| |
| |
| |
Zweedsch - Finsche Letteren
Runar Schildt, 1888 - † 1925
Wij nemen aan dat het onze lezers bekend is, dat in Finland ongeveer 400.000 Zweden leven, die hun Zweedsche moedertaal in eere houden, over eigen pers beschikken, een eigen kunst voeden en zich politiek niet onbetuigd laten, die met één woord, een eigen kultuurleven leiden dat zoo nauw mogelijk aanleunt bij dat van het Zweedsche moederland aan den overkant van de Bothnische Golf. Ik schrijf: ‘zoo nauw mogelijk’. Want de in het moederland levende Zweden namen en nemen maar al te dikwijls tegenover hun broeders aan den overkant een superieure en soms wel wat geringschattende houding aan, terwijl de politieke milieus te Stockholm zich demokratisch-angstvallig van alle interventie terughouden - ook en vooral ten opzichte van den heldhaftigen strijd van alle Finsche volkslagen tegen het bolsjevisme, ook al staan weer hoofdzakelijk Zweedsch-Finnen (vooraan Maarschalk Mannerheim) op militair gebied aan den kop. Niet zoo lang is het geleden, dat de Zweedsch-Finnen aan Finland zijne ‘Oberschicht’ op elk gebied leverden; toen is het nationaal bewustzijn van de eigenlijke Finsche meerderheid voorgoed ontwaakt. Maar nog altijd dragen de Zweedsch-Finnen in groote mate hun aandeel bij in het kultureele, ekonomische, politieke en militaire leven van de natie. Toen de burgeroorlog tusschen rooden en witten woedde, hebben de Zweedsch-Finnen meer dan het hunne bijgedragen tot het onderdrukken van de door Sovjet-Rusland op elke wijze ondersteunde roode revolutie - al waren dan ook de ‘Finsche Finnen’ in de witte rangen talrijk: wanneer de Zweedsche dichter Jarl Hemmer in een lyrisch-getinten roman den vaderlandschen strijd tegen het bolsjewisme verheerlijken wilde, koos hij als hoofdpersoon en held den kleinen Finschen jongen Onni Kokko.
Niet zeldzaam zijn de Zweedsch-Finnen wier kultureele faam tot in het buitenland doordrong. Topelius’ naam heeft buiten Finland's grenzen een goeden klank; velen weten dat ‘Vaandrig Staaf’ het leven dankt aan een Zweedsch-Finschen schrijver.
| |
| |
Weliswaar werden de roem en de verdienste van de Zweedsch-Finsche kultuurdragers, in het buitenland voorat overschaduwd door het zwaarder wegend werk van Finschtalige landgenooten als Linnankoski (Lied van de Vuurroode Bloem) en Sillanpää (Silja, De Weg van een Man, enz.)
Misschien was de artistieke bezetenheid en het technische kunnen van Runar Schildt er in gelukt de weegschaal beter in evenwicht te brengen, hadden de goden hem langer leven gegund en hem dien ze liefhadden niet zoo jong tot zich genomen. Want deze Zweedsch-Finsche auteur, geboren te Helsingfors in 1888, stierf reeds den 29sten September 1925, nadat hij in talrijke novellen, die steeds ruimer werden en steeds meer de allures van den roman gingen aannemen, blijk had gegeven van een machtig kunnen dat alles beloofde voor een nabije toekomst.
Met korte trekken kan zijn levensloop worden geteekend. Student ter universiteit in 1904, promoveerde hij in 1910, bracht enkele jaren door aan de universiteitsbibliotheek en pleegde in dit milieu gezelligen omgang met bekende persoonlijkheden als Henning Söderhjelm en den goeden tooneelkenner Olof Homén. Gaarne leefde hij midden zijn boeken. Voor een korte tijdsspanne ging hij het meer bewogen leven van Helsingfors' theater binnen, en fungeerde er gedurende twee jaren als regisseur. De rijke ondervindingen hier opgedaan hebben diepe sporen achtergelaten in zijn werk, voornamelijk in ‘Armas Fager’, gedeeltelijk in ‘Perdita’ en andere novellen. Eigen aanleg en de daimoon in hem dreven hem naar de literatuur. Zijn neef was de gekende uitgever Holger Schildt, die een goed deel van het ZweedschFinsche kultuurleven in handen houdt. Heel zeker heeft deze verwantschap voor Runar Schildt den weg naar de literatuur en naar de openbaarheid geëffend, toen hij zijn eerste werk‘Asmodeus och de tretton själerna’ schreef en uitgeven liet. De auteur ondernam reizen naar de Skandinaafsche landen, Duitschland, het toenmalige Oostenrijk (hiervan vinden wij nog sporen terug in de groote novelle ‘Häxskogen’) en Engeland.
Als mensch was hij een gekultiveerde, verfijnde en eenigszins teruggetrokken persoonlijkheid. Zooals zijn werk uitblinkt door groote stilistische hoedanigheden, zat ook zijn leven vol stijl. Al sneed de dood zoo vroeg zijn levensdraad door, al legde hij nog niet in zijn werk de volheid van zijn groote gaven, toch is dit
| |
| |
werk zuiver en groot en veelzijdig genoeg, om hier te worden besproken en zijn lieve, ietwat teere verschijning naar verdienste te doen waardeeren door hen die, buiten het Zweedsche taalgebied, liefde koesteren voor schoonheid en belangstelling voor al wat deugdelijks door Germaanschen geest wordt voortgebracht, zelfs aan de ver verwijderde, elk jaar zoo lange maanden in het ijs beknelde kust van Osterbotten. Wel zullen wij niet elke novelle van hem bespreken. Zooals bij elk novellenschrijver het geval is, zijn er in Runar Schildt's oeuvre novellen, die niet schitteren door buitengewone schoonheid of algeheele gaafheid en waarin het gegeven soms niet zoo inhoudrijk is, dat zij speciaal de aandacht zouden vergen van den buitenlandschen criticus. Hoofdzakelijk zullen wij ons houden aan de toppen van zijn werk, aan dat deel van zijn oeuvre dat de mooiste beloften voor de toekomst inhield.
Wij zegden reeds dat hij zijn literaire werkzaamheid inzette met ‘Asmodeus och de tretton sjaelerna’. Over dit werk (in het Nederlandsch: Asmodee en de dertig zielen) was de auteur zelf in latere jaren minder goed te spreken en, met het oog op den afstand die op het gebied der innerlijke waarde zoowel als van de vaardigheid-naar-buiten tusschen dit en later werk ligt, is zulks goed te begrijpen. Wij zeggen dus over dit werk anders niet dan dat het tintelt van frisschen humor en dat er heel wat fantazie in parelt, zoodat het ook nu nog gretig wordt gelezen. Wat echter speciaal in dezen ‘Asmodeus’ opvalt is de sterke drang van den schrijver om ook de innerlijkste bewegingen van de vrouwelijke persoonlijkheid te doorgronden. Het grootste deel van Schildt's werk wordt gekenmerkt door dezen drang. In vele bladzijden treedt zijn werkelijke nieuwsgierigheid op dit gebied sterk aan het licht. Het is eene nieuwsgierigheid zonder naïveteit; zij is evenmin buitenmate sentimenteel. Op dezen weg is Runar Schildt verder gegaan; hij is er in geslaagd de vrouwelijke ziel te doorgronden in hare roerselen en dezer uiting, zoodat zijn werk zelf iets vrouwelijks krijgt, alhoewel van eenige verwijfdheid nergens een spoor te onderkennen valt. En omdat Schildt er uitgesproken in geslaagd is de vrouw te zien zooals zij werkelijk is, zijn zijne vrouwenfiguren ook echte, levende vrouwen gebleven, niet tot heldinnen uitgegroeid - zoo weinig talrijk zijn de vrouwen die tot
| |
| |
het heldhaftige uitgroeien, tenzij dan het heldhaftige in de alles wegschenkende liefde en in de gelatenheid - en evenmin tot sentimenteel-onwezenlijke ledepoppen vergroeid.
Sinds ‘Asmodeus’ ging zijn technisch kunnen er even fel op vooruit als zijn dieper inzicht in het leven. Pregnanter wordt de vorm, gebalder en tevens toch gesmijdiger worden taal en stijl; taktvol is hij steeds, en toch onverbiddelijk en wreed - zooals in de analyse van Jakob Casimir, den kleinen auteur uit ‘Häxskogen’, een werk dat wij verder uitvoeriger behandelen.
Schildt's tweede werk: ‘Den Segrande Eros’ (Eros' Zegepraal), een novelle uit het Finland van omstreeks 1820, beteekent reeds een grooten vooruitgang op ‘Asmodeus’. Zeker is de novelle een zeer moeilijke tak in de kunst der letteren. Hier komt het er op aan de kortheid in den vorm, een zeker laconisme, te pas te brengen, zonder te vervallen in droogheid of kleurloosheid; het gepaste détail op de gepaste plaats te gebruiken; al het overtollige meedoogenloos te weren; het karakteristieke woord te kiezen, zoodat bij alle kortheid steeds nog alles omvat wordt; in de novelle, meer nog dan in den roman, dient evenwicht betracht. Is het niet op den grondslag van deze vereischten, dat alle groote vertellers binnen het kleine kader der novelle, met Boccaccio te beginnen, hun werk hebben gebouwd? Heeft Maupassant anders gehandeld? En ook Runar Schildt had, ten overstaan van deze voor de novelle gestelde eischen, het juiste gevoel voor maat en afstand, voor klank en waarde en evenwicht. Tevens echter is hem alle pose vreemd en alle pathos, alle koelheid ook waartoe het genre zoo dikwijls aanleiding geeft, zoodat bij sommige auteurs de adem van het leven alle warmte verliest. Met recht en reden mocht een Zweedsch criticus getuigen voor Schildt's ‘discrete humaniteit’. Wij voegen er bij dat deze ‘discrete humaniteit’ eene van de kenmerkende eigenschappen is van Schildt's werk, waardoor dit laatste den warmen polsslag van het leven behoudt.
Thans kunnen wij met een nadere bespreking van Runar Schildt's beste novellen aanvangen.
Niet zeer lang is de novelle ‘Zoja’ en toch een van de meest beteekenisvolle werken van Schildt op het gebied van de vrouwenpsychologie. Zoja, dochter van staatsraad Arkadiëwitsj Sjekarasin, woont met hare voor de bolsjewiki gevluchte ouders
| |
| |
in een Finsche kleinstad. Verarmd zijn hare ouders, stuk na stuk van het geringe bezit dat zij, benevens het veege lijf, konden redden, dient verkocht. Zijzelf is zoo gelukkig geweest in haar eigen Rusland - of beter: in haar eigen comfortabele levenssfeer daarginds. - Gespannen wachten de ouders, gespannen wacht ook zij, op den terugkeer dien de contrarevolutie voor hen moet mogelijk maken. Haar jonge, vrouwelijke persoonlijkheid kan niet berusten in de armoede, in het enge, beknelde leven in dit kleine Finsche nest; behoorende tot een jongere generatie heeft zij niet dat onwankelbare geloof in den terugkeer van het oude regiem, dat hare ouders rechthoudt; haar jongere broer bezit dit geloof reeds heelemaal niet meer. Wanneer hij haar dit bekent, verliest zij elk moreel houvast en vergiftigt zich. Zoja's troosteloos leven in een grauw milieu, zonder uitzicht, zonder hoop, wordt met een geweldige sterkte gesuggereerd. De teekening van den psychologischen toestand waarin politieke uitwijkelingen leven, die elk oogenblik worden geslingerd tusschen hoop en vrees, zekerheid en twijfel, is bijzonder raak en in haar gebaldheid buitengewoon effectvol.
‘Armas Fager’ noemde de Zweedsche criticus Carl Laurin ‘de schildering van de absolute lichtzinnigheid’ in haar tragikomische grootheid. Wij vertelden hierboven dat Runar Schildt regisseur is geweest aan het theater te Helsingfors. Met het milieu waarin de vierde-rangsacteur Armas Fager leeft, is de auteur bijgevolg vertrouwd. Zooals álle acteurs van zijn formaat is hij heilig ervan overtuigd dat zijn hoogere begaafdheid wordt miskend. Hij kan zich echter onmogelijk losmaken uit het theater-milieu, want in den grond is deze groote, geweldige man een kleine genieter. Hij vertikt het naast zijn vrouw achter de toonbank te staan. Wel wetend dat hij, die thans ook op jaren komt, vóór zijn ontslag staat, heeft hij zijn twee mooie, maar lichtzininige dochters aan het theater laten verbinden, wat als logisch gevolg heeft meegebracht dat ook de vader verder zijn knechtenrolletje mag blijven spelen. Zoo blijft hem de mogelijkheid geboden tot een vluchtige aanraking tusschen de coulissen met arm of borst van een mooie actrice. Een ware genialiteit in het kleine betoont hij om een glas bier machtig te worden. Hij sluipt de mooie vrouw van zijne droomen achterna, wanneer ze met een durvender, jonger minnaar al vrijend door de verduisterde stad
| |
| |
loopt; hij bespiedt het gelukkige paar van uit een donker portaal. Dit alles kan hij, Armas Fager, het miskende genie, niet missen. En als hij verneemt dat zijn dochters den avond - voorspel van den nacht - doorbrengen met twee Russische officieren (de novelle speelt zich af tijdens den wereldoorlog) en hen gaat opzoeken, is hij gelukkig wanneer de officieren hem met een flesch champagne wegsturen, welke hij, alleen, op een bank in het park, gaat leegdrinken. Zijn avondlijke tocht door de stad en omgeving, zijn belevenissen in het theater, zijn gesprek met de oude, afgunstige concierge, alles wordt even pregnant weergegeven, terwijl de figuren echt leven. Als teekening van ‘souvereine levens-nonchalance’ (Carl Laurin) is deze novelle heel zeker gelukt; maar tevens voelen wij achter dit alles toch een goed deel levenstragiek. In deze novelle is niet de vrouwelijke psyche op den voorgrond gebracht; de mannelijke hoofdrol is echter een zwakkeling, zooals meestal in Schildt's novellen, zoo ook b.v. in de korte, psychologisch-sterke novelle ‘Den svagare’ (= De zwakste van de twee).
De lange novelle ‘Häxskogen’ (Het Betooverde Woud) is zeker wel de aan inhoud rijkste die Runar Schildt ooit schreef. Hier lukt de jonge schrijver er in de moeilijkst uit te spreken dingen klaar en volledig, hoe beknopt-gesuggereerd ook, tot uitdrukking te brengen. Dit is heel zeker hooge kunst; deze novelle is een van de mooiste die bestaan. Het leven van een heele familie, op een groot heeregoed saamgebracht, met al haar doorgaans kleinzielige hebbelijkheden en haar betrekkingen met het naburige goed, waar de mooie maar door haar man veronachtzaamde aamde Veronica, de vrouw van neef Henrik, woont, wordt meesterlijk geschilderd. Tal van détails - geen enkel echter is er teveel - situeeren en typeeren elk van de familieleden. Midden dit milieu van rijke menschen en toekomstige erfgenamen, leeft en beweegt en luiert de kleine auteur Jacob Casimir, wiens blijkbaar lastig aan het vloeien te brengen inspiratie stop geraakte na het zevende hoofdstuk van zijn roman. Zijn tegenhanger is zijn levenslustige, sterke en ondernemende neef Fabiaan. Jacob Casimir is de verongelijkte in het leven, niet alleen omdat hij de arme protégé van deze rijke familie is, maar vooral omdat hij door het lot tot eeuwige verongelijking werd gedoemd; als kleine jongen reeds viel hem op het kinderfeest het ledige
| |
| |
chocolade-ei ten deel, en zoo zal hij heel zijn leven met ledige handen wandelen. Ook Veronica, de mooie Oostenrijksche, die platonisch verliefd is op wat in haar oog zijn aanbiddelijke zwakheid en hulpeloosheid is, zal hem niet toebehooren. Haar al te veroveringslustigen echtgenoot beu, zal zij naar haar vaderland terugkeeren, naar een vroegere liefde. En toch groeit die - eigenlijk onbenullige - Jacob Casimir op een bepaald oogenblik tot het prototype van den kunstenaar, heen en weer geslingerd tusschen ijle leegte en scheppingsdrang zonder uitweg (o, dat achtste hoofdstuk dat niet komen wil!) en de zoo zeldzame uren van inspiratie dank een hoogere macht. Bij Jacob Casimir is het de desillusie van Veronica's definitieve heengaan, die eindelijk weer aanleiding geeft tot het inschakelen van deze inspiratie, zoodat ook het achtste hoofdstuk ter wereld komt, in smart en weeën. Hier werd zeker ook heel wat eigen wrange ondervinding neergeschreven - maakt niet elk kunstenaar periodes van onvruchtbaarheid door? - hier schreef met ontzettende en volledige oprechtheid, bijna brutaal, een dichter zijn eigen biecht, zonder eenige verzachtende omstandigheid.
‘Een heete drift maakte zich van hem meester, meer en meer. Hoe verder hij vorderde, hoe sterker hij zijn eigen wezen voelde zwellen, trotsch op eigen macht; al datgene in hem dat hem anders maakte dan al wie sterk waren, zelfzeker of honkvast; al datgene dat de lenige gymnasiasten, de roemruchtige voorvechters destijds hoonend om hem lachen deed; datgene dat hen ook nu nog zenuwachtig maakte en ongerust, nu elk van hen reeds lang het gerief van zijn beroep hanteerde of met de schaar coupons van zijn aandeelen knipte. En tegelijk onderging hij de wondere gewaarwording, zich te bevinden in den greep van een vreemde kracht, een macht die zijn hersenen dwong tot snel en zeker werken. Ja, wel ging het er geweldig toe in zijn binnenste. Schaduwen werden te voorschijn gehaald uit de vakken waarin zij verborgen lagen, het geheel van duizend herinneringen, vaststellingen, ervaringen, experimenten, vivisectie op eigen lichaam en ziel, op die van anderen. Niemand spaarde hij, zichzelf het minst van al; niets was hem heilig. Hij zocht in de schemerigste hoeken van het hart, als een voddenraper met zijn puntigen stok elk bruikbaar ding opvischt uit soepton en vuilhoop. Vertrouwen van vrienden, heimelijkste verzuchtingen van minnende vrouwen,
| |
| |
schuwste droomen van eigen hart en hun geringste impulsen, - alles bracht hij ten offer, alles wierp hij schaamteloos in de ziedende smeltkroes. Hij geloofde dat het resultaat goed was, zeker daar waar hij uiting gaf aan de zielsverwantschap van eigen wezen met diepe liefde voor al wat lijdt, verwelkt, verzinkt en sterft. Hij werd schaamte gewaar noch berouw nu; integendeel, een stille, intensieve jubel volgde hem op zijn weg als een gegedempt accompagnement. De minuten werden uren, de nacht schreed voort en de morgen kwam. Daarbuiten kwetterden vogels en bromden insekten allerlei, menschen stonden op en gingen naar het wachtend werk. Jacob Casimir werd het niet gewaar. Bladzijde vulde hij na bladzijde, blad hoopte zich op blad, en eerst wanneer de laatste regel van het achtste hoofdstuk gevormd was naar zijn zin, zag Jacob Casimir op en voelde zijn krachten bezwijken. Volledig gekleed viel hij neer op het bed en voer met de hand over zijn brandende slapen. - Ja, hij was moe, óp. Hij verstond nauwelijks nog hoe alles was gebeurd; vooral begreep hij niet langer het gelukkig gevoel dat hem had vervuld, die uren lang...’
Lang is dit citaat en de aanhaling kon nog langer worden. Want hoe voelt zich de auteur, na volbrachte scheppende taak, die men ‘demonisch’ pleegt te noemen? ‘Voorwaar, ver van burgerlijk geluk en echte fatsoenlijke menschen, staat de geteekende, wiens eenige taak het is zulke muizen te baren - die niet anders wil, niet anders kan, die, oprecht gesproken, voor niets anders deugt en die, op den koop toe, zijn lot aanvaardt met bittere, trotsche dankbaarheid.’
Nogmaals is de mannelijke ‘held’ van ‘Häxskogen’ een zwakkeling, een mislukte; net zooals in ‘Den Svagere’, in ‘Perdita’ en zooveel andere novellen (is in ‘Zoja’ het meisje, dat ‘neen’ durft zeggen tot het leven, niet sterker dan haar vader, de uitgeweken staatsraad?), net zooals in ‘Armas Fager’ ook. Dit is een permanent verschijnsel bij Runar Schildt; in den grond loopt hij heelemaal niet op met ‘helden’; de zwakkeren hebben zijn onverdeelde voorliefde. Zegt hij het niet in bovenstaand citaat? Spreekt hij er niet van ‘diepe liefde voor al wat lijdt, verwelkt, verzinkt en sterft’? Daarmede typeert hij wel degelijk een eigen zielstoestand. Is het geen gevolg ook van dezen zielstoestand, van dit omfloerste, minder krachtige van zijn gevoelens, dat ook over
| |
| |
zijne tot hiertoe besproken novellen een zeker waas ligt, dat de personen er bewegen in een omfloerste atmosfeer - die ook wel wat lijkt op de atmosfeer eigen aan het zoo mooie, toch steeds iets wazig-mysterieuze Finland?
Desondanks is het met vaste en sterke hand dat Schildt zijn ‘Häxskogen’ opbouwde; nergens ligt hier een dood punt, nergens staan we voor iets dat enkel ‘bij benadering’ zou uitgedrukt zijn, nergens wordt het evenwicht verstoord.
En stylistisch is ‘Häxskogen’ een hoogtepunt in Schildt's werk. Voor den vertaler is het onmogelijk het rhythme van zijn voortreffelijke taal volledig weer te geven; het Zweedsch immers heeft andere kenmerken en een anderen klank dan het Nederlandsch. Schildt's zeer eigen prozarhythme steunt echter niet alleen op de eigenaardigheden van het door hem bespeelde taalinstrument; zij groeit in de allereerste plaats uit eigen innerlijk gevoel voor rhythme, zij is de weergave van eigen zielsmuziek. Luister nu even naar het slot van ‘Häxskogen’:
‘Doorheen het open venster scheen de zon. Kerkklokken luidden en riepen de geloovigen ten dienst. In de verte knalden schoten, alleen of in magere salvo's: 't verweercorps dat zich oefent in 't gebruik der wapens. Tegelijk begaven ook de haatvervulde rooden van hun kant zich naar de geheime oefenstonden. Jacob Casimir luisterde peinzend naar der klokken klank en naar der schoten echo in het rein geluchte. Voor mij en mijnsgelijken luiden geen klokken 't verzamelsignaal. Voor ons, geen plaats in 's levens witte, 's levens roode garde, geen bezielende oorlogskreet, geen nummer in 't gelid, geen rust, geen waarachtig-eigen plaats. Niet voor ons. - Met toeë oogen lag hij daar en staarde op der ziele zieke punt, waarrond de parel van 't gedicht gehard wordt.’
Zoo daaromtrent - en dit is nog een geweldig ‘daaromtrent’ - zou het rhythme van Schildt's proza kunnen weergegeven worden, met aanwending dan van bepaalde gewilde middelen. En dan nog! In Schildt's heerlijke, melodieze Zweedsch luiden de laatste woorden van bovenstaanden tekst: ‘i den själens sjuka punkt, där diktens pärla haardnar’. Vergelijke wie een paar woorden Zweedsch kent!
Wij besluiten de bespreking van ‘Häxskogen’ met de aan- | |
| |
merking dat in deze novelle ook een paar langere, maar schitterende natuurbeschrijvingen voorkomen (zoo, Jacob Casimir's boottocht).
Alle tot hiertoe besproken novellen dragen over zich als een lichte nevel van weemoed. Lag in Runar Schildt het voorgevoel van zijn vroegen dood en stamt hieruit de min of meer grijze atmosfeer omheen zijn werk? De vraag kunnen wij stellen maar niet beantwoorden. Ons, die in Vlaanderen wonen, staan niet de persoonlijke bronnen ten dienste die ons hieromtrent konden inlichten. Wie wat voorafgaat gelezen heeft zou ten onrechte meenen dat Runar Schildt een verwijfd artist is, dien het onmogelijk is sterkere tonen aan te slaan, hardere dingen te bezingen en fellere karakters te teekenen. Dit heeft hij schitterend bewezen in drie van de vier novellen die in den bundel ‘Hemkomsten’ verzameld werden (de vierde, ‘Karamsinska Hästen’, laten wij buiten beschouwing, daar zij buiten het algemeene kader van dezen bundel valt). Ook op Finschen bodem - en hier wellicht op nog pijnlijker wijze dan elders - werd de strijd tusschen het bolsjevisme en de staatsbehoudende krachten uitgestreden. Deze in 1918 begonnen en van weerszijden op meedoogenlooze wijze gevoerde burgeroorlog heeft in het gelaat van de Finsche literatuur diepe rimpels gegroefd. In Järnefeldt's ‘Greta och hennes Herre’ (in Nederlandsche vertaling bij ‘Die Poorte’ verschenen als ‘Greta en haar Zoon’) vinden wij hiervan reeds diepe sporen. Jarl Hemmer leverde den roman ‘Onni Kokko’, waarvan hooger reeds werd gesproken. De Finschschrijvende Sillanpää heeft in zijn roman ‘De vrome ellende’ het levenslot beschreven van den simpelen roodgardist Toivola Juhas. Ten slotte heeft Runar Schildt drie merkwaardige novellen, onder den algemeenen titel ‘Hemkomsten’ gebundeld, aan dezen fel bewogen tijd gewijd: ‘Aapo’, ‘Köttkvarnen’ en ‘Hemkomsten’ zelf.
In Aapo wordt het tragische lot beschreven van een simpelen Finschen boerenknecht, die door een toeval in de rangen van de rooden wordt gedreven. Het was heelemaal niet om Aapo te kwetsen, dat zijn meester hem beval, in plaats van met het paard, in het vervolg zekere werken op het groote heerenhof met behulp van den ezel te verrichten. Aapo, in zijn absoluut-begrensde naïveteit, aanziet zulks voor de meest kwetsende vernedering. Hij stelt zich in dienst van de rooden. Wanneer de revolutie uit- | |
| |
breekt, bestormt hij mede het heerenhof en vermoordt zijn meester. Door de nationale troepen wordt hij later gevat en gefusiljeerd. - ‘Hij bleef stom en kalm, maar de vuisten boorde hij diep in zijn broekzakken en onder de neergetrokken klep van zijn pet en de dikke haarbles, schitterden zijn kleine, grijze oogen tot het laatst met onuitsprekelijken haat.’
Deze novelle, zoo sterk saamgebald, zoo episch naar den verhaaltrant, is hoogst verdienstelijk werk en kan met het allerbeste van Maupassant en andere meesters van het genre in één adem worden genoemd. Het heet dat de auteur, eerst toen het boek reeds ter perse lag, vernomen heeft dat een volledig identiek geval zich in werkelijkheid gedurende den Finschen burgeroorlog heeft afgespeeld. Schildt heeft dan maar al te wel den beklagenswaardigen geestestoestand en de triestige motieven, die de kommunisten in alle landen van de wereld tot hun gewelddadige actie aanzetten, aangevoeld en uitgebeeld.
‘Köttkvarnen’ is de titel van de tweede dezer novellen en beteekent ‘De Vleeschmolen’. De ondertitel mocht best luiden: ‘Liefde in Helsingfors onder roode terreur’. - De internationale profiteur Johnnie Claesson verkoopt in Finlands hoofdstad mitrailleuses en ander oorlogstuig, liefst aan de witten. De mitrailleuses worden in het dagelijksch gesprek ‘vleeschmolens’ genoemd om de spionnen op een verkeerd pad te voeren. Zijne helpster is de mooie Manja, die destijds om zijnentwille haar man en haar twee dochtertjes verliet. Intusschen leerde zij Claesson kennen en is hem gaan verachten. Nu zij kennis heeft aangeknoopt met den jongen Robert Hedman, die als kooper van oorlogstuig voor de witten optreedt, groeit haar verachting. Claesson wil van Hedman een onmogelijken prijs voor een mitrailleuse bekomen en boos loopt Hedman weg. Manja ziet hem terug. Samen stelen zij, in Claesson's afwezigheid, de mitrailleuse. Manja is nu verplicht een ander onderdak te gaan zoeken; ook Hedman, vermits zij zeker zijn dat Claesson hem aan de rooden zal verklikken. Manja gaat de gastvrijheid van haar man inroepen, zonder hem eenige toegeving te beloven. Dagelijks ontmoet zij Robert en innig is hun liefde. Maar spoedig ontdekt Manja dat de ‘zaak’, de politiek, de strijd van de witten haar jongen vriend meer en meer in beslag neemt en hem van haar verwijdert. Ten slotte stelt zij hem een rendez-vous voor in het door hem vroeger bewoonde ap- | |
| |
partement, dat destijds door de roode agenten werd bewaakt. Manja gaat zoover Hedman van lafheid te beschuldigen zoo hij op haar voorstel niet ingaat: het is immers het eenige middel dat haar rest om hem nogmaals te bezitten.
Toevallig is juist den dag van het rendez-vous de roode politie weer op post. Manja zelf, die door Claesson werd ontmoet, wordt door hem gedwongen hem te vergezellen. Zij doodt hem en loopt naar Hedman's woning. Intusschen werd Robert reeds aangehouden en met een autowagen weggevoerd. Manja volgt de sporen in de sneeuw, ver en lang. ‘En eindelijk, wanneer haar krachten reeds hun uiterste grens hadden benaderd, stond zij plots, zonder een traan, geluidloos, vóór zijn doode lichaam. Zij hadden hem uit den wagen gegooid zonder stil te houden. Hij was dwars door het hoofd geschoten. Zij bemerkte hoe de kogel in de hersenen gedrongen was op de plaats waar de kleine moedervlek zat. Juist daar. Dit was het laatste wat zij zag, want nu zonk zij bewusteloos neer.’
Zooals de lezer zelf zal bemerkt hebben is de inhoud van deze novelle fel bewogen; daardoor alleen reeds neemt zij een zeer eigen plaats in op den inboedel van Schildt's literair werk. De bewogen inhoud van ‘Köttkvarnen’ heeft er zelfs toe geleid, deze novelle als scenario dienstig te maken voor den opbouw van een film, die vóór enkele jaren zelfs in ons land werd vertoond. Toch is deze novelle in hoofdzaak het verhaal van den ontwikkelingsgang van Manja's liefde voor Robert. Ten slotte, wanneer zij ziet hoe de jonge man van haar wegdrijft door zijn opgaan in de nationale beweging, gaan wij zelfs aan hysterie denken. Door het voorstellen van het gewaagde rendez-vous wordt Manja schuldig aan Robert's dood; tragiek en noodlot zijn steeds erg met elkaar verweven. En prachtig is weer de ontleding van de vrouwelijke psyche in de geschiedenis van deze korte liefde onder een bloedig gesternte. Meer als achtergrond dan, dient de schildering van de terreur en van de loensche zaakjesdrijverij van Claesson; maar ook dit is meesterlijk gedaan; het is een fel-bewogen, levende achtergrond. ‘Köttkvarnen’ is naast ‘Aapo’ en ‘Häxskogen’ de novelle die ons het best doet aanvoelen welke beloften voor de toekomst in Runar Schildt verborgen lagen.
De novelle ‘Hemkomsten’ (De thuiskomst) die in Nederlandsche vertaling door ‘Die Poorte’ in het bereik van het Nederlandsch-lezend publiek werd gesteld, is nogmaals nauw
| |
| |
verbonden met den burgeroorlog. De jonge Albin, die in de roode rangen heeft gestreden, is na het neerslaan van het oproer weggevlucht. Na eenigen tijd komt hij terug in zijn eigen streek; zijn moeder geeft hem onderdak, buiten medeweten van vader en andere familieleden, en voedt hem. Stilaan worden vermoedens wakker en de verweerscharen doorzoeken het bosch waar Albin verblijft. Het harde vluchtelingenbestaan moede, geeft hij zich vrijwillig gevangen.‘Op hetzelfde oogenblik knalde een schot. Mari (de moeder) had het jachtgeweer gegrepen en den mond op den steeds dichter zich sluitenden ring van de vervolgers gericht. De hagellading kletste door de kruin van een berk; geen mensch werd gewond. Enkele losgerukte twijgen vielen; het door den vorst geteekende loover daalde langzaam naar den grond. Maar als had het schot haar zelf getroffen, viel Mari vlak op haar aangezicht neer en haar gekromde vingers drongen diep in den vochtigen grond.’
Ook deze novelle is, net als ‘Aapo’, wellicht nog iets meer stoer en sterk. De moederliefde in de vrouw wordt op onvergetelijke wijze gesuggereerd. Bovenstaand citaat is het slot van ‘Hemkomsten’. Niet zonder opzet hebben wij ook het slot van ‘Köttkvarnen’, ‘Aapo’ en ‘Häxskogen’ in Nederlandsche vertaling weergegeven. Steeds immers is het slot van Schildt's novellen, ook van de minder opmerkelijke, buitengewoon gelukkig geslaagd, zooals trouwens ook het begin.
Deze drie novellen laten ons toe te zeggen, met groote zekerheid, dat Schildt voor het Zweedsch-schrijvende Finland de evenknie zou geworden zijn van Sillanpää, zoo hij al niet boven dezen grooten dichter was uitgegroeid. In deze drie novellen, saamgenomen, vinden wij al de hoedanigheden terug die wij van een goed romancier eischen: breed opzet, bewogenheid van de actie, diepte van het psychologische doorzicht, klare evenwichtigheid en een warm menschenhart. Het noodlot, dat als ongenoemde medespeler ook zoo dikwijls optreedt in Schildt's novellen, heeft er anders over beschikt. Toen de nijdige Nornen den levensdraad van den zeven-en-dertigjarigen man doorsneden vernietigden zij een groote hoop van de Zweedsch-Finsche kultuurgemeenschap.
Met de bespreking van Runar Schildt's werk hebben wij een daad van piëteit volbracht tegenover een jong-gestorven Zweed- | |
| |
schen schrijver die, aan de uiterste Noord-Oostelijke grensmark van het door Germanen bewoonde gebied, in den strijd voor de Germaansche geestelijke waarden trouw zijn man heeft gestaan en, gevallen vóór zijn tijd, de waardeering en liefde van de heele Germaansche kultuurwereld heeft verdiend.
Hubert P.C. van Ael
|
|