Wie de poëtische beweging niet volgt, geraakt van haar los, begrijpt dan den dichter en de poëzie niet meer, vraagt ook niet meer naar de klassieken. Poëzie is voor den lezer als voor den maker een gestadige oefening en slechts dan bestendige bron van schoonheid. Men moet er zich mee vertrouwen. Doch deze moeite is niet zoo groot als ze gedragen wordt door een zin voor dieper leven. Dààr ligt de oplossing. Weg met de oppervlakkigheid, met de gemakzucht. Kunst en schoonheid zijn op de keper beschouwd niet louter aesthetische verrukking, zij zijn ook lumineuze moraal. Volgen wij het leven en het werk van de groote Tachtigers, Leopold, Roland-Holst, Nijhoff, Van Eyck, Buning, Engelman, Marsman - vele dichters kan ik hier noemen - dan stooten we steeds op de filosofische worsteling met de problemen van leven en dood. Een gevecht waarvoor een heel leven soms niet toereikend was: denk aan Van de Woestijne, Rilke. Achter de schoone woorden, de beeldspraak en het rhythme ligt de grond van geloof, ethiek en wijsbegeerte niet zelden gigantisch omgewoeld. Men moet het wezen der dichters beter kennen, dan blijft men er niet onverschillig voor, dan stelt men aan zichzelf de vragen die zij hebben opgelost of hebben willen oplossen, dan begint de eigen bewustwording en de zware maar tevens zoo loonende beklimming van den Berg der Bevrijding. Poëzie is loutering, het smalle pad tot ontvluchting der platvloerschheid, tot verevenwichtiging. Zij is een waakzaamheid, een klaarte.
Poëzie is de volkomen tegengestelde weg van dien van het sleurleven. Ze is het alledaagsche in het licht der veredeling. ‘La leçon des poëtes est une leçon de pureté’, zegt Daniel-Rops. De poëzie verwerpt het gewone leven niet, ze kan immers los van het menschelijke niet bestaan. Patrice de la Tour du Pin omschrijft in zijn ‘La Vie recluse en Poësie’ deze gedachte duidelijk: ‘Mais notre base n'est pas la poësie, notre base est l'homme; nous ne cherchons pas à connaître la poësie, mais l'homme: ...Ceux qui s'évadent des horizons terrestres se perdent dans les désirs les plus vagues, dans les prolongements illimités de leurs soifs; ils mendient des amours de songe et certains courent le spirituel en jouant aux désincarnés; mais ils ne renouvellent pas le plaisir à découvrir...’ Poëzie en totale mensch zijn één.
Is behoefte aan poëzie, behoefte aan eenzaamheid? ‘La vie recluse’ zegt de la Tour du Pin. Begrijpen we dit weer niet ver-