje. Hij heeft het: het thema uit de symfonie van Saint-Saens, dat een tijdje hoog op de hitladders heeft gestaan. Hij betrapt er zich op dat hij stilletjes meeneuriet. Stop!
Spijtig dat die pin-up op school niet de tijd gehad heeft om Den Hul helemaal te ontdooien, denkt hij. Zou allemaal niet gebeurd zijn; spelingen van het noodlot: een stomme samenloop van omstandigheden... een jongen die net te laat gekomen is voor de coëducatie... waarschijnlijk victoriaans opgevoed... zwelgend in introvertie... en een teef van een ouwe vrijster.. van de doden geen kwaad.
Hij schakelt over op zijn eigen situatie. - Hoe lang is Ronda al dood -, ondergaat met enige schrik een slippartijtje waarvoor
| |
| |
zelfs de chauffeur even zijn liedje onderbreekt, dan is hij er. Een verlaten straat in een volksbuurt. Het zal niet gemakkelijk zijn om van hieruit aan vervoer te geraken.
- Kunt u wachten? vraagt hij.
De chauffeur haalt zijn schouders op.
- Mij om 't even. Het zal je wel een goeje cent kosten als het lang duurt.
Hij grijpt al naar zijn schandaalkrantje.
Er schijnt licht achter het deurraampje.
Het is de vader die opendoet: een kleine man van om en nabij de zestig, ietwat zorgelijk.
- Politie-inspecteur De Korte, stelt de inspecteur zich voor.
- Kom binnen.
De inspecteur kijkt op als hij merkt dat de moeder zeker zo oud is als haar man. Den Hul is een laatkomer...
Er liggen speelkaarten op de tafel. Er staat een leeg bord. Een kanariepiet tracht van tijd tot tijd de stilte te verdrijven met series schelle fluitstoten.
De moeder heeft haar dunne haar in een armzalig dotje opgestoken. Ze draagt een schort met fel-bonte kleuren. Dat is het enige levendige aan haar.
- Is er iets gebeurd? vraagt ze angstig.
De inspecteur zweet, al is het niet bepaald warm in het woonkamertje. Hij richt zich meer tot de vader.
- Ja, maar niet wat u allicht denkt. Het is vrijwel zeker dat uw zoon zijn collega gewurgd heeft.
Hij verwacht een totale ineenstorting, maar die komt niet. Het vrouwtje begint stilletjes te schreien, het mannetje vindt de moed om een vraag te stellen, één woord.
- Waarom?
- Ze had een lastercampagne tegen hem op touw gezet.
Het klinkt ellendig universitair, maar hij weet niet hoe hij het anders kan uitdrukken.
- Hij riskeerde buitengezet te worden, licht hij toe.
De vader knikt. In dat geval...
- Hij heeft zich gebarrikadeerd in zijn klas, met zijn leerlingen, zegt de inspecteur. Misschien kunt u er hem toe brengen de kinderen vrij te laten.
- Kom, moeder, zegt de man, maakt-u geried.
- Mag ik ondertussen eens in zijn papieren sn... kijken? vraagt de inspecteur.
Zonder het antwoord af te wachten stapt hij traag naar het kamertje waarin de moordenaar zoveel eenzame avonden gesleten heeft.
Die is eenzamer dan ooit, al heeft hij nooit bij zovelen in de
| |
| |
belangstelling gestaan als nu.
De leerlingen horen de brandweer het eerst.
- Pompiers, roept Assebroek. Ik zou ook pompier willen worden.
De kinderen springen recht, rekken zich uit om verder door het raam te kunnen kijken, al is er niets te zien.
De onderwijzer laat ze begaan.
Brandladders! Schijnwerpers! Een hoop mogelijkheden... wat is de commissaris van plan?... Later zorg.
Hij blijft bij het raam staan om de vorderingen van de belegeraars te volgen.
Ze hebben het niet gemakkelijk. Duym zit schrijlings op de poort. Een nagel kruipt in zijn jas en houdt hem tegen. Vloekend trekt hij zich los... zijn jas scheurt. Hij springt naar beneden, glijdt uit en komt languit in de sneeuw terecht. Hij kruipt recht, staat een momentje groggy.
- Doe die puurt open, beveelt hij.
- 't Ga nie, er zit een gruut slot op.
- Wring z'open.
- Edde gij die puurte al ne kier goe bekeke?
-- W'ên ier godverdomme gien gerief, kreunt Duym.
Eerst nu nemen ze het lawaai van de sirenes waar. Associatie: ladders.
- We moeten lieren ên!
Het bericht wordt dadelijk doorgeseind, maar het blijkt vrij vlug dat het niet zo gemakkelijk zal zijn om aan grote ladders te geraken, handladdertjes genoeg, maar daarmee kunnen ze niets aanvangen. Toch worden er links en rechts kloeke kerels uitgestuurd om klimtuigen in te zamelen.
De blussers worden door de massa met gemengde gevoelens begroet: er wordt beseft dat ze heel nuttig werk kunnen leveren, maar brandslangen kunnen ook tegen het volk gebruikt worden.
De chauffeurs hebben het lastig om de zware wagens in de spekgladde zijstraat langs de school te parkeren. Er wordt weinig commentaar geleverd als de spuitgasten langs de mensen heen in vol ornaat de school binnentrekken.
- Hoe laat is het? vraagt Magda weer.
Hetzelfde onverstoorbare klanktimbre. De onderwijzer kijkt haar woedend aan, antwoordt niet, maar kan toch niet nalaten even de stand van de wijzers te zien opflikkeren.
- Bijna half zes... Geen probleem voor de brandweer om de poort open te krijgen. Wat dan?
Hij klampt zich vast aan zijn pistool.
De commissaris loopt de rij bewakers af, die hij her en der in
| |
| |
de school heeft opgesteld.
Niets te melden.
Als hij voorbij de keuken komt dringt de verleidelijke geur van koffie in zijn neusgaten, hij stopt... ziet de luitenant van de brandweergroep de zaal instappen. Hij gaat hem haastig tegemoet.
Zulma heeft koffie gezet.
- Da doe goed, zegt ze.
Nadine, Bob en Alex zitten er maar somber bij.
- Wat doen we hier eigenlijk nog? vraagt Alex. Niet dat het mij iets kan schelen. Hoe later ik thuis ben hoe beter.
- Asjeblief, Alex, zegt Nadine. Laat dat nú!
Bob is niet gewoon in een situatie te verkeren die hij niet aankan. Hij beantwoordt de retorische vraag van Alex.
- We wachten, hee, zegt hij, we wachten.
|
|