| |
| |
| |
M.E. Wendelen
Letterkunde en film
De nieuwste kleurenfilm van Prof. Veit Harlan, die in ons land werd uitgebracht draagt als titel ‘Immensee’ en werd gedraaid naar de gelijknamige novelle van Theodor Storm. Een prachtigere gelegenheid tot het beschouwen van de verhouding letterkundefilm kunnen we ons moeilijk indenken, daar het hier gaat om een letterkundig hoogstaand werk, en een filmisch meesterwerk. Wij willen dus volkomen afzien van alle beschouwing omtrent kleurenfilm en kleurenfilmtechniek om ons enkel en alleen bezig te houden met den letterkundigen kant van de zaak.
Voor sommigen zal het welgelukken van deze film een aanleiding zijn om eens te meer te beweren, dat dus nogmaals werd bewezen, dat eerst sedert de film zich met letterkunde heeft ingelaten, de zevende kunst haar adelbrieven gekregen heeft. Zoo graag halen zij ter staving aan dat er nooit van filmkunst spraak is geweest, vóór in 1908 Henri Lavedan, en met hem de officieele Fransche letterkunde, zich voor de ‘film d'art’ begon te interesseeren. Zij die zulks beweren hebben natuurlijk nooit een van de superproducties van deze ‘film d'art’-groep mogen bewonderen, want ware dit wel het geval, dan zouden zij heel graag met ons bekennen dat de fameuze ‘film d'art’ een roemloozen doch zeer natuurlijken dood gestorven is. Deze ‘artisten’ meenden dat het voldoende was, een letterkundig werk zooals het staat en draait te vertolken, er een camera voor te plaatsen, en het spul te draaien, om een film te verkrijgen. Zij hebben zoo een aantal der grootste meesterwerken uit de wereldliteratuur (en vooral uit de Fransche) gefilmd!
Wat zij niet begrepen hebben, en wat ook in de meeste gevallen graag vergeten wordt bij de verfilming van een letterkundig werk is, dat bij de film het zichtbare een eerste rol moet spelen en niet het letterkundige, het (gesproken of geschreven) woord. De film is een aangelegenheid van filmkunst, niet van letterkunde. Bij de film is de taak van de letterkunde van ondergeschikt belang, juist zooals de taak der andere kunsten.
De filmer kan beroep doen op den dichter. Doch hieruit mag absoluut niet afgeleid worden, dat elke schrijver een ernstige hulp kan worden voor den filmregisseur. Alexandre Arnoux, een der beste Fransche scenaristen, meent zelf, dat het geduldigste aanleeren, de ernstigste pogingen aan den litterator nog niet die kinomatografische visie kunnen geven, deze mogelijkheid te ‘zien’. Het is een natuurlijke gave, die men kan ontwikkelen, doch uiterst zelden verwerven. Film en letterkunde zijn twee uitdrukkingswijzen, die
| |
| |
geheel verschillend zijn. De meest begaafde schilder zou niets presteeren indien men hem in plaats van zijn penseelen en zijn doek pen en papier in handen gaf; zoo zou ook de meest begaafde letterkundige onvruchtbaar zijn, indien hij met beelden moest uitdrukken, wat hij zoo gemakkelijk en volledig met woorden vertelt. Wel kan iemand beide gaven tegelijkertijd bezitten, doch dit is een uitzondering, die den regel bevestigt. Wat de schrijver aan het aktief van de film kan bijbrengen, zijn werkelijk scheppingswerk, is een geschiedenis uitgedacht voor de film, ofwel de visueele adaptatie van een reeds bestaand werk of tekst, een dialoog, die streng overeenkomt met een beelden-opeenvolging.
Wat een onmisbare voorwaarde vormt tot het slagen van een film is een volkomen wederzijdsch begrijpen tusschen regisseur en scenarist; niet een poging tot begrijpen, doch een gemakkelijke, natuurlijke verstandhouding, die haar oorsprong vindt, of in de analogie van karakter en smaak, of in elkaar aanvullende, harmonieerende, verschillen.
Wij kunnen voor drie gevallen staan: of de scenarist is schrijver en filmvakman, of hij is slechts filmvakman, of hij is slechts schrijver. In het eerste geval krijgen wij een modeldraaiboek, dat niet alleen zal opgeven hoe de scènes dienen verwezenlijkt te worden, maar dat tevens ideëel en naar inhoud gaaf is. Hier wordt de regisseur haast tot een vertaler van dit werk. In het tweede geval, wanneer de schrijver slechts een filmvakman is, moet de regisseur dichter worden en het ontbrekende aan dit zuivere draaiboek aanvullen. De regisseur is nu gewoonlijk geen dichter doch een filmvakman. Een dichter is iemand, die zijn gedachten in woorden uitdrukt, terwijl een regisseur iemand is, die in beelden denkt en meer op uiterlijkheden is aangewezen. Is de schrijver slechts dichter, dan zal het draaiboek door den regisseur filmtechnisch moeten bewerkt worden om draaiklaar te komen.
Buiten het eerste ideale geval is het derde nog te verkiezen boven het tweede. Immers in het derde geval wordt van beide slechts verlangd dat zij voor hun taak opgewassen zijn. Die van den scenarist is het, aan de film een inhoud, die van den regisseur, aan de film een vorm te geven. De dichter is meer op bezinning en verdieping aangewezen terwijl de regisseur meer op uiterlijk werk gericht is. Het moet echter het doel zijn van den scenarist een scenario te leveren en niet een dichtwerk.
Het scenario dat letterkundig werk wil zijn beantwoordt niet aan zijn doel. Het kan ons alleen voeren tot daar waar het gedachte een vorm moet krijgen. Dit gebeurt in de film niet door middel van het woord, doch door middel van het beeld, en sedert de komst van de geluidsfilm door de versmelting van beeld, woord, muziek en geruisch. De schrijver mag dus niet tusschendoor eens een film schrijven, maar hij moet een dichter zijn, die ‘in de film gelooft als in een eigen vorm, waarin hij zich uitspreken kan en waarin hij zich zoo bezeten oefent als een muzikant die zijn vingeroefenin- | |
| |
gen doet, die zijn fantasie niet richt naar het woord of naar het beeld, maar naar de vereeniging van beide, naar die bijzondere mogelijkheid van de film, klank en beeld zoo te verbinden dat ze zich wederzijds opdrijven en een toestand zoo verdichten, dat hij tot Dichtung, tot poëzie wordt’ (Wolfgang Liebeneier in ‘Das Reich’).
De scenarist heeft zijn taak te volbrengen - meer niet! De regisseur de zijne! Van den scenarist eischen wij een evenwichtig en boeiend uitgebeeld scenario. Wij verwachten van hem kennis en begrip voor de optisch-auditieve maatstaven waarmee in de film gemeten wordt, en de vaardigheid om, met inachtname hiervan, een organisch geheel te scheppen. Zijn werk is het, de noodige basis te leggen voor den door den regisseur te scheppen vorm. Dr. Wanderscheck schreef in ‘Filmwelt’: ‘De taak van den regisseur en de kameraleiders is het, de door den dichter geschapen voorstellingen tot de grootst mogelijke werking te brengen. Van den dichter en draaiboek-schrijver gaat de substantie uit, de idee, en de mogelijke dichterlijke verdieping.’
Het is dus zeer duidelijk; de dichter geeft de idee voor, en indien hij ook het draaiboek schrijft, een schets van den gang van de film. Zijn voornaamste bekommernis zal het zijn, de ideëele overgangen, de ideëele inhoud van elke scene, het ideëele verband of contrast van de eene tot de andere scene, en tenslotte de ideëele inhoud van het geheele filmwerk vast te leggen. De taak van den regisseur bestaat dan in het visueel maken hiervan, in de vormgeving. Want niet méér is de film, doch ook niet minder, dan de visueele voorstelling van ideeën in rhythmische beweging. De regisseur zet de ideeën van den draaiboekschrijver om in beelden. Zijn voornaamste bekommernis zal het zijn de visueele overgangen, het visueele verband of contrast van de eene scene tot de andere, en tenslotte de rhythmisch-visueele eenheid van het filmwerk te bepalen en vast te leggen.
We zegden hooger: Wat de schrijver aan het aktief van de film kan bijbrengen, is... de visueele adaptatie van een reeds bestaand werk... Het is daarvoor dat we staan bij de verfilming van Theodor Storm's novelle ‘Immensee’. Niét alle werken der letterkunde zijn verfilmbaar. Zoo zou het m.i. onmogelijk zijn Timmermans' ‘Pallieter’ te verfilmen. Dit werk is te zeer gebonden aan het woord van Timmermans, aan den letterkundigen vorm. Het is het woord en de zegswijze van Timmermans, die ziel en lichaam van dit werk vormen. Wat de film niet kan is juist dat woord, juist die zegswijze, juist die ziel en dat lichaam weergeven. Ik heb den indruk dat Timmermans in een van zijn andere werken juist gedaan heeft met de letterkunde, wat sommigen, die den Pallieter verfilmd wilden zien met de film willen aanvangen. In zijn ‘Pieter Brueghel, zoo heb ik u uit uw werken geroken’ maakt hij de letterkunde ondergeschikt aan de schilderkunst. Hij tracht met de essentie van de letterkunde de essentie van Brueghels schilderijen weer te geven.
| |
| |
Hij vertaalt de schilderijen van Brueghel in woorden van Timmermans. Zijn boek is geen afgewerkt schilderij en het is al evenmin een gaaf letterkundig werk. Hetzelfde zou gebeuren wanneer de film gebruikt werd als vertaling van een letterkundig werk. Het woord moet vertaald worden in de visueel bewogen taal van de film. Het is wel mogelijk een idee te vertalen, het is echter niet mogelijk een vorm te vertalen. Als bewijs daarvoor leze men ‘Pallieter’ in 't Nederlandsch en daarna in een Duitsche vertaling. (En dan zijn de Nederlandsche en de Duitsche taal nog buitengewoon goed op mekaar af gestemd.) Men zal begrijpen, hoe onmogelijk het is de woordentaal van Timmermans' ‘Pallieter’ in de beeldentaal van de film te vertalen.
De ‘Vlaschaard’ van Streuvels daarentegen werd tot een goede film, niettegenstaande Streuvels’ ‘Vlaschaard’ bijna het minst dynamische boek uit onze literatuur is. Maar hoe groot is de rol van het landschap in het boek van Streuvels, en hoe miniem eigenlijk de rol van datzelfde landschap in de film! In het boek lijkt het zielsconflict van Vermeulen-Louis slechts daar omwille van het landschap, omwille van den Vlaschaard. In Barlog's film daarentegen hebben wij eerder den indruk dat het landschap, de vlaschaard slechts daar is om het zielsconflict. Barlog heeft niet het Streuvelsche woord vertaald, doch de idee, door het Streuvelsche woord uitgedrukt. Ideeën zijn vertaalbaar, vormen niet!
Een op filmgebied heel interessante studie zou b.v. te maken zijn over den bijbel, waarin passages voorkomen, die geheel volgens de zuiverste en meest strenge wetten van de film ‘gedecoupeerd’ zijn. Pabst heeft indertijd ‘Don Quijote’ van Cervantes verfilmd; het geleek op niets; Cervantes is onverfilmbaar. Er zijn Fransche kineasten die er van droomen Rabelais’ ‘Gargantua et Pantagruel’ te verfilmen. Het zal niet gaan. Rabelais is niet verfilmbaar. Neem echter Balzac b.v. en het zal blijken dat deze schrijver de gave had te zien, en deze faculteit te vertalen in beelden, gevoelens en gewaarwordingen, die den scenarist eigen zijn. Neem daarentegen Flaubert, die heel beschrijvend is, hij blijft binnen de grenzen van de literatuur. ‘De Witte’ van Ernest Claes werd het onderwerp van een vrij geslaagde film. ‘De Soldaat Johan’ van Filip de Pillecijn is opvallend filmisch.
Eigenaardig is het feit dat de film zich zoo geweldig aangetrokken voelt tot vertellers wier belangwekkendste eigenschappen van overwegend lyrischen aard zijn, vooral omdat de film toch in de eerste plaats op handeling is aangewezen. Ook bij Storm vinden we over 't algemeen zeer weinig actie, en toch werden van Storm reeds verschillende werken verfilmd. Zoo ‘Chronik von Grieshuus’, ‘Viola tricolor’ (Serenade), ‘Der Schimmelreiter’, ‘Immensee’ en ‘Opfergang’. Het boeiende karakter van een film schuilt niet altijd louter in bewogenheid van uiterlijke handeling, van het eigenlijke gebeuren, doch vaak in den graad van intensiteit waarmee het gevoelsleven en de atmosfeer worden uitgedrukt.
| |
| |
Prof. Veit Harlan, die onder de grootste regisseurs van het hedendaagsche Duitschland mag worden gerekend, heeft in zijn film niet de novelle van Storm willen illustreeren met beelden. Hij heeft niet de woorden van Storm vertaald, doch wel de ideeën, door Storm's woord uitgedrukt. Het is dan ook heel natuurlijk, dat het oorspronkelijke verhaal bewerkt werd teneinde de handeling directer en aanschouwelijker te maken. De hoofdmotieven en de specifieke atmosfeer van ‘Immensee’ bleven echter gaaf bewaard.
De vraag echter, die aanstonds oprijst is deze: Hoever mag de verfilming zich van de oorspronkelijke stof verwijderen?
Zoo pas werd Ibsen's ‘Nora’ door Harold Braun verfilmd. Op vele punten wijkt deze verfilming af van het origineele tooneelstuk van Ibsen. Waar het tooneelstuk speelt aan de Noordsche, speelt de film aan de Duitsche kust. Feiten die op het tooneel enkel in den dialoog vernoemd worden, worden hier volledig uitgesponnen en getoond, zoo Helmer's ziekte en Nora's moeite om hem een reis te bezorgen, de vervalsching van de handteekening; Nora's vriendin wordt Nora's moeder. Ook heel de slotscene is veranderd in een meer naar happy-ending strevend tafereeltje. Toch is de film goed, en zal geen mensch te vinden zijn, die ontkent dat dit wel degelijk de ‘Nora’ van Ibsen is.
De film kan afwijken van de oorspronkelijke stof, indien de bedoeling van den filmer is de idee van den schrijver te vertalen. De filmer heeft niet te illustreeren - in dat geval was hij volkomen aan den oorspronkelijken tekst gebonden - hij heeft alleen hetzelfde uit te drukken met andere middelen. Wij zullen nooit zeggen dat Veit Harlan een film gemaakt heeft van Storm's ‘Immensee’, wel dat Harlan een film gedraaid heeft naar Storm's ‘Immensee’. Hij heeft de idee, den inhoud van Storm's novelle tot inhoud van zijn film gemaakt. Hij heeft getracht uit te drukken in zijn taal en met zijn middelen, wat Storm heeft uitgedrukt in zijn letterkundige taal en met zijn letterkundige middelen. Het is nu eenmaal niet de inhoud doch wel de vorm die bepaalt tot welk kunstgenre een werk behoort. Wil men een bepaalden inhoud uitdrukken met letterkundige middelen, dan zal het woord den vorm bepalen waarin deze inhoud wordt uitgedrukt. Niet enkel het gebeuren zal hoofdfactor worden, doch het verklarende en de handeling beschrijvende woord. Het gebeuren zelf zal onder invloed staan van den woordvorm, van den letterkundigen vorm. Willen we nu denzelfden inhoud gebruiken als idee voor een film dan zal het gebeuren, dan zal de inhoud onder invloed staan van den visueel-bewogen vorm, van den filmvorm. De inhoud zal dan aangepast worden aan de eischen van de middelen waarmee de kunstenaar werken zal.
De verfilming mag zich dus van de oorspronkelijke stof verwijderen zoover als, - op voorwaarde dat de idee, de groote trekken van den inhoud bewaard blijven, - de specifieke middelen van de film en haar uitdrukkingsmogelijkheden, dit toelaten of vereischen.
Samenvattend kunnen we besluiten: Letterkunde en film zijn
| |
| |
twee geheel verschillende, en op zich zelf volledige kunstvormen, die elk met hun eigen middelen de idee van den kunstenaar kunnen uitdrukken of éénzelfde idee kunnen en mogen weergeven, zoolang zij hun specifieke middelen daarbij aanwenden, doch die, indien ze de middelen van elkaar onderling niet scheiden kunnen, daarbij hun wezenseigenheid inboeten. De eene kunstvorm staat niet hooger dan de andere, zoolang zij niet mekaars illustratie worden. Beide hebben zij een scheppende en niet een reproductieve of illustreerende beteekenis.
|
|