Daarom vermijd ik zuiver serieel te werken (in de zin van Sol Le Witt bvb.). Dat bevredigt me niet. Ik werk soms in schetsen een bepaald gegeven volledig serieel uit. Nadien maak ik echter een keuze (meestal van drie). Die beperking veronderstelt concentratie. Volledig uitgewerkte reeksen zijn me te duidelijk, te didactisch... de geconcentreerde spanning die de essentie moet reveleren gaat zodoende verloren. Het werk moet een mysterie bewaren om te blijven boeien, het mag zich niet helemaal prijsgeven.
In je werk staat de kruisvorm erg centraal. Hoe ben je tot die kruisvorm gekomen?
Aanvankelijk had die kruisvorm iets te maken met een religieuze belevenis. In dit schilderij hier uit 1955 zie je dat duidelijk. Het dramatische van de kruisiging zat in het teken van het kruis, in de manier waarop ik het schilderde.
Ik was toen geboeid door Grünewald en ook wel door Servaes. Onbewust zal mijn aandacht voor het kruismotief ook wel verband hebben gehad met het essentiële karakter en de absolute eenvoud van dit teken.
Het kruis verenigt de horizontale en de vertikale. De horizontale heeft te maken met de aarde, de vertikale met het denken, de mens. Het kruis formuleert een universele tegenstelling. Het anecdotische wordt uitgeschakeld.
Later ontdekte ik dat het kruis ook de structuur van het schilderij reveleert. In die zin werd het kruis niet louter een aan het schilderij toegevoegd teken, maar een teken dat met de structuur van het schilderij samenvalt. De andere tekens als cirkel, vierkant, ruit, ellips, die in mijn schilderijen optreden, zijn op basis van het kruis ontstaan.
Je spreekt daar over het samenvallen met de structuur van het schilderij, heb je hierbij gedacht aan het spierraam dat toch ook een kruisvorm heeft?
In 1969 bvb. was ik aan een blauw schilderij bezig. Ik werkte toen met olieverf. Ik waste heel dikwijls de olieverf lagen af met white spirit om te komen tot een