| |
| |
| |
Fransche letteren
De dichter Patrice de la Tour du Pin
Indien de jonge dichter Patrice de la Tour du Pin in zijn vaderland als een der beste dichters zijner generatie doorgaat, was hij tot vóór enkele maanden in het buitenland totaal onbekend gebleven.
In October 1939 als Fransch officier in het woud van Warndt gewond en gevangen genomen, is hij tot op 't einde van 't jaar 1942 in een Duitsch gevangenkamp gebleven om dan, op bevel van den Führer, weer in vrijheid gesteld te worden. De bladen die dit verheugend nieuws hebben gepubliceerd, hebben toen enkele woorden aan de reeds zeer gevulde loopbaan van dezen jongen dichter gewijd, zonder echter verder op zijne uitzonderlijke beteekenis voor de Fransche dichtkunst in te gaan. Het zij ons hier dan ook geoorloofd enkele bladzijden ter verheerlijking van zijn dichterstalent te publiceeren, om dan onmiddellijk te zeggen dat hij waarlijk en in de hoogste beteekenis van het woord een dichter is die wellicht een eereplaats zal innemen naast de grootste Fransche dichters aller tijden.
De verschijning van dezen jongen dichter, nu reeds een tiental jaren terug, dient inderdaad als een gebeurtenis van eerste gehalte voor het verder verloop der Fransche dichtkunst beschouwd te worden.
Als een held der sage is hij toen tot menigen minnaar der poëzie gekomen met ‘La Quête de Joie’, dit koninklijk boek waarin hij ons spreekt van al hetgeen wij van hem mogen verwachten, alsook van diegenen die hem in zijn adelaarsvlucht zullen volgen.
‘Si vous m'avez choisi par votre intelligence
Serai-je celui-là qu'on a tant attendu
Pendant des siècles et des siècles de silence?’
zal hij zich afvragen, en met een zijner eerste commentators, Camille Begué, antwoorden wij dan dat hij in feite den weg genomen heeft waarop al de groote meesters zich begaven, voordat de Renaissance haar groot individualistisch onheil over de Germaansche volksgemeenschap had gebracht en dat hij aanknooping heeft gevonden met een geestelijk geslacht van dichters die zich steeds als de herauten van het goddelijke hier op aarde hebben verkondigd.
Zooals de oude skalden, schijnt Patrice de la Tour du Pin als. geboren uit de nevelen van het verre Thule, die zwanger gaan van de wonderbaarste paring van aarde en water.
Zijn dichterschap heeft onmiddellijk gestalte genomen te midden
| |
| |
‘Les grands vols de novembre aux horizons marins.
Le silence et le vent des cieux paludéens,
La caresse indécise et trouble de l'amour.’
om zijn ‘Quête de Joie’ te ondernemen. Onmiddellijk heeft hij dan ook een verbond gesloten met
‘Tous ceux qui ne sont pas apprivoisés, qui sentent
Encor l'âcre parfum des marais et des bois.’
Uit zijn dieperen omgang met zijn geliefkoosde landschappen, alsmede met de oudste tradities van zijn stam, - in zijn aderen vloeit welig en edel oud Keltisch-Germaansch bloed, - is een Ars Poetica geboren die op menig punt naar een Ossian, een Hersart de la Villemarqué of een Yeats zou kunnen verwijzen. De werken dezer poëtische ‘Summa’ heeft de jonge dichter dan van den beginne af, onder het teeken eener ingebeelde ‘Ecole de Tess’ geplaatst, terwijl hij zijn oeuvre wil ontleenen aan de ‘Librairie de Borlonge’ die in deze half Karolingische, half Romaansche School van liturgische wijsheid opgeborgen was.
*
Myver de Borlonge wordt ons door den dichter aangewezen als den schrijver van een ‘Jeu du Seul’, maar wie zal durven te beweren dat dit Spel niet de daad eener innerlijke veelvuldigheid is? Zou Patrice de la Tour du Pin niet kunnen getuigen, zooals Nietzsche het voor hem reeds gedaan heeft: ‘Op alle oogenblikken vervult mij de gedachte dat mijn daden en bewegingen mij niet alleen toebehooren, maar dat ik handel naar vele anderen terwijl ik leef zooals ik leef, mijzelf boetseerend en onderzoekend: het dunkt me steeds dat ik eene veelvuldigheid ben en dat ik met deze velen vertrouwelijk omga en van goede en troostende gedachten wissel.’
Alvorens tot deze innerlijke veelvuldigheid te zijn gekomen, zal de dichter waarschijnlijk een lange ascesis hebben doorgemaakt, zoodat hij terecht de deugden zal kunnen bezingen van
‘...la description de la Quête
En cette Ecole où nous étions de vrais
chercheurs de Sagesse, un grand troupeau d'âmes inquiètes.’
De overtalrijke ingebeelde helden die reeds in de ‘Quête’ optreden (Septemberkinderen, Engelen, Ridders en Wijzen) zullen eerst langs de vele dwaalsporen van het leven moeten gaan alvorens te komen tot de Vreugde, die bovennatuurlijke Wijsheid is.
We zullen ze niet volgen in hun moeilijken tocht naar het licht en we zullen insgelijks niet den val van meer dan een dezer Vreugdezoekers oproepen, noch getuigen van hun zielebrand in de Hel der spiritueele verdoemingen, zooals deze beschreven staan in het boek ‘L'Enfer’. Maar laten we een oogslag werpen op den catalogus der ‘Librairie de Borlonge’. Zoo vernemen we dan dat al de
| |
| |
tot hiertoe verschenen werken van Patrice de la Tour du Pin slechts fragmenten zijn van een grootsch geheel, waarin ze zich geleidelijk zullen inschakelen op de hun van vooraf aangewezen plaats. Zonder het vooropgezet begrip van dit geheel blijft elk fragment een duister en tamelijk ongenietbaar iets. Kleine voetnota's, die soms een tikje pedant blijken, verwijzen hier en daar naar een nog onuitgegeven fragment, om een al te hermetisch vers te belichten en het in de perspectief van het afgewerkte oeuvre naar waarde te plaatsen.
Van nu af aan echter weten we dat dit oeuvre zich aan het Eeuwige wil toetsen:
‘Sagesse! il faut viser aux choses éternelles
Retourner vers le temple et ses secrets accords
Où l'on entend, quand on se penche sur leurs stèles
Si doucement, battre le coeur des morts.’
Van nu af aan weten we ook in welke sfeer het sagenland van dezen dichter baadt. We kennen de fauna en de flora van dit land. Eigenaardige namen werden door den dichter aan dieren en bloemen gegeven; ze klinken als geheimzinnige symbolen, die ons dan onmiddellijk naar het mythische plan verwijzen. Verder leeren we den weg om tot het transcendentale door te dringen, echter niet langs de klippen der dialectiek om, maar wel langs de wegen van een mystisch aanvoelen van het wereldgebeuren.
Reeds heeft Patrice de la Tour du Pin ons een klein Angelarium geschonken, waarin hij ons o.m. weet te zeggen dat de engelen slechts een wasem van 't spiritueele wezen zijn, die door de trekwinden tot in het hart van de menschen werd gevoerd.
Onder de andere reeds verschenen of nog te verschijnen fragmenten dienen vooral de Psalmen vermeld, waarvan er hier enkelen in vertaling volgen, alsook het wonderdiepe ‘Vie recluse en Poésie’, een ‘Traité de la Dilection’, overwegingen over de liturgische kunst in de School van Tess onderwezen, alsook een ‘Proème à la Somme de Lorenquin’ waaruit we het volgende citaat zullen aanhalen: ‘Il y aura un jour de joie parfaite: tout ce qui sera né de la Terre s'envolera, les trainées de brouillard avec de longs frémissements, les étoiles avec des périodes de plus en plus longues d'obscurité, les tentateurs en répétant le nom prédestiné de “Fauln”: l'Enfer tombera dans le Souvenir’...
Zoo weten we van nu af aan dat de Hel van Patrice de la Tour du Pin een mildere verwachting biedt dan deze der Heilige Kerk. Zijn Hel is slechts eene innerlijke Hel aan dewelke men vroeg of laat door middel der Vreugde kan ontsnappen.
Verder weten we ook dat er eene Ethica, eigen aan de School van Tess, zal afgekondigd worden, waarvan meester Laurent de Cayeux de beginselen reeds heeft vastgelegd. Later zullen we dan, dank zij een ‘Histoire de l'Ecole de Tess’, in voeling komen met de innerlijke evolutie van de geheele School, zooals deze door den
| |
| |
dichter werd doorworsteld. Dan zullen we ook nadere bijzonderheden vernemen over al hetgeen er onderwezen werd van op de zeventien leerstoelen der School.
*
Zekere critici die alles trachten te reduceeren tot de engste normen der literatuur zullen u natuurlijk weten te zeggen dat de poëzie van de la Tour du Pin een hollen klank heeft en al te grof aangedikt is met Ossiaansche stoplappen, en ook dat ze tot een mystificatie verworden is, in echt surrealistischen trant.
Anderen zullen u ook zeggen dat het poëtisch ideaal van dezen jongen dichter veelmeer romantische dweperij is die met de ergste clichés van het prae-raphaëlitisme dient vereenzelvigd te worden.
Best mogelijk, maar voor hen, die de kern dezer poëzie kunnen aanvoelen, reikt ze veel verder dan de uiterlijke affabulatie die ze kenmerkt.
Ze weten dat deze poëzie onder het teeken van het heilige, alles verzengende vuur dient geplaatst te worden, dit louterend vuur waarin alleen de edelste zielen de volle Vreugde kunnen vinden.
We willen dan hierbij het volgende citaat ontleenen aan den nog te verschijnen ‘Jeu du Précurseur IX’ om den lezer te toonen hetgeen er vooral in de verschijning van dit jonge dichterschap dient in aanmerking genomen te worden:
‘Qu'il ait pris sa spiritualité n'importe où, par dégoût du vulgaire ou par élévation naturelle, qu'il ait converti des âmes en les piégeant par surprise: qu'il n'ait jamais renoncé a être un saint devant les autres, un thème d'admiration, un ensemble indéfinissable d'harmonie, où l'orgueil devenait nécessaire, qu'il écrit des psaumes d'mour, plus par une inspiration d'écrivain que par une passion d'amoureux, qu'importe: il a dévié le Jeu vers le Divin.’
Patrice de la Tour du Pin heeft het hoogere Spel der dichtkunst opnieuw op het plan van het goddelijke verheven en daarom alleen reeds staat deze jonge dichter voor ons ver boven het literair gedoe der tallooze andere telgen der muzen.
Een van zijn vurige bewonderaars, de dichter Armand Guibert heeft dan ook den eersten dichtbundel van Patrice de la Tour du Pin volgenderwijze begroet:
‘Il nous manquait jusqu'à ce jour un Francis Thompson, celui dont Claudel a su rendre dans notre langue l'appétit de Dieu et le halètement passionné. Le siècle qui sacrifie avec aveuglement aux idôles éternelles, la haine, le matérialisme, le plaisir, paraissait impropre à le susciter, et peu enclin à l'accueillir et c'est l'instant où une voix de poète s'élève du chaos pour nous ramener dans le chemin de l'Unité.’
Deze weg naar de Eenheid is een weg van liefde, niet van de liefde des vleesches, maar van de liefde die uit de ziel opwelt om in de godheid tot volle minne op te laaien. Deze weg gaat langsheen den Dood, den alles bevrijdenden Dood, maar hij kent insgelijks de
| |
| |
vele halten van het lijden, hij is als een lijdensweg te midden de vele duisternissen der menschelijke tekortkomingen en, zooals elke lijdensweg, leidt hij tot de uiteindelijke verlossing in de alomvattende en alles overvademende godheid.
Hoog boven het enge rationalisme van de Fransche literatuur, heeft de la Tour du Pin aan zijn volk het spiritueele epos, waarnaar het onbewust hunkerde, geschonken om het zoodoende te redden uit de geestelijke verdorring waarin het voor immer dreigde ten onder te gaan.
‘Tous les pays qui n'ont plus de légende
Seront condamnés à mourir de froid...’
luidde het reeds in den aanhef van zijn eersten bundel. Patrice de la Tour du Pin is dan ook ver van een individualistisch gericht dichter te zijn, want hem werd de macht gegeven de oerwaarden in het scheppende woord opnieuw bloot te leggen en zoo is het dat zijn woord de woestijnen opnieuw heeft bevolkt om ons het hooglied zijner scheppingen te laten hooren.
Van overal zijn de Koningen en de Wijzen opgekomen om deel te nemen aan het grootsch festijn: ze hebben het woord ‘Liesse’ (Vreugde) als kenspreuk aangenomen en hun wapperende vanen zijn rood en wit gestreept, de kleuren van Galahad die ons den Graal heeft teruggebracht.
Bovennatuurlijke geneugten hebben deze dappere helden geproefd, maar ze hebben ook alle ontberingen gekend. De gewijde inzet van hun leven is voortaan het Goddelijke Avontuur waarvan de echo misschien slechts in gedempte noten tot ons doorgedrongen is, maar toch blijft dit Avontuur steeds lichten in de oogen van allen, die voelen dat de poëzie meer is dan een ijdel gepruts met versmaten en rijmen, dat ze het werk is van het inwendige Vuur in ons.
De vele bekoringen van dit Vuur loopen door het oeuvre van Patrice de la Tour du Pin. Ze vormen er bovenzinnelijke oasen van stilte die dan geleidelijk overgaan in innig aangevoelde wij-zangen, die van de diepste wijsheid zwanger gaan en waarvan elke rationalistische omschrijving slechts uit den booze kan zijn. Apocalyptische visioenen volgen er op beelden van serene, ja zelfs van aardsche zaligheden, terwijl men er verder het zwaar gedreun der vervloekingen of de jammerklachten van diegenen hoort die van uit het diepste hunner Hel om de lafenis van het goddelijke smeeken.
De dood heeft reeds in hun rangen gemaaid en toch leven allen in de verwachting van het hoogste heil. De dichter roept de oerbeelden op, zooals Dr. Faustus destijds tot de moeders is gegaan. Zijn woorden laaien op, hij doet zijn gedachten tot symbolen opflakkeren en als een veropenbaring der Genade.
Maar Patrice de la Tour du Pin kent ook de ongenaden van de kilten der ziel en de verdoeming die menige zijner helden heeft getroffen toont ons al de verschrikkingen van dit drama.
‘De nevelen van het gedicht dienen te worden verlaten’, heeft
| |
| |
hij ergens geschreven. Maar kan er nog sprake zijn van een gedicht, althans echter in de engere beteekenis van het woord, bij deze wonderbare ‘Epiphanie’ waar de mensch tot zijn innerlijkste uiteinden doordringt, alvorens in het ‘Andere’ over te gaan? Reeds hooren we er den dichter en zijn volgelingen zingen: ‘met een stem die klinkt dis de extase der Engelen...’
Aan deze zijde van 't Avontuur, waar alleen nog ootmoedigheid huist, kunnen we echter niet meer de tallooze kwalen tellen die de waanzinnige godzoekers ten deel zijn gevallen. Zooals we het reeds zagen, kwam de dood hen tegemoet, maar weten we ook niet dat uiteindelijk in den Dood het opperste goed dient gezocht?
‘Cherchez dans la montée lente de la Mort
Le beau secret de la connaissance de l'homme’.
Zooals in alle werken van hermetischen inslag, gaat in het oeuvre van de la Tour du Pin de dood met de liefde gepaard, om zich in mystische Vreugde uit te werken, terwijl boven alles de goddelijke eening in Liefde, in Minne staat.
‘Tu peux tout concevoir en un instant d'amour...’ zegt het inderdaad de dichter zoo simpel en toch zoo prachtig. De groote verdienste van dit jonge dichterschap bestaat er dan ook in dat het van meet af aan heeft verkondigd dat de poëzie vooral de Minne moet dienen, om zoodoende heel dicht bij de hoogste bevindingen van het mystiek, gebeuren aan te leunen.
De dichter is een mystieker en geen dweper. Hij is een paladijn der Godheid en daarom is hij niet alleen een ziener en een verheerlijker van het Goddelijke, maar ook een strijder. Hij strijdt voor het Ware, en daarom kan zijn Minnedienst soms tot een hekeldicht verworden om den draak te houden met al het onechte gedweep dat in den Minnedienst kan binnensluipen.
Het is aan deze waakzaamheid van den dichter ten overstaan van zijn oeuvre dat we dan ook het hekelend en ietwat verontrustend interludium van Saint Elie de Gueuce te danken hebben. De Wijzen uit de School worden er onder een schril licht geplaatst en in hun klein-menschelijke onvolkomenheden van hoogmoed, nijd en naijver gegispt. De dichter wil er ook doorheen eigenbeschimping aantoonen dat de mensch niet altijd op dezelfde hoogte kan vertoeven. Inzinkingen moeten noodzakelijk alle Pegasustemmers te beurt vallen, maar de dichter weet insgelijks heel goed dat de lafaard die den marteldood ontvlucht steeds op het punt kan staan een held of een heilige te worden...
En zoo is het dat deze poëzie, niettegenstaande haar ‘moeilijke’ zijden zoo echt en natuurlijk klinkt; want voor de la Tour du Pin is de poëzie eerst en vooral een wereldbeschouwing, een manier van zijn, van denken en van handelen die op een zekere innerlijke concreetheid van den mensch berust, en die niets van zijne vleeschelijkheid uitsluit.
‘De Poëzie’, zegt de dichter in Psalm XXI, ‘is onze droom niet,
| |
| |
noch eene magische bezwering - ze is van ons werkend leven en van den arbeid onzer handen.’
Trouwens, heel het boek gewijd aan ‘La Vie recluse en Poésie’ gaat over deze concreetheid der poëzie, want het vertrekpunt van de la Tour du Pin is niet de poëzie, maar wel de mensch, daarom raadt hij ons aan niet de poëzie, maar wel den mensch te leeren kennen om hem tot in het merg zijner beenderen aan te voelen.
Hij raadt er ons ook in aan steeds echt en natuurlijk te zijn tegenover onszelf en tegenover onze medemenschen, want steeds blijft een zeker ‘Don d'Enfance’ van noode om in de poëzie op te gaan: men moet eenvoudig blijven en vooral rein en kuisch zijn, om in volle poëtische maagdelijkheid te kunnen zingen. De poëzie van Patrice de la Tour du Pin klinkt dan ook als helder metaal en blijft afzijdig, niettegenstaande zekere moeilijke bewoordingen, van al hetgeen valsch geleerd aandoet. Ze gaat zelfs te keer tegen al hetgeen in de poëzie tot philosophische rijmelarij zou kunnen verworden. Het symbolisch geknutsel wordt er in afgekamd met een brio dat buitengewoon geslaagd mag geheeten worden:
‘De zieners zien te goed! Ze vliegen wel hoog de propheten! Ze zijn al te talrijk de geïnspireerden!’ of ook: ‘Geeft niet aan elke golf een innerlijke ruimte: indien Gij de heuvelen der aarde looft, zult Gij er toe geneigd zijn een heuvelachtig land te plaatsen in het landschap der ziel; dit is echter slechts een arme leugen, een waardeloos symbolisme: weest oprecht in de beschrijving van uzelf en ontnuchtert de anderen.’
Alles in ‘La Vie Recluse en Poésie’ zou dienen aangehaald te worden, want dit boek is een echt vade-mecum voor hen die heel en al in eene echte poëtische wereldbeschouwing willen opgaan.
We zullen echter nog de aandacht trekken op het spel-element in het oeuvre van onzen dichter. Hij is een Homo Ludens in de zuiverste beteekenis van het woord, alles in zijn innerlijk leven is spel en zang, maar spel en zang als betrachting van gewijde Vreugde.
Het spel bij Patrice de la Tour du Pin is vooral het spel van den eenzame met de louterende eenzaamheid: het is als een roekeloos kinderspel op d'oneindigheid van een noordzeestrand voor d'oneindigheid der zee. Burchten worden uit zand opgebouwd die weldra zullen weggespoeld worden, toch gaat het kind ijverig zijn gang... en plots groeit zijn spel tot een lied dat het in harmonie tracht te brengen met het eeuwig bruisen der zee. Zoo gaat het in de ziel van den dichter, want de School van Tess is een kluis vol zangers, van zangers die zingen volgens de gewijde regels eener innerlijke, steeds in wording zijnde muziek. De School staat aan elken mensch van goeden wil open, zelfs aan de ootmoedigen, daar hun grootere ontvankelijkheid tegenover het groote Mysterie hen veel verder dan de anderen kan doen reiken op het enge pad dat tot volmaaktheid leidt, ook zegt de dichter: ‘Wilt ge een werk ter glorie van God, dan moet ge niet listig voor hem doen, maar blijft oprecht: indien ge den wind zingt, zing hem in allen eenvoud, en vooral
| |
| |
tracht er geen mystieke beteekenis aan te hechten om aan te toonen dat alles in U tot hem teruggaat...’
In afwachting van de nieuwe steenen die Patrice de la Tour du Pin nog aan zijne Poëtische Summa moet aanbrengen, laat ons nu eventjes den weg teruggaan om een overzichtelijk geheel te krijgen over dit werk dat nog in volle wording is.
In een kleine inleidende nota tot zijn ‘Don de la Passion’ bracht ons trouwens de dichter de volgende ophelderingen over zijn oeuvre:
‘Het is moeilijk een werk in afzonderlijke en onsamenhangende fragmenten uit te geven: men voelt zich dan ook genoodzaakt hetgeen reeds verschenen is naar zijn juiste plaats in het geheel te verwijzen: dit geheel zal een Poëtische Summa heeten.
Het valt me moeilijk er veel over te zeggen: het werk zal over zeventien boeken loopen. “Le Don de la Passion” is het einde van boek XIII en het kleine tooneelspel dat er op volgt is een interludium tusschen boek XIII en boek XIV; alles wat tot hiertoe verschenen is maakt deel uit van deze Summa, waarvan het middelpunt het kleine tractaat “La Vie Récluse en Poésie” (boek IX) zal zijn’
Volgens een der beste commentators van den dichter zou het hoogtepunt in dit werk aan ‘La Quête de Joie’ voorbehouden zijn, met het gedicht ‘Le Triptique du Christ’ als hoogste en ijlste sleutelstuk, want de boodschap dezer Summa is uiteindelijk eene Boodschap der Godheid. Deze Boodschap is het eenige onderwerp der groote les onderwezen door Meester Ullin, den initiator der School van Tess, en toch is Patrice de la Tour du Pin geen katholiek dichter in de engere beteekenis van het woord:
‘Le poète amoureux du Christ a dit à ceux qui l'écoutaient: - je ne suis pas le poète christique’
Alhoewel knstelijk door haar gedachtengang, reikt deze dichtkunst veel verder dan het kristelijk geloof. Ze is in feite mystischpantheistisch aangelegd en sluit zoodoende aan bij deze geestelijke strooming der dichtkunst die men metaphysische of hermetische dichtkunst kan heeten.
Deze poëtische Summa wordt zoodoende een tamelijk heretiek gewrocht waarover de katholieke orthodoxen heel wat te kibbelen hebben en dat ze zullen moeten veroordeelen, zooals ze destijds een Meister Eckehard hebben veroordeeld, om niet te spreken van eene Bloemardinne, een Angelus Silesius of een Jacob Boehme.
En nu nog als toekomstperspectief in de evolutie dezer dichtkunst: ‘Ten slotte, indien deze Summa eindelijk tot voleinding komt, kan het best dat we dan tot eene andere gaan, het Spel van den Eéne; deze zang zal de ware zang van de verheerlijking van God willen zijn; deze zal niet meer zijn vertrekpunt zoeken in de innerlijke schepselen of in het poëtisch gebeuren zooals we het reeds hebben bepaald; van ver moeten we ons op dezen zang voorbereiden dien we langzaam voelen aankomen; Gij, de kluizenaars, met uw namen, uw karakters en uw klein schouwtooneel, sedert
| |
| |
lang zult Gij reeds begraven zijn; het rhythme dat uw hart doen slagen heeft zal waarschijnlijk geen overleving kennen, Gij zult dooden zijn tusschen de twee polen van een vervlogen gedicht; hetgeen Gij voor de goddelijke verheerlijking hebt gezocht zal in poësis kunnen verdwijnen, maar niet in innerlijke bewogenheid: de Vreugde kan niet tanen.’
Alles heeft inderdaad slechts een tijd, alleen de Vreugde blijft... zoo luidt ten slotte de boodschap van den grooten zanger der School van Tess, zoodat zijn zang, die Vreugde is, insgelijks aan het sterfelijke ontsnapt om van nu af aan tot het eeuwig levende op te gaan.
Marc. Eemans
|
|