zen en te studeeren; verder dat hij zich vooral interesseert aan Kunst en Wijsbegeerte, en ten slotte, dat hij lid is van de Vereeniging van Kempische schrijvers, - waaraan men zich bij de lectuur van dit boek allerminst verwachten zou.
‘De oude Symphonie van ons Hart’ is inderdaad een zoo weinig aan eenige plaats gebonden verhaal, dat men het gelijk in welke stad van gelijk welk land situeeren kan, of beter: dat men het, zooals een sprookje, eigenlijk heelemaal nergens situeeren kan, tenzij in een ingebeeld synthetisch decor, waaruit elke plaatselijke kleur angstvallig werd geweerd. De allegorische opzet van dit boek vraagt trouwens geen locale kleur, hoogstens een terloops aanstippen van de plaats der handeling. Evenmin heeft de schrijver het noodig geoordeeld, aandacht te verleenen aan de karakterteekening zijner personages, met uitzondering van Lou Anders' derde reïncarnatie, nl. als privaatdocent, waarvan hij een scherp geobserveerd psychologisch beeld teekent. Doch alles bij mekaar is ‘De oude Symphonie van ons Hart’ een verstandelijke constructie, met koel beheerschte, doch levendige intelligentie geschreven, waarvan echter weinig bijblijft, omdat de fantastiek uitsluitend hersenwerk is, en het hart er geen aandeel in heeft. Ziehier de heele dwaze geschiedenis.
Een jonge man, corrector bij een groot uitgeversbedrijf, koestert trouwplannen, krijgt echter opzeg, is bijgevolg diep ongelukkig en wil er een eind aan maken. Hij wordt weerhouden door den Joodschen professor Buerbaum, die hem er toe overhaalt zich langs operatieven weg een ander hart onder de ribben te laten steken, wat hem bovendien een aanvangskapitaal van 100.000 fr. opbrengt. Vermits dit hart eens een groot zakenman toebehoorde, die blijkbaar evenmin gelukkig was en het daarom voor een ander heeft omgeruild, vinden we Lou Anders terug als kapitalist, die met zijn geld de heele wereld naar zijn grillen dwingen kan. Alleen... de liefde laat zich niet afkoopen. Dit gemis drijft hem terug naar den professor, die hem deze maal het hart van een zorgeloozen zwerver inent. Doch ook in deze gedaante ontvliedt hem het geluk, en nu wordt het een rustelooze jacht. Achtereenvolgens draagt Lou Anders het hart in den boezem van een privaatdocent, van een krankzinnige, en van een viveur. Alles vergeefsch. Zijn laatste hart zal er een van chroomstaal zijn. De operatie lukt, het hart slaat, maar de patiënt is dood. Ten slotte blijkt dat Lou Anders, die rusteloos het geluk zocht, eigenlijk een Godzoeker is geweest. Hij zal met een dienst en in gewijde aarde worden begraven...
Kamiel Van Baelen heeft aldus aan zijn boek een diepere gedachte ten grondslag willen leggen, dan men onmiddellijk uit de lectuur afleiden kan. Dat deze gedachte zich niet onafwendbaar, zij het dan onuitgesproken of zelfs onbewust, doorheen het verhaal aan den lezer opdringt, vindt m.i. zijn oorzaak in wat ik reeds noemde: een teveel aan intelligentie tegenover een tekort aan hart. Van Baelen heeft zijn thema behandeld met een Noord-Nederlandsche schranderheid, - ook zijn taal draagt trouwens sporen van beïn-