Correspondentie
Zoals in het vorige nummer vermeld, had de heer K. Heinis ons namens het bestuur van woningbouwvereniging ACOB in een brief laten weten ‘welwillend’ tegenover onze plannen te staan om een museum en documentatiecentrum in te richten in een van de woningen waar WFH zijn jeugd doorbracht. Het ging om Brederodestraat 93' en Eerste Helmersstraat 208'", beide in Amsterdam.
Wij volgden het advies van de heer Heinis op om lid te worden van zijn woningbouwvereniging en maakten ƒ 167,50 aan hem over. Op 28 januari 1992 werden wij officieel ingeschreven als lid van de ACOB.
Twee dagen later ontvingen wij weer een brief van de heer Heinis.
Tot mijn spijt moeten wij terugkomen op onze toezegging u behulpzaam te zijn bij het stichten van een ‘W.F. Hermans-museum’ in een van de woningen waar de schrijver in zijn jeugd gewoond heeft.
En waarom dan wel?
Uit inlichtingen die wij van de betreffende deelraad hebben verkregen is ons gebleken, dat men slechts in uitzonderlijke gevallen medewerking verleent bij het onttrekken van een distributiewoning aan de woonbestemming en deze medewerking weigert als het een woning betreft, die niet op de begane grond gelegen is.
Dus omdat de ouders van WFH destijds verzuimd hebben om op de begane grond te gaan wonen, kan er nu geen WFH-museum en -documentatiecentrum komen? Was de oude Hermans in plaats van schoolmeester nu maar kruidenier geweest! Dan kochten wij nu gewoon zijn winkeltje op!
De heer Heinis wist trouwens nog meer bezwaren tegen ons plan te noemen:
In het hypothetische geval dat men toch medewerking zou willen verlenen, wordt door de deelraad een bedrag van ongeveer ƒ 30.000,-- gevraagd. Dit bedrag wenst ons bestuur zeker niet beschikbaar te stellen.
Ongeveer ƒ 30.000,-? Wat moet het stadsdeel Oud-West met die ‘ongeveer ƒ 30.000,-’?