en de Dood’, opdat de lezers die den smaak van caviaar kennen Voor zichzelf zouden kunnen uitmaken of zij accoord gaan met de vergelijking van Willem Niewenhuis:
's Anderdaags stak hij wat stroopijltjes van den bussel in zijn rugzak, als herinnering aan zijn eersten nacht in het vreemde land.
Men waschte zich aan een beek.
‘Ook uwen hals wasschen,’ riep een vrouw tot haar jongetje.
‘k Heb het al gedaan, moeder.’
‘Wanneer dan?’
‘...Eergisteren.’
‘Zindelijke menschen doen dat elken dag.’
‘Dat is te proper, moeder.’
Een oorveeg was het einde van dit gesprek.’
Remy de Muynck