Westland. Jaargang 1
(1942-1943)– [tijdschrift] Westland–
[pagina 643]
| |
opperen, in “De Trap van Steen en Wolken” een meesterlijk werk te begroeten, dat tevens, voor Vlaanderen althans, een mijlpaal beteekent’, dan is het aan ons uit te maken of wij daarmee accoord gaan. Eindelijk zou Daisne er in geslaagd zijn zijn levensbeschouwing én romanopvatting vorm te geven, zóó dat hij voortaan zijn plaats in de rij onzer romanciers inneemt. Na rijp overwegen betwijfel ik het een en het ander. Waarom? Omdat er geen Vlaamsche oorspronkelijkheid in Daisne spreekt. Nauwkeuriger: omdat hij zijn Vlaamschen aard geweld aandoet. Want, waar hij, verdikkeme, zijn Hollywood-allures, bar-manieren en para-psychologischen poespas op zak heeft gestoken, komt, gelukkig nog, het echte wezen eerst boven. Dan weten wij ons nog wel een beetje in de sfeer van de Laethemsche schilders en van Van de Woestijne, maar dan is het tenminste oer-eigen, dan klinkt het niet verliteratureluurd, verangelsaksischt, epateerend, precieus en pretencieus, maar goed, innig vooral, wel wat sentimenteel, sehnsuchtig en ouderwets, doch zuiver en zielsvol. De biecht van Hermine Van Rijn en de levensfilosofie van Pipa ter Wilgh, de twee hoogtepunten van het boek - die elkander eenigszins tegenspreken, mais passons - bewijzen dat Daisne het zichzelf en de lezers niet zoo moeilijk had moeten maken. Maar daar komen we op terug. Wat op de ‘achterklep’ ‘een mijlpaal’ beteekent, zal zeker op de voor Vlaanderen ongewone romantechniek slaan. Inderdaad, we zijn in Vlaanderen de dubbelplanromans niet gewoon. Daisne laat zijn hoofdfiguur Evert ter Wilgh en diens vrienden, kennissen en familieleden, alsmede een gestorven verwante, een rol spelen in een Far-West-verhaal, waarvan de onderscheiden hoofdstukken met de werkelijke geschiedenis van Evert en de zijnen afwisselen. Het geheel is geschreven door een zekeren Dr. G.M. - wiens psychologie ons het minst duidelijk is geworden! - die het ontvluchtingsverhaal door Evert achtergelaten, inlascht, een verhaal dat op zijn beurt door Evert's vriendin, de latere Hermine Van Rijn, wordt voortgezet en zelfs op het einde door Evert en Hermine samen wordt beëindigd. Aan schrijvers geen tekort, zooals u ziet, m.a.w. Daisne heeft zich hier - zonder zichzelf te vergeten - in Evert, Hermine, Dr. G.M. ontbonden. Een vierde schrijverstalent, Lotar, Evert's broeder, valt eveneens nog te vermelden. Daisne's suggestie: hier zoeken personages naar een auteur, terwijl omgekeerd auteurs naar personages zoeken. Pirandello en de Unamuno herkookt. Ik herinner me zelfs een verhaal van Gorki, waarin deze eveneens realiteit en droom tracht te enchaîneeren. Het ligt nu in de bedoeling van Daisne in droomgestalten, platonische paradeigmata of modellen, voorbeelden te bereiken, maar zooals hij zelf zegt zijn ook in den droom de paradeigmata niet, want droom kan niet zonder werkelijkheid bestaan. Als we het dan goed voorhebben is niet Evert ter Wilgh maar Pipa ter Wilgh, de | |
[pagina 644]
| |
oude heer, de belichaming van Daisne's levensfilosofie. Is dan Evert's verzinsel geen mislukt binnenhuis-droomavontuur? Met het antwoord op deze vraag valt of staat Daisne. Zijn Far-West-geschiedenis, zijn ontvluchting in den droom, zijn platonisme, zijn ze geen puberteitsverlengenis geworden, een misvormde manwording? Hij kan wellicht in zijn Gun en zijn Ra als paradeigmata gelooven, was nochtans de werkelijkheidsgetrouwe belijdenis van Pipa niet noodzakelijk om Hermine Van Rijn van Evert's jongensachtig exclusivisme te genezen? De Far-West, de film, de literatuur zitten hier Daisne nog steeds dwars. De figuur van Evert en zijn jonggezellenkluis zijn de fatale scheppingen van scoutisme, freudisme en Amerikaansche film-idealisatie. Hoe een paradeigma te zien in dezen Evert, den aristocraat, die zijn leven verkwanselt met whisky, koffie, miljoenen sigaretten, divan- of haardvachthistories rond een mislukte jeugdliefde en die het ‘totale’ avontuur opvat als een synoniemzoeken van het werkwoord ‘slapen’. Wat wordt er in deze indianen-historie getukt, gedoezeld, gedut, gemaft, gedruild, gesoesd, gesiëst, enz., enz. Om niet te spreken van de onwaarschijnlijkheden en onnoozelheden als b.v.: ‘Ik begrijp niet, zegde hij, zonder zijn mond van den hare weg te nemen, hoe of je lippen zoo heerlijk week blijven bij dit klimaat...’ Probeer dat maar eens! Of ‘Jasses, bauwde Gun haar na met een van zijn breede glimlachen die dertig ivoren en twee gouden tanden ontblootte’. Twee en dertig tanden bloot-glimlachen! Het wordt een avontuursjargon: gnuiven, grinniken, bauwen, knal, om toch maar up to date en mannelijk te doen; warempel, Daisne jaagt er de germanismen uit de taal om anglicismen te introduceeren, want wat zijn: een drink, en een sigaret killen? Wat anders te verwachten van taalvittende - de hemel spare me - verliefden? ‘Niet meer de oude tweeheid van Dichtung und Wahrheit, maar de geheimzinnige twee-eenheid van droom in realiteit en van realiteit uit droom - goddelijke uitkomst van het leven en begin van alle kunst...’ (215), zoo heeft Daisne het gewenscht. Zijn avontuur, zijn droom kan de formule, die een waardevolle romanopvatting is, niet schaden, maar maakt zijn roman onmogelijk. Daphne du Maurier liet ons in ‘Rebecca’ droom en realiteit zelf zoeken, Vestdijk wist in ‘Rumeiland’ droom en realiteit in één personage te belichamen. Daisne zet ons telkens voor zijn gekunstelde en alles behalve origineele ontdubbelingen. Reeds Lebeau deed dat in ‘Het Experiment’ en ook daarin stoorde ons de gewildheid van het procédé. Technisch valt het boek van Daisne te veel uiteen; moreel is het niet eigenaardsch (die platonische Ra!) kunst- en vliegwerk wijzen op te duidelijke invloeden. Want, om slechts op twee motieven terug te komen: het atlas van Ducastel en de tempelruïne; de disgressies over de anale erotiek zijn zij niet te erg Vestdijksch? (Rumeiland, Meneer Vissers Hellevaart!) En moet ik er nog op drukken dat technisch gesproken een overgang als op blz. 16 (op- | |
[pagina 645]
| |
treden van Dr. G.M.) spotten is met de regelen der kunst. Er zijn in Johan Daisne twee personages en eigenlijk zou er maar één Daisne mogen zijn. Het eerste is de geleerde, de polyglot, de poseerende, de een beetje aan Hollandsche megalomanie lijdende literator, de zilverdoekmaniak, de man die van zijn tijd wil zijn (exponent van welken tijd en van welke levenshouding?) en geen snufje onverlet laat, - misschien gedeeltelijk Kees ter Wilgh in zijn boek? - die er zijn legende wil op na houden en er ten slotte toch zoo clownesk door wordt; het tweede is de mensch, de mensch tout court, die zijn geluk betracht en het nazet en schade en leed niet te veel weet, - Lotar in zijn boek? - die ervaart dat het leven dichterbij ook zijn charmes heeft en voor wien vóór alles levensaanvaarding hooger staat dan levensangst. Dit laatste personage, dat door zijn intelligentie geholpen dan een rationeel romantieker méér dan een romantisch rationalist wordt, - zie de formule van ‘Criterium’ - heeft zich beter dan ooit óók laten kennen. In ‘De trap van Steen en Wolken’ is de geschiedenis van de ter Wilghen niet onbelangrijk. Psychologie, sentiment, verhoudingen zijn hier in een werkelijk harmonisch proza uitgedrukt. Wel valt het op dat het een bepaald conflictlooze en in-goede aristocratische familie is die Daisne ten tooneele voert, maar het evenwicht en de rust die hij hierbij bereikt, hebben een toon die nog maar zelden bij ons werd gehoord. Au fond zou dit resultaat vergevingsgezind kunnen stemmen, ware 't niet dat er nog te veel aan den moloch van bluff, druken dikdoenerij werd geofferd. Daisne grandeur nature en dan zullen we er zijn, dan wacht ons een overtuigende verrassing. Nu is de greep naar het hoogere door gemis aan zelfcritiek nog niet volkomen geslaagd. Paul de Vree |
|