Westland. Jaargang 1
(1942-1943)– [tijdschrift] Westland–Nog steeds het ‘geval’ WalschapDr. K. Elebaers: De romankunst van Gerard Walschap. (Uitgeverij Pro Arte. ‘Die suverlicke Boexkens’ nr. 6, Diest, 1942). - Gerard Walschap: Denise. Roman. (Uitg. Van Tilborg en Kenens, Antwerpen, 1942). - Gerard Walschap: Genezing door Aspirine. Naar aanleiding van denzelfden: Cure d'aspirine, vertaald door W. Elsschot. (Snoeck Ducaju et fils, Gand, 1943).Van Gerard Walschap maakt men zich niet af zooals velen doen door een negatie of een verwerping. Walschap is nu eenmaal een compleks fenomeen, ieder die een beetje hersenen heeft, zal dat toegeven. Een groot romancier of niet, de wijze waarop hij zich aan de aandacht opgedrongen heeft, de invloed die van hem is uitgegaan en dien hij nóg uitoefent, zijn voldoende om zich met grooten ernst | |
[pagina 737]
| |
op de studie van zijn levensbeschouwing en van zijn kunstenaarschap toe te leggen. Wat men er ook van zegge: zijn werk behoort tot het interessantste sedert het ontstaan van ‘Van Nu en Straks’, het heeft eigen formaat, eigen denkproblemen, eigen vorm en stijl. Al lijkt het vooralsnog onklassiek en tijdsgebonden, al getuigt het nog maar van precaire evenwichtigheid, als fenomeen is het ongewoon, hoezeer het ook contacten met buitenlandsche literatuur heeft, die opvallend zijn, hoezeer het ook voor critiek vatbaar is. Is de ridderlijke studie die Dr.K. Elebaers als katholiek aan Walschap's romankunst gewijd heeft zuiver het gevolg van zijn ‘bewondering voor Walschap's literaire begaafdheden’ of is het een behendig gecamoufleerde poging om hem berouwvol binnen de kerkelijke schaapskooi te loodsen? Voorziet men van kerksche zijde met al grooter angst de volharding van den renegaat in zijn boosheid, d.w.z. in de verwoestende ‘suggesties’ en de ‘zinnenopzweeping’ van zijn dynamisch-dolle - versta daaronder meesleepende - boeken? Wordt het daarom geen tijd - al moet men hem afwijzen - door enkele toegevingen en loftuitingen ‘het tachtig procent der literatuurliefhebbers’ voor ergers te behoeden? Gerard, jongen, verbrod nu toch alles niet! Het is nog niet te laat!? Ge weet wel van den éénen zondaar die zich bekeert... Ik geloof dat Walschap eens verachtelijk lachen zal. De tragiek van Walschap's geval is niet met de erkenning van zijn stijl en van zijn romankunst te ontwijken. Wij leven in een revolutionairen tijd. Kapitaal en Kerk hebben de draagwijdte dezer revolutie veel te laat ingezien, vandaar den onvermijdelijken chaos der vóór ons liggende decennia der XXe eeuw. Vandaar de tegenstrijdigheden ook die de kunst en de clericale politiek in het Westen beheerschten. Als de oorlog voor de generatie van '14-'18 het paroxisme van onmenschelijkheid beteekende, zóó dat ‘Nooit meer oorlog’ haar parool werd en zij tot in haar geraamte van pacifisme getuigde, d.w.z. van physische weerloosheid, dan zien wij anderzijds dat zij het ideëel opneemt voor andere waarden, waardoor ze genoopt wordt tot bijtende, mannelijke, strijdende formuleering (Marsman, Ter Braak, Walschap, e.a.): weg met farizeïsme, met den burger, de idolen, de schuldmoraal, de Kerk en ten slotte God. Meende zij dan dat haar cynische ironie, haar manhaftig- en stoutmoedigheid met het woord, haar breken met traditie en verzadigden gepaard zou gaan met de instemming van de aangevallenen, dat in haar woorden geen polemischen inslag lag, dat de vernieuwing of verandering die ze voorstond niet een oorlog was aan de verknechting door geloof en standsprerogatief, aan de nog schreeuwende onrechtvaardigheid, aan den oorlog zelf? Dat haar uitlatingen niet ingegeven waren door ressentiment, haat, hartstocht, fanatisme? Het is haar ontsnapt dat het pacifistische ideaal niet samenging met haar revolutionaire doeleinden, dat zij op nationaal en op internationaal plan vooral, en zonder dat waarschijnlijk volledig te bevroeden, een eigenaardige rol gespeeld heeft. Hierop ingaan zou | |
[pagina 738]
| |
ons te Ver voeren, maar het feit kan niet geloochend, dat Walschap b.v. voor zijn incendiaire denkbeelden aan den lijve den moreelen oorlog met de geestelijkheid en haar proselyten hier te lande gevoeld heeft (cf. ‘Vaarwel dan!’) Het is een feit ook dat de kerk moord en brand schreeuwde, en zij niet alleen, voor het communistisch gevaar. Wanneer Dr.K. Elebaers als priester voor Walschap's kunstenaarschap opteert, dan voegt hij er toch voorzichtig- en duidelijkheidshalve aan toe: ‘voor het godsdienstig probleem was het een mislukking’. Van godsdienstig en ethisch standpunt blijft, tot nader orde, Walschap dus de tegenstrever, de vijand. De grootmoedigheid van Elebaers mag ons niet te zeer verwonderen. Voor een jaar of zoo fulmineerde hij tegen ‘Houtekiet’ als een bezetene. Zijn toegevingen nu zijn van louter aesthetischen aard. Wij mogen hier niet uit opmaken dat de studie van Elebaers zonder belang is. Het is bij mijn weten de eerste poging tot synthese van Walschap's omvangrijk oeuvre. Wat Elebaers over Walschap's wereldbeschouwing uiteenzet is alleszins voor verder onderzoek verhelderend. Weliswaar rept hij niet over de analyses dergenen die het voor Walschap opnamen, maar het is de mode tegenwoordig te denken of te laten veronderstellen dat men het poeder zelf uitgevonden heeft. Vermits de katholieke priester geen aanhanger van Walschap's moraal kan zijn, staat zijn uiteenzetting begrijpelijkerwijze voortdurend in het teeken eener afwijzing, ondanks een hier en daar enthousiaste noot. Wat zijn verder werk ons ook brengen mag, Walschap is adept (of zal het geweest zijn) van een veranderende of veranderde moraal. Zijn kunst is geteekend door de crisis der ethiek van het landbouwtijdvak, die aangevallen door wetenschap en industrialisatie moest plaats ruimen voor naturalisme, positivisme, materialisme. Biologische en psychologische kennis en physische determinatie ontketenden een critiek op godsdienst en metaphysiek, op verstarde en levensschuwende beschaving. Als geboren twijfelaar is Walschap den weg van de vitalisten en voluntaristen gegaan; zijn geloof in God is er een in het Leven geworden. ‘De Logos, die gediend wordt door waardeverhoudingen, is weggecijferd voor den Bios, die gediend wordt door de instincten’, zegt Elebaers. Het moet echter nauwer onderzocht of Walschap's typen allemaal en alleen door primaire instincten worden gedreven. Wij moeten ons afvragen of Walschap, de fantast bij uitnemendheid, slechts irrationalist is. Wanneer de kunstenaar in hem zegt dat alles eerst door het hart moet gaan, dan zegt de mensch in hem: ‘Heer ik heb slechts hersenen’ (Genezing door Aspirine). Walschap heeft zijn licht niet zelden bij rationalisten opgestoken: Montaigne, Diderot, e.a. De ‘Bejegening van Christus’ is één betoog geworden; Sybille en haar Engelsche verloofde zijn rationalisten; ‘Genezing door Aspirine’, ‘Xenophobie’, Walschap's kinderverhalen ontstonden gedeeltelijk door rationeele inspiratie. In tal van keerzijden en korte stukjes - die een bundeling waard zijn - komt Walschap voor de critische | |
[pagina 739]
| |
instelling uit. Hij is een critisch romancier. Naast instinct en intuïtie, spreekt in hem een scherp intellectGa naar voetnoot(1). Dit niet misdeelde en gezond verstand heeft hem dan geleerd dat een mensch zekerheid zoekt in zijn leven (Cf. Waarheid en Zekerheid, Forum, 4e jg. nr. 4, 1934, bl. 343-346). ‘Hoe treffend spreekt Diderot,’ zegt hij in dit opstel, ‘veel minder naïef dan Pascal, de behoefte uit aan de zekerheid, die waardevoller is dan waarheid. Uit zijn zekerheden heeft de mensch dan ook al zijn moois geschapen, de culturen, de kunsten; zijn “waarheden” zijn daarin juist het vergankelijk, minst duurzaam deel. - De zekerheid heeft maar één gebrek. Zij is conservatief en de gezworen vijand van vooruitgang. Het zijn de verdoemelingen, de van God en mensch verlaten galeiboeven van tyran Waarheid, de onstandvastigen, de renegaten, de zoekers, die de wereld vooruitstooten. Zij alleen. Maar hun tragiek is dat zelfs zij slechts vruchtbaar worden op het oogenblik, waarop zij uit hun poelen van foltering opduiken met een zekerheid, een vondst. Dertig jaren studie van een uitvinder zijn totaal niets, indien hij daarna niet iets uitgevonden heeft. Slechts zijn uitvinding, de zekerheid, heeft waarde. - Ik geloof dat zich slechts in den honderdvoudigen dood des twijfels storten, degenen die, door een brandmerk der goden op hun geest, instinctief beseffen dat zij uit hun zelfvernietiging zullen verrijzen tot een subliemer zekerheid’ (k.v.m.). Wij moeten niet ver gaan om dat alles terug te brengen. ‘Une des façons les plus attachantes d'être sincère est de confesser que l'on n'est jamais sûr de tenir en main aucune vérité’ besluit reeds Fontenelle. ‘On devient trop sage et on n'est pas assez homme. On pense, et on ne peut plus agir, et voilà ce que la nature ne trouve pas bon,’ gaat hij verder. Bezinnen is eigenlijk een bron van melancholie. De waanzin speelt daarom volgens hem een rol in het leven. ‘Ah! vous ne savez donc pas à quoi sert la folie? Elle sert à empêcher que l'on ne se connaisse, car la vue de soi-même est bien triste et comme il n'est jamais temps de se connaître, il ne faut pas que la folie abandonne les hommes un seul moment.’ Gevaarlijke raad, zeker! Maar Nietzsche, zegt Charles Andler, kende deze melancholische vertroosting ook: ‘Le fatal don de voir clair dans les âmes lui (Nietzsche) faisait découvrir au fond des vertus les plus belles de mobiles suspects et sous la grandeur la plus éclatante des hommes la misère intérieure. Ce fut lá sa douleur, sa déception, son dégoût, sa solitude, et pour reprendre à la vie, il célébrait ces saturnales de l'Esprit où son esprit fuse en caprices éblouissants, et pour lesquels il demande un peu de déraison, de délicate folie, de pétulante tendresse.’ (k.v.m.) Ik meen dat wie dit alles voor oogen houdt ‘Genezing door Aspirine’ b.v. beter begrijpt. En ten slotte den geheelen Walschap. Deze is pessimist | |
[pagina 740]
| |
door rationeele bezinning, utopist door irrationeelen scheppingsdrang. Zijn wereldbeschouwing komt plus minus neer op een variante van het Nietzscheïsme. Het ‘Stirb und Werde’ van Goethe is hem niet ontgaanGa naar voetnoot(1). Zooals het niet voldoende bewezen is dat voor Walschap de rede slechts een pragmatische waarde heeft, zoo is het evenmin uitgemaakt dat hij ongeloovig is. Zeker is, dat hij het niet meer eens is met de christelijke waarheid. De psychologie van Houtekiet zegt omtrent dit alles genoeg. Maar dat is juist de zekerheid, die Elebaers niet als zoodanig erkennen kan. Walschap ziet zijn kunstenaarschap niet als een verdediging van waarheden, maar als een strijd tegen onrecht. ‘Aan de smeerlapperij heb ik mijn voortbestaan te “danken”, zij hield altruïsme in mij brandend, al deed zij mijn verachting groeien voor een vuile horde, die met al haar edels, waaraan ik nooit gelooven kon, laffer en gemeener was dan ik, onmensch, ook maar dierf denken. Don Quichotesk heb ik er tegen gevochten’. (Genezing door Aspirine). Hier vinden we wellicht de oplossing voor het ‘raadsel’ Walschap. Walschap voelt zich zelf als een moderne Don Quichote: de man die gelooft in de gezondmaking van den hyper-geciviliseerden mensch, door hem het beeld zijner nevrose en als contrast de nieuwe ideale gestalte voor te stellen. Daar hij echter ook weet dat men het niet ernstig opnemen zal, vergroot en verzwaart hij, in vlagen van razernij of exaltatie, de contouren van zijn weergaven en van zijn verbeeldingen. Door een schijn van onmogelijk- of onwaarschijnlijkheid zal ten minste de aandacht worden gewekt. Moesten ook Lawrence, Huxley, Malraux, e.a. niet chargeeren? En meteen verklaart zich door het Don Quichoteske, door de ‘gehechtheid aan vijanden’ (G.d.A.), door zijn terugwijkingen (Thijs Glorieus, Sybile, de oudgeworden Houtekiet), door zijn schaarsche, maar niettemin opmerkelijke bespiegelingen (Houtekiet b.v. en de vele korte stukjes, ook G.d.A.) Walschap's pacifisme. Doch eens schreef hij aan Marsman: ‘Maar gij, ik en het handvol fanatici...’ Moeten wij hem dan beschouwen als een pacifiek fanatieker, als iemand met sympathie voor den pacifieken Nietzscheaanschen Uebermensch? Is hier dan geen contradictio in terminis? In ieder geval bewijzen zulke constataties (te gewaagde hypothese?) dat Walschap, ondanks een Houtekiet, niet over heel de lijn accoord gaat met Nietzsche's ‘Wille zur Macht’! Soms zou men denken, leunt hij sterker aan bij Schopenhauer, daar o.a. waar hij zich door een alomvattend medelijden laat overstelpen. Maar dan wint weer het Leven, onweerstaanbaar, hoe talrijk de slagen en de ontgoochelingen ook zijn geweest. In die momenten helt hij weer meer over naar Nietzsche's amor fati. Met een boek als ‘Denise’ waarin hij minder | |
[pagina 741]
| |
dan ooit redeneert en meer dan ooit God en geluk afstemt op wel en wee, heeft Walschap voor het eerst in zijn leven een evenwichtig accent getroffen. Het is geen groot boek (we missen in Walschap te zeer de belangstelling voor het landschap!), maar een zeer humaan boek, van een onbewimpelde verdraagzaamheid, iets dat bij een impulsieven schrijver als hij dan weer tot nadenken stemt. Ik weet niet wie ditmaal de tekst op de voorklep van ‘Denise’ opgesteld heeft. Gewoonlijk ergert men zich over deze reclame. Hier kan men zich met een paar paragrafen zeer verzoenen: ‘Walschap ziet den mensch eenzaam en tragisch strijden...’ - ‘Hij (W.) heeft gezien dat 's menschen droom onvervuld blijft, maar dat het leven ieder toebedeelt met een onverwacht rantsoen.’ De reden voor zijn amor fati is m.i. hier goed geformuleerd. Mijn besluit: de evolutie van Walschap is nog niet geëindigd. Wij moeten ons hoeden voor te haastige hypothesen en definities. Zijn volgende boek ‘De verloren Zoon’, dat in ‘De Nieuwe Gids’ gaat, brengt zeker weer koren op den molen. Paul de Vree
P.S. - Zoo pas werd ‘Genezing door Aspirine’ door W. Elsschot in het Fransch vertaald. In ‘Le Nouveau Journal’ van 6 Mei jl. wordt het kortverhaal, destijds in ‘Forum’ (1934) verschenen, door Jules Van Erck besproken. Zekere uitspraken van dezen criticus kunnen ons niet onverschillig laten: ‘De Gerard Walschap, le lecteur qui n'entend pas le flamand ne connaît guère, que Houtekiet (nochtans Teugels’ Gust werd reeds vertaald), roman de l'énergie paysanne, lequel, pour manifester une vigueur peu commune et pour être orné de grâces d'une vitalité surabondante, n'en ressortit pas moins à un genre assez fatigué. Parmi les reproches qu'on peut adresser, sinon à la littérature flamande, du moins aux traductions qu'on nous en propose, un des principaux est de ne présenter jamais que l'aspect défini par l'aire assez étroite de la truculence rustique. C'est avec une surprise heureuse qu'on découvrira dans cure d'Aspirine un tout autre courant. Non point original, non point particulièrement valable en soi, mais porteur de forces que nous croyons, dans la présente rencontre, fort bénifiques. L'influence du surréalisme et celle de Duhamel de la confession de minuit s'y conjuguent d'une manière assez curieuse. Nous ne portons point une particulière dilection ni à l'un ni à l'autre... Mais il nous semble que, si quelque chose peut sauver la littérature flamande... c'est bien de se montrer hardiment accueillante aux influences venues des écoles étrangères, même si lesdites influences sont chargées de quelque poison... Tout dépend de la vigueur de l'organisme soumis à leur épreuve... Mais le peu que nous en savons (v.d. Vlaamsche lit.) permet de penser qu'elle est assez robuste pour supporter quelque chose de surréalisme ou de miserabilisme non seulement sans dommage, mais avec profit même.’ Verder looft Van Erck zeer de ironische wijze waarop Walschap | |
[pagina 742]
| |
zijn stof behandelt en den held, die ‘est rongé lui aussi par le goût de l'échec’. (K.v.m.) Op het Europeesche plan hebben wij, als wij goed lezen, alles te winnen door import, maar boeten wij ook in aan originaliteit. Dat wij niet angstvallig mogen staan tegenover zekere gevaren of vergiften, daar kunnen wij accoord mee gaan. Wellicht is onze romantraditie te jong om reeds een eigen toon op te dringen. Maar passen wij op voor slaafsche en ondoordachte navolging, daar hebben wij evenmin aan als aan patronageboeken. Wat het miserabilisme betreft, ik geloof dat Van Erk niet weet hoe onze literatuur daar stilaan van gesatureerd geraakt! P.d.V. |
|