Westland. Jaargang 2(1943-1944)– [tijdschrift] Westland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Pol Leroy Verbond Nog moet ik de ongedeerde leeljen zeggen die in de sterren mijner nachten rijze' en opengaan, ik zie den boer zijn land beploegen, zaaie' en eggen en mét de zon en 't onweer voor zijn oogsten staan. Hij heeft vannacht in liefde vrijgegeven en vol van vuur gezet zijn vrouw en uit den gloed is groot, als aarde en heelal uit hetzelfde vuur gedreven, de jonge boer te spraak getreden met den Dood... Hij prees hem Aarde's godgewijd bewegen van 't een seizoen in 't ander lijk hem stoeiend nacht op nacht zijn vrouw gevallig is en daarom onverlegen hij God en Dood met haar ter hoogste strofe wacht! Bestemming God, kunt gij uit der eeuwen weiden stijgend mij vragen tijd, begrip en vast bescheid wijl toch uw Vaderschap, den kern verzwijgend, weet dat wij groeien tot uw aanschijns Zon bereid? Zij, die mijn gade werd, door U verkoren, zie 't lichaam dezer vrouw, waarin mijn kindren staan ten drempel van den dag dien ik bezworen, reeds opengaan en 't licht vol wind en vleuglen slaan tot bloem na bloem ontkelkt... en waar het pollen waait ligt 't één en eeuwig veld dat Gij in U bezaait! Vorige Volgende