Westland. Jaargang 2(1943-1944)– [tijdschrift] Westland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 297] [p. 297] Frank Meyland Gestamelde elegieën III. Sinds gij mij talmend, raadloos achterliet in eenzaamheid en in halsstarrig zwijgen - uw zachte voetspoor aan den heuvelvliet is versch gebleven, en de wilgentwijgen konden 't geheim van ons verteedrend lied niet langer meer aan de natuur verzwijgen - sinds onzen afscheidskus wist ik uw huis spijts mijn verdwaasde zinnen steeds nog open en ach, uw hart nog vol van het geruisch der koele zomerboomen, en uw hopen nog gaaf en ongedeerd, alsof een kuisch en nieuw begeeren plots u had bekropen. Maar het is nutteloos: ik ga voorbij, herken uw groet vanuit bebloemde ramen nog even kinderlijk. Er groeit in mij een angstig spel met al die lieve namen die ik u fluisterend en teeder zei toen wij ons liefden, hopeloos tezamen, toen het nog zomer was en alles scheen mij nog tot uwe zuiverheid te dwingen. Geliefde, sluit het raam: er blijft alleen den naglans van zooveel vertrouwde dingen, van onze speelsche jeugd, van al wat heen en lang vervlogen is. Herinneringen... Vorige Volgende