Westland. Jaargang 1(1942-1943)– [tijdschrift] Westland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 506] [p. 506] Frank Meyland Naïeve Ballade ‘Si Jésus revenait au monde...’ Théodore Botrel Als Onze Lieve Heer terug op aarde kwam en de gesteltenis van mijne ziel vernam: hoe ik Zijn vele vogelen en kruiden roem en alle menschen met de liefste namen noem, hoe ik mijn vreugd en leed in simple woorden leg en onbewimpeld Hem mijn vele zonden zeg -, als Onze Lieve Heer op aarde weer verscheen, ik weet het àl te wel, dan was er zeker geen die rustiger dan ik zijn hart zou weten slaan en kinderlijker in de deur zou komen staan. Langs onze schaamle straat treedt dan de Lieve Heer: Hij toeft bij elk gezin, Hij praat over het weêr, over de zaken en den kommervollen tijd, en in 't voorbijgaan geeft Hij elk zijn zaligheid met zachte woorden en een streelend handgebaar, en elkeen voelt zich blij als bij het nieuwe jaar [pagina 507] [p. 507] en kust Zijn milde hand, en ziet een blijde traan gelijk een schoone perel in Zijn oogen staan. Maar Onze Lieve Heer gaat verder door de straat en ach, Hij keert naar mij Zijn vaderlijk gelaat. * * * Als Onze Lieve Heer terugkwam op de aarde... Hij zou zonder omhaal d'uitnoodiging aanvaarden om in mijn schamel huis de spijzen rond te deelen en elke dwaze smart met een zacht woord te heelen. Hij zou met kalmen stap rond mijne kamer dwalen en bij mijn boekenrek misschien plots blijven dralen. Ik toon Hem liefdevol mijn geelgeworden boeken; Hij glimlacht even en: ‘Waarom de wijsheid zoeken? Bekommer u toch niet met al die wereldvragen: IK ben de Wijsheid; leer Mijn zachte juk verdragen’. * * * En 's avonds, als de zon door roode wolken dwaalt en Onze Lieve Heer Zijn leven heeft verhaald zooals Hij, gelijk nu, in alle huizen ging en deelde Zijnen gloed aan ieder kleurloos ding -, [pagina 508] [p. 508] des avonds zouden wij, de goede God en ik, als twee gelijken voor een kleinen oogenblik, op onze schoone Leie rustig varen gaan en 't laatste woord uit Zijnen mond zou ik verstaan, zoo zacht en rimpelloos zou onze speelvaart zijn, zoo zangerig en stil en ach, zoo diep en rein het water dat daar tusschen malsche oevers vloeit, waar eene koe naar 't ongewoon gezelschap loeit. De bosschen staan alom gebogen naar den stroom en over 't water waart een donzig-witte doom, waartusschen onze boot onhoorbaar verder glijdt. Ik wacht totdat de Heer te voet op 't water schrijdt, maar met een plotsen zwenk roeit Hij meteen aan wal, Hij reikt Zijn schoone hand, ik vraag: ‘Vertrekt Gij al?’ en voel hoe mijne hand naar Zijne handen grist, maar Onze Lieve Heer stapt verder in den mist. Vorige Volgende