Sommige passages zijn plastisch zeer zuiver, andere lijken eerder poëtisch, weer andere zijn geladen met een dramatische spanning, die meer dan eens de sfeer der hallucinatie raakt. De faktuur van het boek reeds, verraadt het stevige en rijke talent van den auteur. De beschrijvingen remmen nergens den zeer rustigen en zekeren gang van het verhaal, dat ademt op het trage, maar sterke Duitsche levensrhythme.
Georg Obenkofler zoekt zijn stof in het boerenmilieu. De sibbe der Genners strijdt reeds sedert acht generaties voor het behoud van het Schutwoud. Deze strijd heeft het leven van elken Genner gevuld. De negende Genner, Peter, zal den slag thuis halen, maar de sibbe moet haar offer brengen in den persoon van Wolfgang, den tienden Genner.
Georg Obenkofler lijkt mij een auteur in den trant van Trygve Gullbransen. Er kan m.i. wel een parallel getrokken worden tusschen sommige tafereelen uit de trilogie van den grooten Noor en dezen oersterken Duitschen roman. Door beide boeken waait immers de felle wind der hooge toppen.
Dit boek van Obenkofler lijkt - heel wat meer dan de ‘Maria Speermalie’ van Herman Teirlinck - geïnspireerd door een overoude kroniek. Hier leven de volksgebruiken en overleveringen voort, zij spelen een niet te onderschatten rol; hier spookt nog het bevruchtende bijgeloof, hier luisteren de menschen nog naar de eeuwige wetten van de natuur, van het bloed. Hier tiert, groeit, lijdt, vecht en overwint een sterk en vroom geslacht, dat de onbekende machten boven zich erkent, maar keikoppig en stoer voet bij stuk houdt in de trouwe vervulling van den harden plicht.
Hier leeft de heimat en wordt zij beleefd.
Georg Obenkofler schrijft een zeer zwaar, stroef, ja loom proza, dat echter steeds leesbaar blijft en waarmede hij af en toe goede effekten bereikt. Zijn ‘dramatis personae’ spreken soms ietwat tê wijs en tè diepzinnig.
Desniettemin is ‘Het Schutwoud’ een kerngezond, vroom en hartverkwikkend boek, dat van een onstuitbare vitaliteit getuigt.
De vertaling van Dr. Gaston Jaspers zondigt helaas op meerdere plaatsen tegen het taaleigen en soms zeer zwaar tegen de... spraakkunst.
De Uitgeverij Steenlandt mag om deze twee vertalingen geluk gewenscht worden.
‘De kleine Koning’ door J.H. Fehrs brengt ons onmiddellijk in de milde en gemoedelijke atmosfeer der landelijke romantiek.
Het boekje is zeer vinnig en kleurig geschreven. De kleine, maar felle tragiek van Hinnerk, den schranderen, maar lichamelijk minderwaardigen knaap, wordt scherp belicht en psychologisch uitgewerkt. Meer dan eens slaagt de auteur er in met luttele middelen de passende stemming te scheppen. Hij verliest nergens den zin voor de verhoudingen, noch vervalt in zielig gepeuter, maar stuwt zijn ‘held’ voort op den treurigen weg van het onafwendbare nood-