zich gemakkelijk en dreigt zelfs een paar keeren onkiesch, ja wansmakelijk te worden. Het kan ook niet anders, daar hij van bij het begin een luchtigen ietwat hooghartigen toon aanslaat. Waar de dichter in hem wakker wordt is Jonckheere op zijn best, al weet hij precies wat proza is. Graag pakt hij uit met zijn polyglotische kundigheden, wat onbetwistbaar zijn goed recht is. Waar hij door middel van dezen goedkoopen dolus bonus zijn taal wellicht een exotisch tintje wil geven, ontkleurt hij deze m.i. en dit klatergoud kan voor den lezer vervelend worden.
Met kunst heeft dit omstandig reisverslag natuurlijk geen uitstaans. Bij Jonckheere zal ook slechts de bedoeling hebben voorgezeten een vlot reisverhaal te schrijven.
Bepaald uit den toon valt de auteur, waar hij zich b.v. omwille van de bloote geestigheid, met een vleugje weemoed ja, maar alleszins rücksichtslos, vroolijk maakt ten koste van een dominee en zijn volgelingen (al zal ik misschien de laatste zijn om Jonckheere een controversist te heeten, God beware mij), of... een ietsje te smal, aan de hand van een triviaal pretext het schrijnende rassenprobleem in het ‘sprookje Amerika’ aan de kaak stelt.
Graag beken ik, dat Jonckheere mij af en toe weet te boeien en mij met zijn nonchalante speelschheid, zijn frissche fantazie en zijn poëtische bevliegingen (de dichter is in hem - God zij dank - nog niet dood) enkele momenten puur genot heeft verschaft. Ik vermoed echter, dat alleen een diepere levensweemoed en een felle twijfel aan deze weeke nerveuze luchthartigheid, deze afwerende spitsvondigheid, deze ietwat geforceerde geestigheid ten grondslag liggen. Ik betreur tevens, dat Jonckheere bij al zijn reacties op de tribulatiën der reis, maar vooral op het plotse contact met vreemde landen en de ziel van andere volkeren, zoo weinig blijk heeft gegeven van een eigen vaste positieve levensinstelling. Jonckheere filosofeert glad als een aal. Ik vind het zeer karakteristiek voor het oude type van Europeaan, dat hij ten slotte vertegenwoordigt. Dat is de man, die bij het vertrek nog als een trappelende eerzuchtige veroveraar op de voorplecht staat en de horizonten afzoekt, maar na elk nieuw contact bang in de schelp van een soort schrale, geblazeerde, cosmopolitsche wijsheid wegkruipt. Ware Karel Jonckheere geen dichter bij de genade Gods...!
Maar ja, dichters...
Jan van den Weghe