woorden bevatten? Alleen - de moderne Noord-Nederlandsche dichtkunst, en deze overigens niet uitsluitend, heeft de laatste jaren den strijd gekend om de bewust of onbewust opdoemende vraag: waar komt die inspiratie vandaan: uit het hart of uit het verstand? Ook op deze vraag geeft de uitspraak van Mauriac een afdoend antwoord, doch ware dit niet het geval dan zou het de groote romantische schilder Caspar David Friedrich zijn, die te dezen opzichte duidelijke taal heeft gesproken toen hij zeide: ‘De eenig ware bron der kunst is ons hart.’ Het gezang, de dichtkunst is 's menschen hoogste functie, waarbij hart en geest, elkander aanvullend en corrigeerend, samenwerken. Want men moet er zich wel voor hoeden te meenen, dat men de dichtkunst beoefenen kan uitsluitend met een abondant en gevoelig hart zonder intellect en het omgekeerde is natuurlijk nog minder waar. Het is zoowel den in poëzie belangstellenden lezers als den poëten zelve genoegzaam bekend, dat de hedendaagsche dichtkunst leed aan een teveel aan intellect en een te weinig aan hart. Waar groote dichtkunst steeds synthese vraagt, daar gaven de jongeren vrijwel uitsluitend analyse en zij stonden derhalve ten opzichte van de groote meesters in dezelfde verhouding als de componisten van jazz tegenover Beethoven of Mozart. Deze analyse uitte zich wel het meest opvallend in de wijze waarop de jonge dichters het wonder der menschelijke liefde beleefden. En wanneer men de dichtbundels der jongere en jongste generatie eens opslaat, dan blijkt daaruit hoe zij het liefdeleven niet zelden neerhalen tot de beschrijving van de platste genotzucht en de laagste erotiek.
Maar laat ik u gerust stellen: van deze mentaliteit vindt men goddank niets of weinig terug in de twee bundeltjes van de jonge dichters Pierre H. Dubois en Bob Stempels, waarop ik ditmaal de aandacht wil vestigen. Wat wel een kenmerk van hun werk vormt is hun beider melancholie, een zekere levensteleurstelling, die zich op elke bladzij voelbaar maakt. Doch dat is nu eenmaal helaas alle poëzie uit den jongst voorbijen tijd eigen: dat haar definitieve uiting voortkomt uit een verlangen, een teleurstelling, een heimwee, een gemis. Wat dat betreft is de titel van Pierre Dubois' bundel veelzeggend: Het Gemis. De titel van Stempels' werkje: Het Ouderhuis zou in dit opzicht bedrieglijk kunnen werken. Zijn levensteleurstelling is evenwel schrijnender, zijn melancholie penetranter nog dan die van Dubois, want waar 't werk van dezen laatste om zoo te zeggen gedragen wordt en geïnstingeerd door een ruimtelijke teleurstelling, daar is deze van Stempels gelocaliseerd in het Ouderhuis, en wie de wereld als een zacht fiasco beleeft binnen de beslotenheid van het ouderlijk huis, is er erger aan toe, dan hij die haar in haar ruimtelijke geheelheid aldus ervaart. Dat Stempels' levensteleurstelling intenser en smartelijker is, dan die van Dubois, moge ook zijn bevestiging vinden in den versvorm dien Stempels vrijwel uitsluitend bezigt, namelijk het sonnet. In dezen versvorm ligt namelijk de eerste voorwaarde voor het naar voren brengen