Westland. Jaargang 1
(1942-1943)– [tijdschrift] Westland–Dietsche GestaltenF.R. Boschvogel: Robrecht de Fries, de grootste Graaf van Vlaanderen. - M. Boey: Prins Willem. - A. Blommaert: Willibrord, bouwer en boer. - Anton van de Velde: Willem van Saeftinge. (Dietsche Gestalten, Nrs. 1 tot 4. - Uitg. J. Lannoo, Tielt.)Reeds eenigen tijd geleden verschenen de eerste vier nummers van een reeks ‘Dietsche Gestalten’ waarin de groote figuren uit de Vlaamsche en Nederlandsche Geschiedenis worden opgeroepen in ‘hun bont en boeiend levensverhaal’. De reeks staat onder de leiding van F.R. Boschvogel, die onlangs zijn sporen verdiende in het genre door het uitgeven van twee levensbeschrijvingen die terecht de aandacht opeischten en gunstig werden onthaald. In het ‘Woord Vooraf’ van het eerste nummer, waarin Boschvogel zelf de ten onrechte veel te weinig gekende figuur van den grooten Graaf Robrecht den Fries doet herleven, verklaart schrijver o.m.: ‘Het is de bedoeling van deze Dietsche Gestalten ‘de Grootsten uit heden en verleden bij ons volk en bij onze jeugd in te leiden, en dit door hun bont en boeiend levensverhaal,’ en verder: ‘Want het stichtende leven van deze stalen persoonlijkheden, die door hun offer en strijd, door hun kunde en kunst, door hun leiding en bezieling, de wezenheid van ons volk hebben gered en | |
[pagina 918]
| |
‘gerecht, zal dit volk weer leeren, wat het zoo jammerlijk verleerde: fier te zijn op wat van ons is, te beminnen wat zijn schoone liefde waard is.’ Deze programma-verklaring doet ons tevens de criteria aan de hand waarbij wij deze eenvoudige biographieën moeten beoordeelen. Van het werkje van Boschvogel mag men gerust zeggen dat het boeit. De auteur is een gedroomd schrijver van biographieën, een verteller die het steeds weet aan boord te leggen om den lezer in spanning te houden, ook daar waar men de geschiedenis van den held reeds kent. Typisch voor het opwekken van de aandacht is bijvoorbeeld die passus waar Robrecht's politiek ten overstaan van zijn vaderland wordt uiteengezet. Met enkele woorden belicht Boschvogel den toestand. Eenerzijds de Waalsche gravin Richildis die het volk door dreigementen mak houdt, en anderzijds Robrecht die zijn bloed niet kan negeeren: ‘...Er begint een nieuw hoofdstuk met een scherpen naam: Richildis! Want dit is het uur van Richildis. De rust van Boudewijns bestuur is alleen maar de stilte vóór den storm geweest.’ En kort daarop: ‘En niemand in den lande schijnt te roeren. Zoo heeft de goede Boudewijn zijn volk in slaap gezongen met zijn harpgespeel. Doch over de grenzen spiedt een blik en klopt een hart: Robrecht de Fries.’ Zoo staan meteen beide kampen klaar uitgelijnd: Richildis, de Waalsche gravin, die niets anders beoogt dan het volk, dat zij niet kent en dus ook niet begrijpt, te doen kruipen voor haar hoogmoed. - De dikwijls herhaalde tragedie van onze beproefde lage landen. Doch Robrecht vormt de moedige tegenpartij. Hij moet ten slotte den strijd winnen, want hij vecht met het hart. Hij begrijpt het volk waaraan hij steeds gehecht bleef, hoe ver hij ook mocht zoeken naar een nieuw vaderland. Zoo komt het verknechte volk tot hem, en zoo groeit een van die talrijke volksopstanden die ons volk beducht maakten buiten de grenzen, en beroemd. Bont en boeiend is dit levensverhaal, wijl het om een grooten strijd gaat, den strijd om het leven en den dood van een volk; boeiend ook om den veelzijdigen kamp dien de held voeren moet tegen zooveel machten: Henegouwen, Frankrijk, Engeland en de Kerk. Slechts voor deze laatste zal hij onderdoen. Dat de auteur wellicht te ver ging in zijn toegevingen aan het boeiende zal niemand hem kwalijk nemen. Toch dient er op gewezen dat er over den Robrecht watergraaf en al de gebeurtenissen welke voorafgingen aan den staatsgreep over Vlaanderen - als men dit gerechtigd optreden van Robrecht zoo noemen wil - weinig gekend is. Men moet echter, sedert de uiteenzetting van Charles VerlindenGa naar voetnoot(1), | |
[pagina 919]
| |
Vóór zeker aanvaarden dat Robrecht niet de twee mislukte Moorentochten ondernam waarover Boschvogel ons vertelt. Deze opmerking ontneemt echter niets aan de waarde van het werk, temeer dat juist deze twee tochten er toe bijdragen het verhaal van bij den aanvang spannend te maken.
Waren politieke en godsdienstige toestanden reeds gecompliceerd ten tijde van Robrecht den Fries, ingewikkelder worden zij nog in de eerste helft van de 16e eeuw, wanneer Luther, Calvin en hoeveel anderen nog een totale omwenteling brachten in de verhouding tusschen Kerk en Staat. Dit poogt M. Boey in zijn ‘Prins Willem’ ook aan te geven wanneer hij het jaartal 1533 kiest om zijn verhaal te situeeren en te laten beginnen. Want dadelijk voert de auteur ons binnen in Willem's levensverhaal: ‘24 April 1533. - Op den Dillenburg, in het lieve Dilledal, ziet een kind het levenslicht. De vader wordt Willem de Rijke genoemd, omdat hij rijk is aan heerlijkheden. Ook aan nakomelingschap zal hij rijk zijn...’ Zoo gaat schrijver in breede trekken verder, telkens stilstaand bij een belangrijk feit dat aanleiding geven zal tot innerlijke tweespalt of tot een verderen stap vooruit in het moeilijke leven van Prins Willem. Want voortdurend wordt men herinnerd aan den harden strijd dien Willem te voeren heeft. Door Philips' optreden zal de trouw aan den Koning afwijken van de trouw aan het volk. Maar harder nog is zijn kamp tegen de verdeeldheid bij het volk zelf. Waar M. Boey aanvoelen laat dat de verdraagzaamheid van den prins er op aanstuurt de verdeeldheid van het volk door den godsdienst uit den weg te ruimen, is schrijver meesterlijk in zijn opzet geslaagd. Want door de opeenvolging van nederlagen en successen krijgt de auteur de gelegenheid, de nooit genoeg gewaardeerde moeder van Prins Willem voor ons te doen leven. Zalvend is zij telkens daar om haar zoon, voor wiens overtuiging zij zoozeer vreesde maar tegenover wiens houding zij later ten volle begrijpend staat, op te beuren als hij zich teleurgesteld voelt. Zij leert hem door haar voorbeeld, kalm te zijn en zijn betrouwen op God te stellen. Daarom vreest hij niet wanneer Philips hem vogelvrij laat verklaren. ‘Ik heb reeds lang mijn lot en mijn leven in de handen des Allerhoogsten gelegd...’ Daarom zal de Dood hem niet onvoorbereid treffen spijts zijn kommer om het volk dat hij zoo liefheeft en voor hetwelk hij stervend nog Gods zegen afsmeekt. Zoo rijst Willem voor ons op als een toonbeeld van houwe trouwe tot den dood, reusachtige persoonlijkheid die echter hulpeloos moest blijven tegenover de versnipperingen die zijn volk aan den rand brachten van het graf. Doch als eens dit volk ontwaakt, zal het Prins Willem voorgoed gedenken als een zijner grootste helden.
Vertelden de eerste twee werken van helden die door hun beleid | |
[pagina 920]
| |
of met het zwaard ten dienste stonden van hun volk, zoo handelt het boekje van Blommaert over een persoonlijkheid die heel wat meer vredelievend optrad. - Ook bij Willibrord echter is de drijfveer van zijn optreden een ingeboren en onuitroeibare liefde tot zijn volk, liefde die nu echter niet bedrukt gaat onder de vuist van vreemde heerschers, maar die toch niet ten volle gelukkig zijn kan, zoolang zij het volk niet onderwezen heeft in de waarheden van Hem die op aarde kwam om allen te redden die van goeden wil zijn. Konden wij beide voorgaande werkjes bijna onvoorwaardelijk prijzen, dan moeten wij echter heel wat sceptischer staan tegenover het boek van A. Blommaert. Zooals de vorige auteurs, is Blommaert op zijn best waar hij meer ‘Dichtung’ mag gebruiken dan ‘Wahrheit’. Het is opvallend hoe Boschvogel, Boey en ook onze schrijver gemakkelijk een familietafereeltje schilderen uit de jeugd van hun held, hoe zij daar juist de gepaste sfeer weten te brengen die inwerkt op het gemoed van jeugdige lezers, en hoe zij verder dikwijls hulpeloos staan tegenover een overvloed van feitenmateriaal. Vooral het werkje over Willibrord is eenigszins rommelig en blijkbaar te haastig geschreven. Wij geven bijvoorbeeld graag toe dat men terdege moet wijzen op de buitengewone vrijgevigheid van de eerste Christenen uit deze eeuwen, vrijgevigheid die den spoedigen bloei van de Kerk mogelijk maakte. Maar wat interesse heeft het voor den lezer telkens goederen te hooren vernoemen die bij deze of gene gelegenheid geschonken worden aan de missie van Willibrordus, vooral waar men toch niet altijd juist weet waar die landerijen te situeeren? Er was bijvoorbeeld heel wat meer te halen uit de houding van den overtuigden heiden en geweldenaar Radboud. Waar zijn inval kon leiden tot bijna epische grootheid, is het verhaal ervan hier slechts een aanleiding om Willibrord op hoogen leeftijd te laten herbeginnen met zijn missiewerk. Goed is het echter nogmaals te toonen hoe de liefde tot het volk leiden kan tot grootsche werken, wanneer die liefde vergezeld is van een onwankelbare trouw. Daarom kon er, na al de literatuur die over Willibrord verscheen, heel wat meer gehaald worden uit het edelmoedige leven van dezen volkschen missionaris.
Uit den aard der zaak zelf bevat het boek van Anton van de Velde meer ‘Dichtung’ dan ‘Wahrheit’. Is het daarom dat zijn werk veruit het beste figuur slaat van de vier? Men staat hier tegenover het onthutsende leven van een eenvoudigen leekebroeder, die het onbegrip en de tegenkantingen van zijn geestelijke overheid trotseert, omdat hij in zich het bloed voelt roepen, zijn wild bloed dat er naar snakt, zich te geven voor het geliefde volk. Anton van de Velde brengt ons dan ook, vooraleer zijn verhaal aan te vatten, de hartstochtelijke verzen van dichter Achilles Mussche onder de oogen: | |
[pagina 921]
| |
‘...Mijn hart is, van kimme tot kimme, van afgrond tot afgrond, zoekend het pad naar God en gansch den mensch in ééne en dezelfde liefde.’ Het is treffend hoe deze enkele woorden het gansche streven van Willem van Saeftinge vertolken. Afgezonderd van de wereld, van zijn volk in nood, verneemt de stoere leekebroeder hoe de Vlamingen stilaan tot verzet samenspannen en zich meer bepaaldelijk scharen onder de leiding van Pieter de Coninck en Jan Breydel. Willem van Saeftinge brengt daadwerkelijke hulp in dezen epischen strijd, waarin hij tegelijk ook vechten moet tegen de vijandelijke houding van zijn oversten. Tot het uiterste gedreven, doodt hij een zijner medebroeders, wordt uit de gemeenschap der Heilige Kerk gesloten, maar verkrijgt vergiffenis van paus Bonifacius. Wat o.i. het mooie van dit werk uitmaakt is het juiste begrip van volksche romantiek die eraan ten grondslag ligt. Schrijver biedt ons hier in den hem eigen stijl - die in zijn ongebonden fantasie en woordenbuitelingen vaak storend werd in andere werken - een typisch voorbeeld van volksche literatuur, en meer bepaaldelijk van volksche geschiedschrijving. In dit genre verwachten wij nog veel van Anton van de Velde. Frank Meyland |
|