Westland. Jaargang 2
(1943-1944)– [tijdschrift] Westland–Nederlandsch prozaA. van Schendel: Een spel der natuur (Meulenhoff, A'dam, 1942.) - J. van Oudshoorn: Achter groene horren (Veen's Uitg. Mij. N.V., A'dam, 1943.) - J.W. Hofstra: De Vrienden van mijn Vrienden (Manteau, Brussel 1943.) - Andre Peters: Een vrouw ging voorbij (Volk en Staat, Antwerpen, 1943.)Alhoewel ook meesters in het proza aan het woord zijn, is geen enkel der hierbovenvermelde romans tot een meesterwerk uitgegroeid. Ze bieden voorzeker door den band hoogstaande lectuur, gezien hun auteurs gecultiveerde personen zijn, en toch bevredigen zij ons slechts met mate, beantwoorden ze zelfs niet aan de verwachtingen die ze op een bepaald moment vermochten op te wekken. Den Hollandschen romancier ontbreekt het werkelijk niet aan | |
[pagina 179]
| |
hoogstverdienstelijke kwaliteiten, niettemin is hij nog niet tot de beslissende, bevrijdende daad gekomen. Niemand kan hem taalkennis, intelligentie, luciditeit, fantasie, soepelheid, verteltalent en virtuositeit ontkennen en zelden nochtans stelt hij ons voor het technische of intuïtieve wonder. De uitzonderlijksten nemen ons mee op de muziek van hun taal, op de visioenaire kracht van een voorstelling, op de bekoring van het landschap of van het licht, op de scherpe riffen van hun critische erupties, op den durf van een prozaexperiment (al dingen waarvoor wij Vlamingen niet ongevoelig zijn, vermits wij wat taal en verdieping betreft nog in de leer moeten gaan), namen als die van Multatuli, Van Eeden, Van Deyssel, Van Schendel, Aart van der Leeuw, Van Moerkerken, Van GenderenStort, Coolen, Th. De Vries, Helman, Slauerhoff, Vestdijk, Bordewijk gaan ons ter harte, maar op het stuk van den universeelen roman, van de revolutioneerende waarde is het doorslaggevende nog niet bereikt. Mist de Nederlander voorloopig nog den primitieven hartstocht, het genie? Blijft hij te provinciaal, te burgerlijk? Verscheurt hij zich aan zelfcritiek? Behagen hem naast de psychologische onsmakelijkheden of de paradoxen te veel het cartesiaansch, spinozistisch of hegeliaansch denkspel? Staat een overcivilisatie de mythe in den weg? Weerhoudt hem de bijbel, het dogma of de hekel? Doet hij zich geweld aan? De jongste romanciers hebben loffelijke, zelfs bewonderenswaardige, pogingen ondernomen om in stijl en inhoud, aansluitend bij hun pioniers, anders te zijn, hun werk heeft er Europeesch allure door verkregen; het baanbrekende en vernieuwende bracht evenwel nog het eigene niet, waardoor Fransche, Noorsche, Duitsche, Engelsche en Amerikaansche romankunst opvalt, tenzij hun buitengewoon verstandelijke ontwikkeling daarvoor doorgaat. Wellicht ben ik hier te streng. Maar veel te licht onderkennen we nog het uitheemsche in den Hollandschen roman, en is het dat niet, dan wekt de ingekankerde moraliteit, de bitterproeverij, de beproefde degelijkheid of de virtuositeit zonder diepte de ontroering niet op. Ik wil daarom geen afbreuk doen aan Nederland's bijdrage tot Europa, ik ontken hierbij niet hoeveel wij sedert onze heropstanding aan Nederland te danken hebben als bemiddelaar, ik weet zelfs dat de Nederlandsche dichtkunst, die voor geen andere moet onderdoen, veel te weinig gekend is, maar Du Perron's onbarmhartig oordeel over Nederland's literatuur is niet zóó maar af te wijzen, al oogstte zijn generatie nieuwe lauweren. De Hollandsche roman kenmerkt zich de laatste decennia, onder den druk van economische omstandigheden en socialistische ideeën, door het opgeven van een traditioneele, al te puriteinsche deftigheid, door een zich loswinden uit koopmanszakelijke of godsdienstige ‘contraintes’, door een hang naar cosmopolitische proporties. De superieure voyou, voyant, maudit, avonturier, outlaw, zwerver, bespiegelaar, reporter of gemeenschapsmensch eenerzijds (atmosferische of gevoelstypen), de zelfcritische burger, de geïncarneerde | |
[pagina 180]
| |
luciditeit anderzijds (verstandstypen). Sedert 1880, vooral sedert 1920 een merkwaardig renouveau, waarbij zich ware persoonlijkheden lieten kennen. Conservatieve en particularistische krachten stonden echter m.i. de genialiteit zóó in den weg dat een surplus aan intuïtie en durf grootendeels verloren ging in steriele polemiek, waaghalzerij en wrokkig ingeteelde onbegrepenheid, waardoor niet zelden het origineele temperament te loor ging. Aanvankelijk ‘épater les bourgeois’, om naderhand door de burgerlijkheid te worden ingekapseld of gevangen te geraken in verbazingwekkend, maar staalkoud, listig of venijnig, megalomaan intellectualisme of verbalisme. Zoo de veelbelovende niet verkoos een vooruitziend beroepsschrijver te worden. Als bij vergelijking de Hollandsche romancier weinig tot de evolutie van het romangenre heeft bijgedragen en op het gebied der ideeën ook meer heeft gevolgd, dan geleid, wil dat niet zeggen, zooals ik reeds hooger opmerkte, dat hij voor ons, Vlamingen, geen waarde heeft. Met een modern Hollandsch romancier verliezen wij doorgaans onzen tijd niet, hij verveelt niet en dat is veel. De besten zijn, Europeesch gesproken, ‘bij’. Hun prozakunst en hun sedert Van Deyssel zeer vlot en sympathiek geworden verteltalent vergoeden voor hun geïmiteerde buitensporigheden of voor hun tekortkomingen en zwakheden. Hun invloed valt ten onzent, vooral voor wat de thematiek, het atmosferische en de uitdrukking aangaat niet te onderschatten. Deze ongenuanceerde karakteristiek vergemakkelijkt ons de waardebepaling van Nederlandsch romanwerk. Ik heb ontzag voor de vruchtbaarheid en de verbeelding van Van Schendel. Een ander dan hij zou de beenen breken bij de behandeling van ‘Een spel der natuur’, een modern sprookje, dat door 's schrijvers mild hart niet tot een groteske werd. Deze hymne aan de speelschheid kan wellicht ingegeven zijn door de tijdsomstandigheden, als reactie op de dagelijksche routine, de zorg en den levensernst, maar de moraliseerende ondertoon en de zoetsappigheid ervan werken ten slotte op de zenuwen, terwijl de aristocratisch-epicuristische utopie bijwijlen een beetje sentimenteelromantisch is bedacht. Een spel der naastenliefde zouden wij ‘Een spel der natuur’ kunnen noemen, een spel dat veelal niet wordt begrepen. In dien zin sluit het werk aan bij ‘Mijnheer Oberon en Mevrouw’ e.a. Al apprecieeren wij de som van ervaring, levensbeschouwing, kuituur en stijl van dit, Van Schendel's laatste werk, het laat evenwel een leegte na, - wie zegt het, verdoofde een mannenstem? J. van Oudshoorn is in Vlaanderen, geloof ik, onbekend. Wij trekken groote oogen op als wij op de voorlip van ‘Achter groene horren’ lezen dat Groot-Nederland over een fragment hiervan schreef: ‘...het bewijst dat de thans meer dan zestigjarige auteur zichzelf gelijk is gebleven en niets verloren heeft van het rijke, machtige, oorspronkelijke talent, dat hem in zijn debuutjaren aan- | |
[pagina 181]
| |
stonds tot een van onze meest vooraanstaande literaire figuren, ja tot pionier maakte. Zijn proza is nu zelfs eerder soepeler, sneller, korter geworden en technisch moderner (naar den geest modem en vernieuwend was het altijd).’ Wij staan in het Zuiden hier wat vrijer tegenover Nederland's plaatselijke goden. Van Oudshoorn is me eerst vanaf bl. 75 gaan meenemen. Ik heb den indruk dat hij het met zijn vage zinspelingen en omlijningen, alsmede met zijn onafgewerkte scènes en hortende overgangen niet heelemaal bij het rechte einde heeft. Blijft hem die onvolkomen, (blijkbaar zoo gewilde) techniek eenigszins bij, in de laatste hoofdstukken komt hij tot een niet geringe prestatie en blijkt hij waarlijk ‘naar den geest modern’. Een fijnzinnige persiflage is dit verblijf achter de groene horren van een ministerieel departement alleszins. Relaas van een jeugd ten slotte waarvan het enthusiasme voor het leven niet kon opgewekt (nihilisme einde XlXe eeuw). Van Oudshoorn's hypochondrie heeft iets weg van deze van den veel jongeren Franschman J.P. Sartre (La Nausée). Hölderlin, Rilke hebben ook tot het Nederlandsche hart in de laatste jaren fel gesproken. J.W. Hofstra, zeker van Frieschen oorsprong, steekt onder de auspiciën van deze Duitschers op gelukkige wijze van wal. Of ging zijn held, Tjerre Weeruma, in de leer bij Niels Lyhne van Jacobsen? Wat er ook van zij, wij worden bizonder door de kamerstemmingen in zijn boek getroffen. Er is zooveel tête-à-tête, interieur, aristocratisch comfort - ten andere ook scenische intrigue en dito effect - dat wij een oogenblik aan een niet onaardig filmgegeven moeten denken, maar ten langen laatste overweegt toch de gecapitonneerde toon, de innige stemming. Des te meer verwonderlijk, wanneer van de allerjongste Hollanders meer de koele, koene kunde dan de emotie opviel. Het verhaal verliest echter naar het einde toe zijn spanning. Daar niet dikwijls van de hoogere Nederlandsche kringen iets in de literatuur doorsijpelt, kan dit lichtelijk te veel in sourdine gehouden werkje, dat stilistisch ook nog wat houterig aandoet, worden aanbevolen. ‘Een vrouw ging voorbij’: een Kroatische legende niet zonder bekoring, een gedachte aan bloedwraak in de Dalmatische bergstreek door een heilige liefde tot een patriotische daad omgezet. Een dubbel corneillaansch conflict, strijd van passie tegen plicht, op den achtergrond der sombere geschiedenis van Diocletiaan en van de ontstellende, overweldigende natuurschoonheid van het Karstgebergte en het Adriatische kustlandschap. Het exotisch onderwerp en de geestdrift waarmee het romantisch uitgewerkt werd, verleidden André Peters, die het voormalig Jougoslavië door en door kent, te veel tot beschrijving en reportage. De schildering van streek, bevolking, zeden en gewoonten wordt daardoor langdradig en zelfs bombastisch. Een historische uiteenzetting als die over den christenvervolger Diocletiaan komt wel tegemoet aan onze nieuwsgierigheid, doch komt den romanbouw (organische groei, dynamisme) niet ten goede. In zijn geheel genomen en vooral voor wie | |
[pagina 182]
| |
in zijn lectuur ontspannende instructie zoekt, valt, vergoelijkend gesproken, de kennismaking met boek en schrijver, voordeelig uit.
Paul de Vree |
|