| |
| |
| |
Drs. J. Truyts
De Duitsche Beweging
(Vervolg)
Bij niemand komen de verschillende vertrekpunten van de Duitsche Beweging beter tot uiting dan bij Friedrich Gottlieb Klopstock. De toon, de stof en het gehalte van zijn werk omlijnen in woord en idee de inwendige verlangens van de natie. Gloed en bezieling van ware belevenis, een heilige scheppingsdrang en persoonlijke waarheid, deze drie pijlers schragen het werk van dezen dichter, die het eerst de Duitsche Beweging in haar vollen omvang doorschouwde en intuitief-scheppend verwezenlijkte. Deze ziener, die zijn dichterschap als een door God geschonken gave beschouwde overwon de Verlichting, hij gaf het signaal, waarbij Europa opkeek en den weg naar een nieuwe toekomst opging. Het volk, de gemeenschap is de teeltbodem, de oorzaak en het laatste waarom van zijn kunst, die niet langer een spelemeien en een tijdverdrijf bleef. Integendeel, voor Klopstock was de dichtkunst een specifiek Germaansche eigenheid, een middel om de nationale eigenwaarde aan te wakkeren, en aldus het besef voor een volksche idee te verdiepen. Hij beschouwde zich als de verkondiger van deze idee en beleefde ze vanuit een specifiek Germaansch alleenheidsgevoel. Zijn visie op het volkseigene steeg ver boven al hetgeen aan politieke realiteit voorhanden was. De geheimzinnige band volk-natie vond hij niet op het politieke krachtveld, maar in de taal, de kultuur, de mythologische symboliek, den Noordschen aard. Geheel zijn leven lang heeft Klopstock om Frederik geworven en gestreden. In hem herkende hij den koning die den zin voor het heldhaftige in groote mate bezat. Voor Klopstock was Frederik de Groote de bezieler, zelfs de grootste Duitscher van zijn tijd. Doch hij voelde alras dat Frederik zich niet genoeg bewoog in de volksche nationale regionen, waarin hij met zijn dichtwerk verbleef. Er bestond geen communie tusschen het politieke gebeuren en de dichtkunst. Het vaderland, het nationale was meer een begrip dan een in het volk
| |
| |
gewortelde realiteit. De natie was de vrucht van de bespiegelingen en geen met bloed en bodem vergroeide levenswerkelijkheid. Noch voor een politieken wil, noch voor een politiek denken was de tijd rijp. De natie was slechts een geheel in de wereld van de dichtkunst, in de sfeer van voelen en aanvoelen, in taal en kultuur. Voorloopig kon zij slechts in deze gebieden als een werkelijkheid worden aangevoeld. Het is de niet te onderschatten verdienste van Klopstock de burgerlijke dichtkunst overwonnen te hebben, en haar de wijding van een natuurlijk gegroeide volksschepping geschonken te hebben.
1748, datum waarop de eerste zangen van Klopstock's ‘Messias’ verschenen, is het aanzetpunt van de Duitsche Beweging. De Verlichting is overwonnen: er ontstaat een nieuwe uitdrukkingsvorm, het alledaagsche verdwijnt, de eentonige regelmaat wordt door den machtigen zwier van het rhythme vervangen. Daar het heden hem geen vaste aanknoopingspunten schonk, zocht Klopstock de werkelijkheid van het vaderland in het verleden. In zijn Oden streeft hij bewust naar de Noordsche grondkrachten van het Duitsche wezen. In de godengestalten en -verhalen van dezen mythus laat hij het volk zijn diepste wezen openbaren. In de Germaansche voorhistorie, in de Edda, in de heldenfiguur van Herman de Cherusker tracht hij deze nationale wijding uit te spreken. Weliswaar werd deze poging door de feiten achterhaald: de vroeg-Germaansche periode was nog niet wetenschappelijk ontgonnen, de Germaansche en Keltische overlevering werd nog als een geheel misbegrepen. Doch vooral is het volk er nog niet dat een dichter als Klopstock noodig heeft.
De Duitsche Beweging kon zich onmogelijk harmonisch openspreiden zonder stelling te nemen tegenover de Latijnsche opvatting van de op het antiekendom teruggaande Klassiek. Tengevolge van de Fransche machtspositie in de 17e eeuw was de Fransche kultuurpenetratie in de 18e eeuw buitengewoon sterk. Langs het Westen vond de antieke wereld ingang. Ook Frederik de Groote stond in haar ban. Tot dan toe was Rome de stuwende macht, die zoowel in de Fransche Klassiek, in de Omwenteling, de opkomst van Napoleon en den opbouw van het keizerrijk de hand in het spel had en den geest van den Roomsch-Franschen levensstijl in Europa vasten voet deed vatten.
Geen geest die zoo scherp de tegenstelling der Latijnsch-Fransche en Hellas-Duitsche kultuurontwikkeling doorschouwde
| |
| |
als Johann Winckelmann, die met vizionairen kijk den mythos van het Griekendom vestigde, zooals deze in het kultuurphilosophische denken van het Idealisme, bij von Humbold, Schiller en Hölderlin zou gehuldigd worden. Winckelmann sloeg de brug naar het Ariërsvolk der Grieken, effende de baan voor Goethe's ‘Iphigenie’ en tal van andere klassieke werken.
Ook de kultuurpolitieke beteekenis van Winckelmann's werk is zeer groot. Tegenover de Latijnsche antieken-opvatting stelde hij de Duitsch-Helleensche opvatting als nooit versagende en overvolle levensbron. Voor hem was Griekenland de bakermat van de kunst en van den zuiveren stijl. Deze stijl is uitdrukking van een innerlijke houding, van den ‘subliemen eenvoud’ en ‘stille grootheid’. De Grieken, en alleen zij, wisten uit een reine, juist waargenomen natuur een geïdealiseerde natuur te ontwerpen. Deze volledigheid, levenseenheid, samengesteld uit de harmonische verbinding van lichaam en geest, steunt op de hoogste waarheid. De klassieke kunstregels, zooals Winckelmann ze formuleerde, putten hun scheppende krachten uit landschap, omgeving, raskenmerken en volksche instelling. Deze visie op de idealiseerende Grieksche kunst is wel eenzijdig, de realistische trekken worden niet in aanmerking genomen. Doch alles bij elkaar genomen was Winckelmann's Griekenbeeld een kunstwaarheid die door de zuivere kracht van een natuurvolk de hoogste toppen van een rustige grootheid bereikte.
Winckelmann was de eerste die den weg naar de antieken baande. Zonder zich aan den invloed van het wezensvreemde Latijnsche Klassicisme te onderwerpen ging hij recht naar een aanverwante Duitsche opvatting van het Hellenendom. Het was beteekenisvol dat deze wekroep vanuit Rome weerklonk, het Rome, waar de idee van het Romeinsche Imperium haar vertrekpunt vond, en waartegen de Duitsche Beweging zich verzette. Dit beteekent niet dat het Romeinsch Imperium geen stralen uitzond, die ook de Duitsche Landen bereikten. Frederik moet er bij zijn Pruisische hervormingen aan gedacht hebben, doch juist de scheiding van de staatsche en volksche opvattingen moest noodzakelijkerwijze een ‘ombuiging’ van de verlichte wetten meebrengen, wilde men tot de zuivere beleving van het waarachtig, aan het Duitsche wezen aangepast klassicisme komen. Deze mythos van de antieken vult op gelukkige wijze de Noordsche vormgeving aan. Uit deze polariteit spruit in de toekomst de hooge
| |
| |
vlucht van de Duitsche kultuur voort, die vanaf dat oogenblik de geheele Europeesche kultuur zal bevruchten en verrijken.
De lijn door Johann Georg Hamann ingezet, en door Herder opgenomen en verder ontwikkeld, gaat rechtstreeks naar de kernidee van de Duitsche Beweging. Wij wezen reeds op de polariteit tusschen Noord en Zuid bij Klopstock en Winckelmann; hier worden de leidende ideeën van de Duitsche Beweging uit het Oosten aangebracht, en het Westen en het Zuiden zal deze theorie creatief verwezenlijken, vorm en gestalte geven. De leer van het ‘Originalgenie’ door Lavater met vurigheid verdedigd, wordt door den Oostpruis Hamann verdiept en in aphoristische uitspraken omschreven. De ‘Sokratische Denkwürdigkeiten’ zijn scherpe oordeelvellingen over de verstandsleer van de Verlichting. Slechts het genie kan scheppen, brengt kunst voort. Gevoel en verbeelding zijn goddelijke krachten en monden uit in de poëzie, ‘de moedertaal van het menschelijk geslacht’. Een kerngedachte die men in de soms duistere taal van dezen baanbreker aantreft is de verdediging van de menschelijke persoonlijkheid. Alle uitrafeling, al wat niet samenbundelt en op het geheel gericht is, is schadelijk. Al mist men in Hamann's werk een gesloten bouw, toch wordt in den grond reeds een systeem tegen de rationalistische denkwijze opgebouwd. Verder stelt Hamann tegenover de rede een diepe religiositeit, die een oorspronkelijke, klare en hartstochtelijke volksche dichtkunst waarborgt. Socrates’ ‘Daimonion’ is Hamann's ‘Genius’; dit genius overwint de geblaseerde mentaliteit van de verlichte geesten.
De groote theoreticus van de Duitsche Beweging, Johann Gottfried Herder, vereenigt in zich de meest karakteristieke eigenschappen van deze opkomende bloeiperiode. Hij is de eerste die een poging in 't werk stelt om de ongepeilde diepte van het Duitsche geestesleven vorm en gestalte te geven. Herder bezat het genie, dat hem tot aan de poort van het geestelijk rijk der Duitschers voerde, alwaar hij de vlam van zijn bezieling aan anderen moest overreiken. Alhoewel hij op de meest krachtdadige manier aan den opbouw van dat geestelijk rijk meewerkte, heeft hij er de heerlijkheid niet van aanschouwd. Daartoe ontbrak hem de vormgevende kracht, deze nieuwe en zoo vurig gedroomde wereld in symbolische beelden zichtbaar te maken. Herder is de man met de wichelroede, die hij van Hamann overnam. Het was hem echter niet gegeven de bron van dezen geestelijken rijkdom
| |
| |
aan te boren. Doch wat Herder ontdekte is een overwinning op eeuwen van duisternis. Herder is de nog al te veel miskende pionier van een glanstijdperk dat zonder hem eenvoudigweg niet had kunnen bestaan. Wanneer op een laten Septemberdag van het jaar 1770 Herder den 21-jarigen student Goethe ontmoet, die op dat oogenblik te Straatsburg vertoeft, valt een beslissing die aan de Duitsche letterkunde en aan de ontwikkeling van den Duitschen geest een definitieve wending geeft. In waarheid heeft de ontmoeting van deze twee geesten de geboorte van de beweging die enkele jaren later onder den naam Sturm und Drang bekend zal worden, tot gevolg.
Herder is een synthese van zijn tijd. Hoeveel verschillende leerscholen had hij niet doorloopen vooraleer hij tot zijn volkomen gerijpt wereldbeeld zou geraken. Zijn jeugdjaren staan onder den invloed van Kant en Hamann, dit zijn twee verschillende werelden. Terwijl hij van den eerste den categorischen imperatief als vormende kracht overneemt, is het geestelijk erfgoed van den tweede het verstdragend; het zou Herder geestelijk in staat stellen de eigenlijke ontdekker van het volksdom te worden, wat in zijn latere jaren tot een machtige wijsbegeerte der geschiedenis zal leiden. Bij Kant leerde Herder Rousseau kennen, en zijn variant op Hamann's uitspraak was dat alle poëzie nationaal is. Taal is de uitdrukking van den volksaard. Doch een nationale literatuur kan slechts in een gevormde nationale taal tot uiting gebracht worden. Zoo eischt hij een volksche kultuur om dit mogelijk te maken. Naar het voorbeeld van Klopstock beklemtoonde hij het vrij rhythme als een wezensbestanddeel van het Germaansche vers, terwijl hij tegen Lessing en Winckelmann, om hun buitensporige Griekenvereering ten velde trekt.
Het was op Franschen bodem, in den Elzas, dat Herder, evenals Goethe, zich van zijn Duitschdom bewust wordt. Zelfs de Romantiek gaat nergens zoo diep in het voetspoor van Herder, dan in haar terugkeer tot het nationaal verleden. Van even groote beteekenis als de oproep tot nationale bezinning is zijn briefwisseling over Ossian en Shakespeare. Bij Ossian ontdekte hij de heerlijkheid van het volkslied, dat hij om zijn directheid, levendigheid en waarheid hoog boven de snoevende kunstpoëzie stelde, daar deze laatste het volk miskende. Bij Shakespeare bewijst hij dat diens werken in den geest van zijn eeuw, in het leven en streven van zijn natie wortelen en dus niet met oud- | |
| |
Grieksche maatstaven mochten afgemeten worden. Zoo werden voor de jonge Duitsche dichtkunst nieuwe en breede horizonten geopend. Zelf geeft hij het voorbeeld, door de uitgave van een verzameling volksliederen. Zoo zien we in Herder den grooten voorvechter van een organisch gegroeide architectuur der menschheid, die als eenig verplichtende groeicel een bewuste volksgemeenschap veronderstelt, of beter nog vooropzet. Tegenover het staatsmechanisme van de Verlichting plaatst hij de idee van het volk als levende, in den staat belichaamde werkelijkheid, en die in sage, taal en letterkunde een passende uitdrukking bekomt. Herder overwint alle universalistische en rationalistische ideologie van de Europeesche verlichting en begrijpt het leven, ook dat der volkeren, als een ongemeen rijk en veelzijdig groeiproces.
Een der eersten die den terugweg naar de Germaansche grondslagen van de natie vond is Justus Möser uit Westfalen. Doch zijn inzicht stond niet stil bij het erkennen van de Germaansch-Duitsche geschiedenis. Zijn scheppend realisme zocht de verwezenlijking van de nieuw ontdekte waarden in den nieuwen staatsbouw. Alhoewel Möser zelf in een klein staatje werkzaam was, zoo grijpt zijn boodschap van een nieuwe staatsordening ver boven de ruimtelijke begrenzing uit. Möser is revolutionnair, doch zijn gedroomde hervorming is de volkomen tegenhanger van de Fransche Omwenteling.
Tot daar de voornaamste theoretici. De volgende bladzijden, waarin wij ons met de positieve aanwinsten van de Duitsche Beweging zullen bezighouden, en die daarom ietwat uitvoeriger zullen uitvallen, brengen het slotaccoord van een streven, dat, - contradictorisch lijkt het wel - zelf de inzet is van latere geestelijke en kultuurpolitieke veroveringen.
Door de langzame opkomst van een wezensechte Duitsche kultuur groeit het verlangen om de kloof, die bijna twee eeuwen omspant, weer te overbruggen. Rond 1770 ontstaat een beweging die de rationalistische kultuur van de Verlichting tracht te overwinnen. Deze beweging is de Sturm und Drang. Haar naam kreeg zij van het gelijknamige tooneelstuk van Klinger. In haar eersten stormloop tegen de sloopende machten van den tijd is deze beweging voor een goed deel negatief. Aanvankelijk velt zij een negatief oordeel... Daarnaast echter beteekent Sturm und
| |
| |
Drang een revolutionnaire geesteshouding, die vooral een organische eenheidsidee wil verwezenlijken. Terwijl Klassiek en Romantiek doelbewust naar een konsekwente verwezenlijking van hun ‘programma’, hun doelstellingen schrijden, staat de Sturm und Drang in het teeken van de reactie. Tegenover de doctrinaire wet van de overheersching van het verstand stelt zij het bruisend gevoel, tegenover het intellect het hart, tegenover de gespleten wereldbeschouwing stelt zij de harmonische verbondenheid van mensch, natuur en God. Door hun onstuimigen stormloop brengen de aanhangers van de Sturm und Drang het gemechaniseerde staatsgebouw van de Rococo-wereld aan 't wankelen.
Zelfs in de wijsgeerige opvattingen komt de Latijnsch-Germaansche tegenstelling duidelijk aan 't licht. De franschtalige Zwitser Rousseau zond zijn scherpe kritiek tegen den geest der Verlichting in de wereld en beweerde dat de mensch zijn ingeboren goedheid bewaart, wanneer hij slechts het contact met de natuur niet verbreekt. Dit natuurevangelie, dat hij tevens voor zijn maatschappelijke en politieke doeleinden tracht te gebruiken, wordt door dit jong Duitsch geslacht niet volledig begrepen, kan trouwens niet begrepen worden. Het kon Rousseau's politieke idealen niet aanvaarden, evenmin zijn overdreven pessimisme en zijn oorlogsverklaring aan de Verlichting. Hun verlangens gaan echter dezelfde richting uit: ook de generatie van Sturm und Drang wil zich uit de tyrannie van het verstand losrukken, zij wil ‘terug naar de natuur’. Hier blijkt weer de historische zending van Herder, die reeds in zijn geschriften uit de eerste periode de idealistische idee van een menschelijke volledigheid huldigt. De tegenstelling met Rousseau bestaat hierin dat Herder betoogt dat deze volledigheid door den mensch zelf moet bewerkt en bereikt worden, waar Rousseau voorhield dat zij een geschenk van de natuur is.
Al kan er niet altijd van een onmiddellijken invloed van Rousseau gesproken worden, toch heeft deze auteur op het wereldbeeld van den tijd een diepen stempel gedrukt, zij het dan ook slechts dat hij de Duitsche auteurs verplichtte met hem in debat te treden. Langs dezen weg rijpte de Duitsche idee vlugger dan zij het anders zou gedaan hebben. Want ook de Duitschers verlangden niets meer dan weg te geraken uit de verstandelijke doelmatigheid van de Verlichting naar de weldoende en scheppende natuur. Zoo leerden Kant, Lessing, Heinse, Lenz, Klinger, Goethe en Schiller den voor- | |
| |
vechter van deze nieuwe natuurphilosophie kennen, doch tegenover Rousseau eenerzijds en tegenover de Verlichting anderzijds plaatsen zij het nieuwe begrip natuur: een vegetatieve originaliteit, een scheppingsproces dat onder de wetten van de kracht door een eeuwigheidsroes wordt omweven.
Er kwamen nog andere prikkels uit het buitenland, waarbij Engeland een eerste rol speelde. Het gevoelspantheisme van Shaftesbury hielp de verlichte kunstopvatting uit den weg ruimen en hielp door zijn ideaal beeld van het Griekendom de Duitsche Klassiek voorbereiden. Zelfs kon de Duitsche Romantiek zich niet geheel aan zijn inzicht van den ‘innerlijken vorm’ onttrekken, volgens hetwelk het kunstwerk één groeiproces doormaakte. Lowth publiceert zijn scherpe onderzoekingen over het wezen der Hebreeuwsche dichtkunst, terwijl Wood een boek over Homerus schreef. Op het gebied van de literatuur helpen Sterne's humor en Young's zwaarmoedige gedachten over het origineele werk de nieuwe genieleer bevorderen. Macpherson voert in de soms heldhaftige, geestdriftige en wereldwijde nevelwereld van Ossian, dit voorgewend genie uit den voortijd. Het genie laat zich door geen wetten binden, de kunstenaar schept niet naar de natuur, maar zooals de natuur: hier liggen onafzienbare horizonten open. Slechts in het genie leeft de volle, de volkomen waarheid, en wie deze waarheid bezit of kan veruiterlijken is een waarachtig mensch.
Wij zegden vroeger dat de Sturm und Drang tegen de Verlichting was gericht. Er bestaat echter een zeer groot verschil tusschen de Europeesche Verlichting - hier bedoelen we de Fransche, wat is een rationeelere geestesrichting - en de Duitsche. Het ware onzinnig de verworvenheden van de Duitsche Verlichting te onderschatten of te miskennen: deze waren zeer groot en de vooruitgang van de 18e eeuw kan niet genoeg onderstreept worden. De Duitsche Verlichting staat tegenover de Fransche door het feit dat zij niet zooals deze laatste politiek gericht was. In Duitschland verovert het burgerdom zich een ruimte die door de hoven niet langer als een eigen terrein werd beschouwd: het is de ruimte der kultuur. Zoo verschijnt Duitschland op het einde van de periode der Verlichting met een ware nationale literatuur, die een vormende waarde omvat, van waaruit de Duitsche geest kan opklimmen tot de volwaardigste uitdrukking van het Duitsche wezen: deze volwaardige uitdrukking is de Duitsche
| |
| |
Beweging, anders genoemd de Idealistische kultuur. Zij omvat de reeds genoemde bewegingen: Sturm und Drang, Klassiek en Romantiek.
In het midden van de 18e eeuw bemerkten de scherpste geesten in Duitschland dat de Verlichting zichzelf begon te overwinnen. De diepte en de grootte van de Verlichting wordt nog verdiept en vergroot, al gaat deze ontwikkeling zeer langzaam en het zal dan ook veel jaren duren dat de heerlijke bekroning door de Klassiek en de voleinding door de Romantiek zich zal kunnen voltrekken. Voorloopig maakt de ontwikkeling van de Verlichting naar de Klassiek twee stadia door: de eerste is een vechten en strijden, een eerste heldhaftig, doch fantastisch en schemerig onafgelijnd opflikkeren van een nieuw levensideaal. Vandaar is de Sturm und Drang - zoo heet dit stadium - een hartstochtelijke flits die de geesten verlicht en een groot verlangen naar een evenwichtige voleinding, die voorloopig niet geheel kon bereikt worden, doet ontstaan. Het tweede stadium, de Klassiek, die gaat van Kant tot Goethe en Schiller, is de bevechting en het genot van de bereikte zegepraal. Wat later komt een derde stadium: de Romantiek. Deze beweging is de verbreeding van deze idealistische kultuur over het geheele Duitsche gebied, het is de laatste verdieping, die zich uiterlijk meer horizontaal voordoet, doch in den grond een sublieme synthese is van deze nationale kultuur waaraan vier opeenvolgende geslachten hun beste krachten hebben geschonken.
Veel werkte saam om dit nieuw inzicht uit te stippelen: de onstuimige vorming van de Verlichting had den mensch van zijn zedelijke waarde overtuigd en hem het bewustzijn in eigen kracht weergeschonken. Namen als Lessing, Wieland, Klopstock, Winckelmann, Hamann, Möser en Herder kunnen hier niet zwijgend worden voorbijgegaan. De ontdekking van Shakespeare tooverde een nieuwe wereld van kracht en hartstocht, van poëzie en hartediepte te voorschijn. Het groot werk van dezen machtigen dramaturg en levenskunstenaar werkte met onweerstaanbare kracht op gemoed en verbeelding in.
Aan den anderen kant werkte zeer veel als dwingend kamisool. Frederik II wordt oud en de vernieuwing van het Heilig Roomsch Rijk van de Duitsche natie is nog niet definitief afgewerkt. De nationale eenheid van al de stammen, van geheel het Duitsche gebied bleef voorloopig meer een langzaam in vervulling gaande
| |
| |
droom dan een reeds verworven werkelijkheid. In Duitschland leefden nog een 300-tal groote en ongeveer 1500 kleinere vorsten, die door een uiterlijken praal eigenlijk meer de innerlijke armoede van den tot nogtoe leidenden stand bedekten. Ondanks de aanwinst, die tijdens de Verlichting kon vastgesteld worden, bezat de adel nog veel voorrechten; het burgerdom leidde een nog zeer conventioneel leventje, zoodat bezwaarlijk van een nationale belevenis van de Duitsche idee kan gesproken worden. Zoo baart het geen verwondering dat de Sturm und Drang het roer volledig omgooit en alles omverwerpt wat zich tegen dit verlangen naar natuur en vrijheid in den weg stelt. De Sturm und Drang toch is een verlangend hongeren en dorsten naar een diepe innerlijkheid, een harmonisch gemoedsleven, een heftige strijd - een noodzaak! - tegen alles wat leven en denken, gewoonten en aard, wetenschap en dichtkunst wou halveeren.
Zoo dikwijls verviel men op dit historisch oogenblik van de eene eenzijdigheid in de andere: van de verstandelijke begrenzing van de Verlichting duikt de Sturm und Drang in de diepste fantastiek en brengt daardoor in gevaar wat door de Verlichting voor altijd scheen veroverd en opgelost te zijn. Het verlangen naar deze diepe innerlijkheid leidt zeer dikwijls tot de meest ijle gevoelssofistiek, die pas dan ten volle overwonnen wordt wanneer een geniaal man als Goethe de eeuwige bronnen van de volle, reine en oorspronkelijke menschelijke natuur aanboort. Daar heeft de Sturm und Drang zijn historische zending en tevens zijn grens bereikt. Daar begint de Klassiek. De Sturm und Drang was van verschillende zijden voorbereid geworden. Aan den kant van de Verlichting door Kant en Lessing; aan den religieusen kant door Hamann en Lavater, aan den kant van het gevoel en deels reeds van een nationale geestdrift door Klopstock. De ontmoeting van Herder en Goethe te Straatsburg roept dan een verhevigden Sturm und Drang te voorschijn, die zijn voleinding reeds daardoor toont dat de voorafbeelding van de Sturm und Drang - de Göttinger Hainbund - hoofdzakelijk lyrisch gericht was, terwijl hier een echte dramatiek ontstaat. Deze dramatiek werpt het probleem op van een maatschappelijke ordening. De grondidee van deze Sturm und Drang - het was een levensbeschouwing - is de ontplooiing van een harmonisch ontwikkelde en volledige menschelijke natuur. Zijn ideaal is een rein en vrij menschdom (later heet het bij Goethe humaniteit) gesteund
| |
| |
op den grondslag van een volledige en harmonische ontwikkeling of vorming. In den man, die den Sturm und Drang tot een ideaal zou leiden, Goethe, bleef dit vooralsnog een duistere drang. Zijn persoonlijkheid was nog niet rijp genoeg om dezen Sturm und Drang om te buigen in den statigen klassieken stroom, hij was te zeer van ‘zijn’ ideaal vervuld om het nationale ethos van den aanvang te doorvonken, dat ethos waaraan een gansch volk zich bewust zou kunnen oprichten. Werther is de klacht om het verlies van een idealen natuurtoestand. Götz, Prometheus en Faust huldigen een titanendom, het krachtgenie, dat slechts in de loutering van den lateren Faust deze hoogere menschelijkheid zou bereiken, die reeds het ideaal van dezen dichter was. Een zelfde ideaal vindt men in het Sturm und Drangwerk van Schiller, die verschillende jaren later dit heimwee naar een harmonische menschelijkheid uitspreekt in een verlangen naar een onmisbaar nationaal houvast voor de persoonlijkheid, en de communie van de idee der Duitsche Beweging met die van den Sturm und Drang bijna volkomen bereikt. Want ook Wilhelm Tell, hoe bezielend en hoe nationaal het ook is, is nog te veel arkadisch. Hun ontbrak de geëffende vlakte van een nationale (d.w.z. de gansche natie overspannende) grondidee om de diepste bronnen van de Duitsche Beweging aan te boren en als een machtige springfontein de hoogte in te sturen.
In diepste wezen is de Sturm und Drang de Duitsche tegenpool van de Fransche Omwenteling. Velen hebben dit niet bemerkt en zich angstig afgevraagd of deze beweging tegen de veroverde kultuurgoederen van de Duitsche Verlichting opkon. Wanneer men den Sturm und Drang in functie van de Klassiek en van de Romantiek beschouwt kan deze vraag echter met klem en bevestigend beantwoord worden.
(Wordt voortgezet)
|
|