Westland. Jaargang 1
(1942-1943)– [tijdschrift] Westland–
[pagina 544]
| |
Deensche LetterenKantteekeningen bij Thit Jensen's ‘De Aarde’Ga naar voetnoot(1)Er kan niet nadrukkelijk genoeg op gewezen worden dat een uniforme Scandinaafsche psyche niet bestaat. Op dit feit zou niet herhaaldelijk de aandacht van den letterlievenden lezer moeten gevestigd worden, wanneer men niet dagelijks in zijn omgeving kon ondervinden, dat de meeste lezers nog een onduidelijk begrip hebben over de essentie ‘Scandinavië’. De drie Noordsche stammen van het Germaansche ras, die dan Scandinavië bewonen: de Denen, de Noren en de Zweden, werden innerlijk van elkaar gescheiden en leefden afzonderlijk onder zulkdanig verschillende levensvoorwaarden dat zij niet evenwijdig ontwikkelden. Niettemin is hun invloed op het cultureele leven van het groote Germaansche geheel zeer sterk geweest. De oorlog heeft het onderscheid tusschen deze drie volksstammen nog onderlijnd. Zweden is nog steeds neutraal. Denemarken, hoewel door Duitschland bezet, heeft nog altijd zijn eigen koning aan het hoofd, terwijl Noorwegen, door de beweging van de ‘Nasjonal Samling’, onder de leiding van Quisling, misschien wel de meest directe, groote toekomst te gemoet gaat. De Deen is, zooals Walther Hjalmar KotasGa naar voetnoot(2) zegt, de Franschman van het Noorden. Alle dingen en gevoelens krijgen een geslepen glans onder zijn zachte ironie en zijn aristocratisch bitter lachje. Het feit, dat burgerij en adeldom langen tijd de leiding hadden op geestelijk gebied, wekte in het Deensche volk een schoonheidsgevoel, een aesthetische fijngevoeligheid, die de beide andere Noordervolkeren niet zoozeer bezitten. De Deen is een analytieker, die verder zijn ideaal uit de kunst afleidt. Bij het lezen van ‘De Aarde’ (Deensche titel ‘Jorden’) van Thit Jensen, moest ik onwillekeurig terugdenken aan een werk van Gunnar Gunnarsson, dat denzelfden titel draagt ‘Jord’ | |
[pagina 545]
| |
(Aarde)Ga naar voetnoot(1). Ongetwijfeld is Gunnarsson's boek heel wat gezonder van strekking en krachtiger van uitdrukking, doch ‘omnis comparatio claudicat’, men mag hierbij niet uit het oog verliezen dat Gunnarsson IJslander is, terwijl Thit Jensen in Jutland werd geboren. Voor Gunnarsson is de aarde de heilige grond, boven denwelke voortdurend een meesterhand doende is, die planten en bloemen, de vederen der vogels, de kleuren der visschen, sneeuw en ijs schikt en ordent, den lokkenden grond, waarop zijn voorouders zich hebben gevestigd, ten tijde dat Ingolfur Arnarson, aan het hoofd van zijn Noordsche landverhuizers, een nieuw land zocht over zee. Gunnarsson's boek is dus een kolonisatieroman, terwijl Thit Jensen's werk ook wel den grond behandelt, maar dan uitsluitend ‘het plekje gronds’, dat eigendom is van den boer, Malte Kjaer. Thit Jensen behandelt dus niet het onderwerp: ‘Hoe zal ik den grond “veroveren”?’ doch integendeel: ‘Hoe zal ik den grond “behouden”?’ Waar, in het eerste geval, de veroveraars hun wil opdringen door zich op den grond te vestigen, is het in het tweede geval de grond, die de baas is en zijn eischen stelt. Malte Kjaer beschouwt zich als een zuivere nakomeling van de groene gordels rogge, de rapen- en voorjaarsvelden, aardappel- en wortelakkers, turfland en weiden, waarover hij zijn oog laat gaan (blz. 13). Zijn grootvader had hier kinderen gehad, zijn vader en hijzelf ook, en over enkele jaren zou zijn zoon Gabel op zijn beurt kinderen hebben en het werk voortzetten op het eigendom. Malte Kjaer werd een zonderlinge kerel genoemd, omdat hij niets wilde hooren van nieuwmodische dingen op zijn erf. In werkelijkheid was Malte Kjaer niet zoo rijk, als men in het dorp wel meende. Alles liep ten andere verkeerd op de hoeve, want hij had de gelukkige hand van zijn vader niet. En toch leek het Malte Kjaer zwaarder den grond te verlaten dan te sterven. Daarom ging hij een levensverzekering aan. En nadat dit goed en wel gebeurd was, trok hij met een stel jonge paarden naar de stad. Onderweg sloegen zijn paarden op hol | |
[pagina 546]
| |
voor een voorbijsnellenden trein. Kjaer hield de paarden in, ten koste van een van zijn beenen, dat hij tegen een muur versplinterde. Vele bladzijden later zal Thit Jensen ons pas laten vermoeden, dat Kjaer zijn been zelf en moedwillig had verpletterd, ten einde de premie van de levensverzekering op te strijken. Dit zal voor zijn zoon Gabel tevens de eenige reden zijn, waarom deze zijn verloofde, Aase Helm, de dochter van den armen dorpsonderwijzer opgeeft en trouwt met de rijke dochter van den raadsman, Rigmor Hög. Tot daar in essentie het eerste boek van ‘De Aarde’. Thit Jensen schetst er den boer, zooals deze sedert eeuwen het land doorploegd en bezaaid heeft en die zich bewust is van het gemeenschapsbegrip, van den nooit onderbroken arbeid van een langen ketting van geslachten. De primitief geaarde boer bespeurt het geheele in het afzonderlijke en heeft geen oog voor het geisoleerde. Alleen wat aan de aarde bindt, is voor hem belangwekkend. De vrouw en het geld zijn voor hem elementen, die de aarde kunnen dienen. In het tweede deel van den roman leidt de schrijfster ons binnen in het innerlijke leven van het nieuwe boerengezin. Het gaat er niet goed en toch komen er geen botsingen in voor. Velen hadden voorspeld dat Gabel spoedig zijn vrouw ontrouw zou worden. Maar de voorspellingen liepen verkeerd uit. Gabel Kjaer werd een huiselijk man. (blz. 115) Rigmor moest een oog in 't zeil houden op het hof, aangezien Gabel ziekelijk was en langer dan noodzakelijk was in zijn bed bleef liggen. Verder liet Gabel zich door zijn vrouw kussen en liefkoozen, zoodat Rigmor wel reden scheen te hebben zich gelukkig te achten in haar huwelijk. Het hof Edensdal werd verbouwd tot een modelhoeve met alle moderne installaties tot de electriciteit en de telefoon toe. Dit was echter niet het werk van Gabel, doch van Malte, die alles uitdacht en van Rigmor, die het met haar geld verwezenlijkte. Er is echter iets niet heelemaal in orde met Gabel. Wanneer zijn vrouw uit het bed is gestapt om het eerste morgenwerk op de hoeve na te gaan, blijft Gabel nog liggen en kijkt hij verliefd naar het kussen, waar zoo pas zijn vrouw nog lag... en hij nu zijn eerste liefde, Aase, meent te ontdekken. In gedachte leefde, dus Gabel met Aase Helm en niet met zijn vrouw Rigmor Hög. | |
[pagina 547]
| |
Ook wanneer hij op jacht gaat, vergezelt Aase hem in zijn gedachten. Hij weet echter dat hij er een morphinistenmoraal op nahoudt, en derhalve verzet hij er zich niet tegen dat Rigmor hem kust en vertroetelt. Als de aarde Gabel geen kinderen gaf bij Rigmor, dan meende de ziekelijke man, dat hij daar niet om moest treuren, aangezien hij de schoonste schatten van kinderen had bij Aase. Negen jaar lang duurde deze onnatuurlijke toestand. Rigmor had zich kapot gewerkt. Toen zij dan op haar sterfbed lag, wist zij plotseling dat haar man haar nooit had liefgehad. Zij wist dat haar liefde een treurige krachtsverspilling was geweest, iets dat Gabel aangenomen had, omdat hij rechtschapen was (blz. 171). Tevens voelde zij dat Gabel de andere, Aase, op het hof zou nemen, zoodra zij onder de groene zoden ter aarde zou besteld zijn. Dan haatte zij haar man, omdat zij hem liefhad en sterven zou en omdat hij haar niet liefhad en leven zou (blz. 173). Een jaar na Rigmor's dood verscheen onverwacht Aase. Zij kwam uit New York. Gabel's hysterische periode was nu voorbij. De aarde had haar wil gekregen, hij had Rigmor gehuwd, nu meende hij dat er wel een middel te vinden zou zijn om ook zijn wil te krijgen (blz. 180). Gabel en Aase trouwden inderdaad. Doch Aase nam Gabel niet uit liefde, alleen om te kunnen leven; daarom ook hield zij zich hoffelijk te zijner beschikking. Gabel voelde ook dat er iets niet in den haak was en begon haar Mercedes te noemen. Zoo gaat het met menschen, die samen een diepen nacht te gemoet gaan. In het tweede deel van haar roman belicht Thit Jensen, zooals ik hierboven trachtte duidelijk te maken, de ziekelijke psyche van modern-doende menschen en van de vrouw, die niet meer leeft zooals haar natuur haar voorschrijft, doch die zich laat leiden door haar gemakzucht, door haar neiging naar pseudo-huiselijke rust en veiligheid. Zoowel Gabel als Aase zijn menschentypes, wier leven mislukt is. Alleen Malte Kjaer en Rigmor Hög waren aan de aarde verbonden, en leefden dus tot aan hun dood gelukkig in hun zelfbegoocheling. Thit Jensen's ‘De Aarde’ is op en top werk van een Jutlandsche vrouw. Klaar en onmeedoogend wenscht deze steeds te weten | |
[pagina 548]
| |
wie zij voor zich heeft en zij voelt zich slechts thuis te midden van de natuur, die geeft en neemt. Uit heel de structuur van het boek blijkt dat de Deensche heimatdichter Thorkild Gravlund gelijk had, toen hij beweerde dat de Jutlander vooral in aanmerking komt voor het schrijven van een roman, terwijl de bewoner van het eiland Fünen meer neiging voelt tot het sprookje en de Seelander meer voelt voor geschiedenis en poëzieGa naar voetnoot(1). Want ‘De Aarde’ is een sterke roman, die men vlot leest en die langen tijd in het gemoed blijft nawerken. Johan Vanderveken |
|