Westland. Jaargang 1
(1942-1943)– [tijdschrift] Westland–
[pagina 467]
| |
staat hooger dan het passief. Onvermengd althans is de lof niet, dien hij verdient. Er is vooreerst het feit dat we een omgewerkt tooneelstuk - een tragi-comedie nog wel - voor handen hebben. Wat wordt hier nog leuk met zijdeuren en andere zaalkanten gejongleerd (blz. 33, 47, 67) en beginnen de talrijke hoofdstukjes met een profijtelijke boedels- en persoonsbeschrijving. Wat wordt er nog vriendelijk binnen- en buitengewipt en zooals het spelers betaamt binnensmonds geklapt, naar den toegesproken persoon gewend, met theatrale gebaren en geijkte uitdrukkingen geschermd. Dit is nu niet zoo'n erg, omdat de intrigue dat alles toelaat - het is immers tooneelintrigue! - maar af en toe meent Van de Velde dat ook kinderboekentaal in het kraam past en hij vergast ons warempel op scolaire verduidelijkingen, sprookjestaal en Sinterklaasatmosfeer. Op bepaalde momenten neemt hij het publiek voor groote kinderen, - nu mij best - maar het geeft zoo'n onbehaaglijk effect... voor den auteur! Ik overdrijf hier heusch niet, den menschen in het boek is hun rol zoo'n ernst dat ze er alles inleggen om hem toch goed te spelen: het gebeurt dan soms wel, dat ze het te goed willen doen. Van de Velde, die zich blijkbaar in zijn schik voelde toen hij het stuk schreef, fantaseert zelfs een paar malen onbeheerscht: met een propje tabak rookt ge toch niet als een fornuis? (blz. 9) En het is toch iets te erg als men drinkt op een ‘florissante bloei’! (blz. 10) Over het veelvuldig brokaat, de triolen, capriolen, trezoren, diafane smaragden, sonore latinismen, Fransche woorden en anachronismen, tot daar toe. Ik bedoel met dit alles alleen dat de tooneelschrijver en de verteller voor de jeugd bij Van de Velde den romancier leelijk in den weg zitten. Meer niet. Want daarnaast charmeert het oratorisch talent, de weemoedige levenswijsheid, de sierlijke, gevleugelde taal en de scenische afwisseling zeer. Men vraagt zich wel af waarom Marcus Justa zoo weinig krediet kan schenken aan Matthias Perlmutter, dien hij toch van dichtbij kent als mensch en als klaviervirtuoos van de bovenste plank. Maar ook dat neemt men op den koop toe voor de stijlvolle presentatie van het musiceerend stelletje menschen dat hier optreedt en de kameraadschappelijke gemoedelijkheid die er van uitgaat. Een auteur met rhetorischen aanleg kan gemakkelijk in banaliteiten vervallen. Ditmaal is daarvan bij Van de Velde geen spoor. Al bewegen zich zijn personages soms in een trapeze, ze zijn zeker van hun stuk. Ze zijn het heel wat meer dan deze van Timmermans in ‘De familie Hernat’. Komt het door hun aangeboren distinctie of door den fijnen aard van hun schepper? De humor van Van de Velde is die van een vergeestelijkt en vergoelijkend mensch. De keuze van het onderwerp, dat door ‘De familie Hernat’ kan ingegeven zijn (zoo de historische achtergrond), blijft niettemin een vondst. De uitwerking van het opzet viel ook binnen de kracht van den schrijver, die hiermee een van de positiefste getuigenissen van zijn persoonlijkheid heeft afgelegd. | |
[pagina 468]
| |
In een tijd als deze doet een bad in verantwoord optimisme, lieftallige gemanierdheid en mozartiaansche taal werkelijk geen slecht.
Paul de Vree |
|