Romanus en Blondina
Stemme van den bekeerden Zondaar
Liefde heeft toch wondre krachten,
Zij gaat boven geld en goed;
Die de liefde niet en achten
En heeft geen oprecht gemoed.
Ik heb hier een zaak beschreven,
Die nog beiden zijn in 't leven,
Droegen tot malkaar veel min.
Zij zijn alle twee geboren
Te Amiens in 't Fransche rijk,
Romanus schoon uitverkoren,
Men vond nergens zijns gelijk',
Die Blondina kwam beminnen
Uit een puur, oprecht gemoed,
Maar 't was tegen d' ouders zinnen,
Want hij was van minder goed.
Blondina was rijk en machtig
En daarbij een eenig kind,
Schoon en edel van geslachte;
Kwam dikwijls om haar te spreken,
Maar haar vader boos van kop
Heeft hem van de deur gesteken
Daar zat zij eenige weken
In verdriet en in geween;
Niemand en mocht haar daar spreken
Als haar kamenier alleen,
Zij heeft dan een brief geschreven
En sprak tot haar kamenier,
Wil dees aan Romanus geven,
Ach! doe mij toch dit plezier.
Deze sprak, wel edel vrouwe,
Heb daarin een goed betrouwen.
En zij heeft den brief algauw
Maar als hij den brief doorzag,
Die Blondina had geschreven,
Riep hij uit: wat wreede slag!
Die is met een kort besluit,
's Nachts gekomen met een leere
En haalt haar het venster uit.
Hij omhelsde zijn' Blondine,
Zij sprak, ach, lieve Romaan,
Hoe zullen wij 't nu verzinnen
Om samen uit stad te gaan.
Hij sprak, lief en wil niet beven;
En heeft haar met alle vlijt
Van zijn kleeren wat gegeven:
Zij kleedde haar in mans habijt,
Zij zijn t'Amsterdam gekomen
Waar zij na veel druk en wee,
Haast hebben een schip vernomen,
Daarmee staken zij in zee.
Als man was in zee gesteken
Deed de mast en zeilen breken,
Ieder maakte een groot misbaar;
Men hoorde den donder klett'ren,
't Anker werpen gaf geen baat,
't Schip scheen haast vaneen te plett'ren
Daar en hielp geen goeden raad.
't Meestendeel is daar verdronken,
In Neptunus' plas versmacht,
In de woeste zee gezonken,
Maar Romanus door Gods kracht,
En Blondine vol benauwen,
Zij dreven vol druk en rouwe
Na twee dagen weer aan 't land.
God had hen wel willen sparen
Van de droeve en bange dood;
Maar zij waren vol bezwaren,
Door de flauwte en hongersnood,
Zij gingen van deur tot deure
Bedelen om een stuksken brood,
Maar Blondina, wil bespeure,
Kwam, helaas! in barensnood.
Baarde zij twee zoontjes zoet,
Was daar zonder geld of goed.
Romanus, vol druk en rouwe,
Sprak: wat zal ik nu gaan doen,
Om u 't leven te behouden
En ons kinders bei te voen.
Zij sprak: ach, maak geen verzeers,
'k Hope God zal ons bijstaan;
Wij zullen ons stappen keeren
Om naar 't vaderland te gaan.
Zij kwamen in korte dagen
In Amiens, waar bovendien
z'In een herberg gingen vragen
Of nog leefde zulke liên.
De weerd sprak, zij zijn in 't leven,
Maar zij zijn in druk en wee;
Want hun kind is dood gebleven
Met haar minnaar op de zee;
G'heel het huis is in den rouwe,
't Is vandaag hun uitvaart dienst,
Schrikten fel op 't onvoorziens.
Haar ouders hadden gekregen
Eenen brief op 't zelfde pas,
Dat hun kind was dood gebleven
Daar stond in den brief geschreven:
Dat het schip met al het volk
In den storm was gebleven,
Als zij dit hadden vernomen
Zijn zij naar de kerk gegaan:
Zij zagen haar ouders komen,
Met hun oogen vol getraan.
Hunne smart was droef om ziene;
Maar als 't uitvaart was gedaan,
Achter hen naar huis gegaan.
Zij ging bellen aan de deure,
Met haar beide kinders zoet
Een bediende die kwam veure:
Blondina vroeg hem met spoed
Naar mijnheer en naar mevrouwe,
Maar den knecht die sprak met spijt:
G'heel het huis is in den rouwe
Daar is nu voorwaar geen tijd.
Blondina sprak: hoor mijn bede,
Geef mevrouw dit halssieraad.
Den knecht is binnen getreden,
Voor geheel den eedlen staat:
De moeder met 't hart vol rouwe
Riep weenend: wat wreede straf,
Mijn kind zal 'k nooit meer aanschouwen
Ach! de zee is thans haar graf.
Zij kwam voren, nog in weenen,
Om die menschen eens te zien;
Maar Blondina viel met eenen
Als de moeder zag Blondina,
Viel zij neder in onmacht,
Den vader vol liefde en minne
Riep o heil! o schoonen dag!
Kinders lief! wilt niet meer beven,
Staakt uw droefheid en getraan;
Alles is u thans vergeven,
Alles wat gij hebt misdaan.
En in plaats van den rouwe
Hield men lustig bruiloftsfeest,
Ja, men liet hun samen trouwen:
Elk verheugde zich om 't meest.
Ouders wilt dit lied bewaren
En ziet nooit naar geld of goed,
Als uw kinders willen paren
Uit een zuiver recht gemoed.
Al die zonder liefde trouwen
't Is nooit een goed huwelijk,
Door de min kan man en vrouwe
Eens bekomen 't hemelrijk.
|
|