Westland. Jaargang 2
(1943-1944)– [tijdschrift] Westland–
[pagina 447]
| |
toewijding arbeiden, verbergt de natuur nog heel wat geheimen die ons soms als ondoorgrondbaar toeschijnen. Millioenen menschen draaien dagelijks het electrisch licht aan zonder acht te slaan op het wonder dat zich daarbij telkens herhaalt. Hoeveel uitvindingen er gedaan werden om tot dit resultaat te komen is hun onbekend en het laat hen onverschillig te weten hoe dit tooverachtige licht ontstaat. Waarom wordt over dit wonderbare licht niet dieper nagedacht door de duizenden die het dagelijks ondergaan? Wat is het licht? Hebben onze geleerden het klaargespeeld ons daarover een afdoende verklaring te verschaffen? In boek en krant ontmoeten we de uitdrukking: ‘de virus van het kwaad’ en toch is het virus voor de meesten een groote onbekende waarvan men niet bevroedt dat het menschelijk oog te zwak is om het waar te nemen. De lichtmicroscopen die ons toelaten de zeer kleine microben voor het oog te tooveren, vergrooten de beelden niet voldoende om het virus voor ons zichtbaar te maken. Het menschelijk vernuft schiep intusschen den electronen-microscoop (waarover eerlang een rolprent in onze bioscopen) die ons het virus toont. Zoo dringen we dieper en dieper in de geheimen der natuur en hopen we eens het groote raadsel van de materie op te lossen. Electriciteit, licht, virus, electron en materie: van het een vielen we op het ander en in deze vijf woorden vinden we een wereld van onbekenden waar alleen hij intreden kan, die gewapend is met telescoop, microscoop en alle andere mogelijke instrumenten. Geleerden schrijven hun bevindingen neer, meestal in een voor het publiek ongenietbaren vorm, want ingewikkelde berekeningen komen er bij te pas en deze kunnen niet door iedereen verteerd worden. M. Lamberechts komt de verdienste toe, met een keus van klare begrippen en eenvoudige uitdrukkingen, doorspekt met een reeks van gelukkige vergelijkingen die het onderwerp ten zeerste verduidelijken, een interessant werkje tot stand te hebben gebracht dat voor den lezerskring van dit tijdschrift geen onbekende blijven mag. Het behandelt in hoofdzaak de vraag naar het wezen van de materie, gaande van de opvattingen in de oudheid tot onze hedendaagsche bevindingen en hypothesen, en stelt het nieuwe physische wereldbeeld naast het klassieke. Hoofdstukken worden gewijd aan het wezen van het licht en aan de quantenmechanica. Ook de relativiteitstheorie en de stralingsverschijnselen worden uitvoerig besproken. Wij begrijpen best dat de schrijver niet heeft kunnen vermijden, hier en daar eenige wiskundige berekeningen in te lasschen. Zooals hij het in zijn inleiding zegt, kan de oningewijde deze berekeningen gerust overslaan. Vooral zij die in wat wij kunnen noemen ‘verouderde boeken’ de natuurkunde bestudeerd hebben en nadien de evolutie in deze wetenschap niet op den voet hebben kunnen volgen, zullen veel genoegen beleven aan de lezing van dit werkje. Ir. J. Haesaerts |
|