dat is weer zoo noodeloos ingewikkeld, met veel minder woorden kon het allemaal veel bevattelijker worden gezegd. Er ontbreekt m.i. ook logica in Westerlinck's methode; hij geeft den indruk van iemand, die u zijn huis wil toonen en u eerst op de tweede verdieping brengt, dan in den kelder, dan op den zolder, vervolgens op het gelijkvloers, enz.
Tusschen de interviews die R. van de Moortel publiceert in ‘Vijf dichters aan het Woord’ zijn er ook ‘schriftelijke’ interviews. Dat is iets nieuws. Zijn boek zelf openbaart ons niet veel meer over Buckinx en Demedts, dan wij reeds wisten.
De twee beste stukken zijn deze over Jonckheere en Van Gavere. Jonckheere's persoonlijkheid komt er goed tot zijn recht: den man dien men een dilettant zou wanen, moest men niet weten dat hij een van de beste Vlaamsche dichters van het oogenblik is. Marnix van Gavere deelde Van de Moortel veruit het belangrijkste mede op het gebied van de poëzie. Het ‘interview’ met Jan Vercammen is te veel een verdediging pro domo.
Van Jan Schepens' ‘Letterkundig Prentenboek’ houd ik niet, hoewel Schepens beslist schrijven kan, en als Sancho Panza van zijn meester Don Quichotte Greshoff veel, maar niet alles geleerd heeft. Zijn boek bevat veel mislukte geestigheid, en ik vind die steken onder water aan het adres van zekere literatoren, die daarna eventjes geneutraliseerd worden, minder doeltreffend dan Schepens het allicht verwachtte.
Vol bekoring daarentegen zijn de bladzijden die hij wijdt aan Johan de Maegt, hier klinkt een andere, warme en reëeler stem door, de ware Schepens, veel interessanter dan die andere, die tegen windmolens en dergelijke vecht.
Remy de Muynck