Westland. Jaargang 2
(1943-1944)– [tijdschrift] Westland–De man met de magneetJohan Daisne: Zes Domino's voor Vrouwen. (Manteau).Weer liggen kaarten op tafel. Wie zegt het daar? Je hebt je kritiek nooit objectief kunnen opvatten. Je hebt grosso modo toch steeds op je zelf afgestemd. Kritiek is voor jou altijd een gevecht geweest, soms vrijwel gemakkelijk omdat de tegenstand zoo onbelangrijk was of de tegenstander eer een vriend dan een vijand bleek, maar in enkele gevallen heeft het lang geduurd om tot het scheppingsproces door te dringen, om het geheim te achterhalen, om na 't geestelijk floretspel niet zelden te constateeren dat uw voordeel of uw winst, de schoonheid of het geluk meer in den roes der opwinding dan in het resultaat lag. Je geeft je niet gemakkelijk | |
[pagina 501]
| |
gewonnen, d.w.z. je laat je niet zóó op sleeptouw nemen, je bent misschien wel een ietsje te gepantserdGa naar voetnoot(1). Ik verontschuldig me hier niet, dat ik wat over me zelf zeg. Het gaat in feite tusschen Daisne en mij. Uit mijn kritiek op zijn ‘Trap van Steen en Wolken’ zou hij kunnen opmaken hebben dat ik iets tegen hem heb. Ik heb nooit tegen iemand iets gehad. Ik heb vrij onomwonden altijd het goed en het slecht gezegd omdat ik kliekjesgeest en vriendschap en dergelijke nooit voor mijn innerlijke overtuiging heb getrokken. En fanatiek kan ik niet zijn omdat ik eigen gebreken en tekortkomingen ken, waar ik in casu, als autodidact, ook tegen vecht. Ik weet wat het is wanneer iemand je, figuurlijk gesproken, in den rug aanvalt - mocht ik het niet al drie, viermaal ondervinden? -, ik weet ook, hoe, in de literatuur het de eenen gemakkelijk, de anderen verduiveld moeilijk wordt gemaakt. Ik begrijp de zelfvergoding van een kunstenaar en dat het gevoel der miskenning hem op den duur vervolgen kan,... als het niet te duidelijk door hemzelf uitgesproken wordt. Goede waar vindt haar koopers en haar bewonderaars. Het is het lot der ware prominenten eerst veel later gouden munt te worden. Ik was dus niet bij het koor om den lof van de nieuwe spes patriae te zingen. Na de lectuur van ‘Zes Domino's voor Vrouwen’ - waardoor mij meer nog van Daisne's acrobatisch kunstenaarschap werd verduidelijkt - zal ik weer afzijdig, daarom niet totaal afkeerig blijven. Want het is in waarheid moeilijk aan de charme der geslaagde deelen van zijn toegepaste kunst te weerstaan. Maar dààr juist wringt het schoentje. Zooals in een mooie verbruikzaal gevoelig den geldbeugel wordt geledigd, zooals het gezellig comfort van de moderne kino over de onbenulligheid van een film kan heenzetten, zoo worden wij door Daisne in het ootje genomen. Dus boerenbedrog? Dat is natuurlijk te sterk, maar ik heb deze overdrijving noodig om voldoende te reageeren op superieure amusementsliteratuur. Zou het zijn dat ik de droom, de fantasie, het wonderlijke en zoo meer heb afgezworen? God beware me. Wordt het niet lich- | |
[pagina 502]
| |
telijk van mijnentwege een hobby het minste spoor van beïnvloeding als een verontheiliging te beschouwen? Heb ik zelf vroeger niet geponeerd dat de literatuur, als kunst in 't algemeen, realiteit is geworden? Men begrijpe mijn ijver niet verkeerd. Gelukkig hij die van zijn voorgangers leeren kan. Maar ik heb de creatie altijd vereenzelvigd met de noodige ‘Freiheit von’ om tot de ‘Freiheit zu’ te geraken, met de noodige afreageering om tot de eigen persoonlijkheid te groeien (zie Nietzsche!). En daarvan ontdek ik in Daisne, ook in zijn ‘Trap’ niet de afdoende bewijzen. Mij is de Vlaamsche literatuur niet in die mate meer de productie van een achterlijk volk dat stilaan bij geraakt. Die opvatting moeten we opruimen. Het standpunt moet herzien worden de eerste in Vlaanderen te zijn, doch de tiende in Europa, de honderdste in de wereld. Het is me steeds pijnlijk gebleken te moeten lezen dat wij mijlpalen bereiken, omdat daaronder de afhankelijkheid duidelijk te verstaan gegeven werd. Want negen keer op tien is de kopie, de variante of iets dergelijks aan de dagorde. Vrij te gemakkelijk geven wij ons nog over aan ‘dat kan ik ook!’, met allen eerbied voor Streuvels omdat hij méér dan navolgen deed. Waar wil je eigenlijk heen? Verlang je dan dat ieder Vlaamsch kunstenaar zich maar mag betuigen als hij een genie is? Neen, ik redeneer niet zóó dom! De literaire horizon ligt echter verder dan die van Vlaanderen. Voor mij blijft nog steeds: wat geef je nieuw aan je gebuur? Met dit alles voor oogen is kritiek op Daisne noodzakelijk. Tegen den vorm heb ik geen enkel bezwaar dan dat ik hem af en toe (gesprek, o.a.) te verhollandscht vind, voor het overige kan ik hem, op enkele details, reeds vroeger aangestipt, na, voortreffelijk noemen. In taalkennis haalt het voorloopig niemand in Vlaanderen op Daisne. Zal echter over tien jaar daarin nog zijn grootste verdienste liggen, dan als over 't algemeen het taalpeil toeneemt? Daisne's kunst is overwegend filmische roman, litteraire regieGa naar voetnoot(1). Wat Professor G. Colle (Les Eternels), Proust (A l'ombre des jeunes filles en fleurs), Fournier (Mon livre futur sera peut-être un perpétuel va-et-vient insensible du rêve à la réalité; ‘Rêve’ entendu comme l'immense et imprécise vie enfantine planant audessus de l'autre et sans cesse mise en rumeur par les échos de l'autre’), Hoffmann, Stevenson, Wilde, Pirandello, Huxley, Van Schendel, Couperus, Vestdijk, Blijstra, Brasillach, de parapsychologische wetenschap en de film hem aan levensinzicht, principes en mogelijkheden bijbrachten heeft hij magistraal aangewend, zonder ons vooralsnog zijn combineeren te doen vergeten. Zijn methode is te doorzichtig om de dupe te worden, de ‘va-et-vient’ niet ‘insensible’. De gevolgen zijn dan ook: 1o) waar hij, vurig aanhanger van de film, de magie ervan wil benaderen, onthult hij ons wel de | |
[pagina 503]
| |
bekoring van het studio waar de eindopnamen plaats grijpen, doch niet deze van de rolprent zelf op het zilverdoek. Wij worden door rekwisieten en draaiboek nog te veel geplaagd, door de trukage vooral (wat Daisne het fantastische noemt!). Niemand betwist dat het interessant is en het tijdverdrijf aantrekkelijk, maar we weten te zeer dat het een vernuftig spel is, dat het vooral niet nalaten mag eblouissant te werken. Waarom moet ik hier denken aan het licht- en decortooneel van J. Diels? De zesde domino: ‘Veva’, zooals ‘De charade van Advent’ willen ‘attracties’ zijn, magie, tooverkunst, hyper in alles, hip, hip, hoera! Hetgeen ons in de meesters spontaan bleek, wordt hier verbasterd of gestereotypeerd (de natuurbeschrijving, de vrouwentypen, de interieurs); het levenselixir, dat Daisne het fantastisch realisme noemt, bestaat uit te veel bekende ingrediënten; 2o) trekken wij een vergelijking tusschen den paraten veearts Dr. Vlimmen en den dichterlijken neo-romantischen geneesheer Dr. G.M. - en deze vergelijking is niet absurd - dan vind ik natuurlijkheid tegenover kunstmatigheid; Roothaert geeft ‘literatuur uit en voor het volk’ (de formule Daisne zoo geliefd); een greep uit het leven is altijd sterker dan een uit de literatuur; 3o) Walschap's Houtekiet en Iphigenie zijn menschen, Aurora en haar aanbidders filmacteurs; 4o) de neo-platonische vrouwencultus heeft wel iets sterkends, vooral tegen de Don-Juan-manie, - bv. met het adolescente zuiverheidsideaal ben ik het roerend eens, maar ik kan het niet goed hebben bij een vrouwentypeering naar patroon gesneden. Ik lees in H. Peyre's ‘Hommes et oeuvres du XXe Siècle’: ‘Proust... avec la délicatesse féminine de sa sensibilité, le charme exquis et un peu apprêté de ses manières, a apprécié la grâce de la femme. Seul peut-être avec Giraudoux, il a maintenu le prestige de la femme,...’ Ook de weergave der vrouwelijke gratie heeft Daisne betracht - hoeveel Proustiaansche elementen zijn niet in zijn werk terug te vinden? - maar vereenzelvigt hij haar niet te zeer met deze der filmdiva, met deze der veramerikaniseerde Marlene, der flatvrouw, der magazine-maskers waarover Linklater het heeft? In naam der volmaaktheid of der onnatuur? De ‘Zes domino's’ zijn de zes trappen tot den zevenden hemel waarin Gun en Ra hun indianenavontuur beleven. Zij leggen den nadruk op het vermoeden dat Daisne ook een romancier der liefde wil zijn, zooals Proust, die der gelukkige liefde nochtans, al is ze gedroomd. Aan het einde van zijn ‘Trap’ meent hij den sleutel gevonden te hebben: ‘Begrensd geluk, te vinden in den modus vivendi van aardsche geëvenredigdheid, te leeren in den herfst na de ongestadigheden en gloeden van onze lentes en zomers; te winnen uit de teruggevonden schoone richtsnoeren van onze vaders, qui avaient toujours raison: dat men maar éénmaal en voor altijd bemint, dat er wel goed en kwaad bestaat en dat er dingen zijn van heiligheid boven ons, waarvoor we in ootmoed de goede, oude, strakke deugden moeten betrachten. Dan zullen we langs die trap stijgen, trede voor trede....’. | |
[pagina 504]
| |
Ik ben wàt bang als ik dit lees: want wat wordt hier anders, lief, voorzichtig, sentimenteel, voorgezet dan de berusting, de gecamoufleerde catechismus. Waarom schreven Gorter, Malraux, Marsman, de Montherlant en Walschap? Hoeveel contactpunten wij zelf met Daisne hebben, er zal altijd en ook in ónze kunst de herinnering blijven aan het gebrek en de ontvoogding en daardoor inzet voor het scheppen der voorwaarden die het contemplatief leven mogelijk maken. Men zegt wel: het gaat ten slotte toch maar om de aristocratie van den geest. Maar zegt Prof. Colle het St. Thomas niet na dat voor filosofeeren wat welstand noodig is. De film zooals wij hem kennen, uitgezonderd enkele rolprenten, is in den grond niet veel meer dan opium en ersatz geweest. Zal kunst ook maar opium worden? De ware bezinning ligt élders in het leven dat steeds is bedreigd! We misten in onze literatuur het werk van een Vlaamsche aristocratie. Daisne vult de leemte aan. Maar hoe is het in deze tweede gigantische worsteling der 20e eeuw mogelijk, de nood zoo volledig voorbij te gaan, ondanks de zichtbare sporen van een kameraadschappelijke houding, ondanks de te waardeeren dichterlijke verlenging van het kinderlijk stadium, toe te geven aan een bijna ziekelijke weekheid, aan het bedrieglijk gechromeerde van een kapitalistische wereldbeschouwing: ik steel de kas en beleef eindelijk mijn avontuur in een zalig dolce far niente. Parapsychologisch, wonderlijk, maar in se nog steeds de voorstelling van een droomparadijs, inzoete kost, narcose, gangsterideaal. Het werk van Daisne getuigt niet van een nieuw speuren, wel van een aanhoudend vergelijken met oude waarden (hetgeen Proust reeds deed) of het toepassen van wetenschappelijke gegevens (Vestdijk, detective-stories, e.a.). Het schept een kultuurbeeld, maar niet een nieuwe natuur; het vindt niet achter de maskers, omdat alles reeds voorshands geweten is, omdat werd gecombineerd. Het getuigt van een verbruiken, niet van een ontginnen, van geleerdheid in plaats van intuïtie, van denkspel in plaats van leven. Ik kan toegeven dat dergelijke Spielerei en Schöngeisterei niet onaardig is, doch als derivaat bezit ze geen bouwmateriaal voor een nieuwe romankunst, naar den geest weinig voedsel voor een tijd die den zin der weerbaarheid en der werkelijke Uebermenschlichkeit vond. Nog één dag, nog één maand, nog één jaar en het gesparkenbroke en het geplatoniseer, de rijkemansziekte van dit moment, wordt zóó weggesneden. Nieuw leven en nieuwe kunst zal geboren worden in de schuilkelders en in de uitgebrande steden, in den strijd op leven en dood, om het naakte bestaan, uit een generatie die niet verwend wordt, die de natuur der eenvoudige dingen leert kennen en die avontuur en emotie niet in de boeken maar in het leven vindt. Vijf jaar oorlog zijn voldoende, meen ik, om ook de Tino Rossi's onder de intelligentsjia hun tekort aan ‘grandeur nature’ te verwijten, hun hang naar vercommercialiseering, hun ‘ingelegde’ cultuur, hun namaakproductie. | |
[pagina 505]
| |
Onder 't formuleeren van deze beschouwingen is het of ik breek iets af van den mensch die ik zelf geweest ben. Het geval Daisne is dat van mijn eigen generatie, deels dus het mijne, doch het lijkt wel of voor Daisne de vóórveertiger jaren van deze eeuw iets bestendigs bleken, of de tijd bleef stilstaan, of niets nieuws meer kon plaats grijpen. De mensch mag nochtans niet aan zijn verpoëtiseering kapot gaan, in casu ook de roman niet. Het is moeilijk afstand te doen van wat eens waarde had; waar die waarde echter niet meer voldoet, moet, zelfcritisch, zichzelf überwindend, weer verder worden gezocht; voor veranderde tijden, andere drift, ander evenwicht, andere zekerheid. Paul de Vree |
|