Aan de hand van zijn twee voornaamste werken, de ‘Anekdoten’ en ‘Die dreizehn Bücher der deutschen Seele’, willen wij de hoogstaande kunst van den gevierde verduidelijken. Het eerste kenmerk, dat onmiddellijk opvalt, is een ongemeene epische begaafdheid. Het epische genre is dan ook datgene, wat door hem het meest en het gelukkigst werd beoefend. Wanneer wij zouden beweren, dat Wilhelm Schäfer steeds de werkelijkheid uitbeeldt, beteekent zulks niet dat hij niets anders dan de gewone realiteit zou afschilderen, dit naar een naturalistisch recept. Bij Schäfer voelt men steeds den adem van het eeuwige, de onafgebroken lijn die doorheen gansch de geschiedenis van zijn volk loopt. Wat hem in de eerste plaats aangaat is de volksziel, hoe zij in de meest diverse momenten opstraalt, en hoe de hoogere vorm van een of. andere werkelijkheid in de mythische ruimte van het volks- en menschenlot doordringt.
Een tweede kenmerk is het ongemeen sterk ontwikkeld vertellerstalent. Hierbij bindt Schäfer den strijd aan tegen de opvattingen van het Naturalisme, volgens dewelke de schrijver zich aan de objectieve weergave van de uiterlijkheid moet houden. Hij gaat uit van de handeling, als van den onvervangbaren en meest echten kern van de vertelling. Het objectieve gebeuren bezit voor hem veel meer waarde dan het subjectief ‘hineinlesen’. Nochtans is het gevangen zijn in den ban van een uitstralingscentrum van een voorwerp een principieele fout. De schildering van een toestand is een ontoereikend middel, daar de toestand het veranderende uitdrukt, terwijl het lot het onveranderlijk en stabiel gegeven (zij het dan ook in verschillende vormen) daarstelt. Deze overwegingen noopten hem ertoe een adequaat uitdrukkingsmiddel te vormen: het is zijn gedrongen, strenggebouwde en ‘gekuischte’ taal. Alhoewel zij - wij weten dit van Schäfer zelf - het resultaat van een taai veroverd vakmanschap is, en door haar lange, op den rand af gekunstelde volzinnen een volledig gamma van uitdrukkingsmiddelen omvat, wordt zij van een mogelijke stroefheid gered door de inwendig-warme gemoedelijkheid - de Rijnlander is een joviaal mensch - en door haar ongedwongenheid, die zelfs de veronderstelling toelaat dat Schäfer schrijft zooals hij spreekt. De zuiverste uitdrukking van deze vertelkunst zijn de ‘Anekdoten’ die elk voor zich een klein kunstwerkje zijn. In elk van deze stukjes ‘wereldgeschiedenis’