| |
| |
| |
Edgard Leonard
Rik Wouters, Schilder en Beeldhouwer
Het in tegenstrijdigheden vruchtbaar begin der XXe eeuw, die de kunsten zal zien opgaan hebben in den cultus van het oneindig kleine en in technische beuzelarijen, zal haast terzelfdertijd, en met een eenderen ijver, den zin voor oorspronkelijkheid en onderzoek hebben zien herwinnen. Enkele werken en eenige kunstenaars dezen naam waardig, bij machte gansch een traditie van gedachten en gevoelens, zonder dewelke de plastische kunsten zouden verkwijnen, soms verrijkt en nooit verspild over te dragen, zullen volstaan hebben om schilder- en beeldhouwkunst tot een nieuw leven te wekken.
Wanneer men later de balans van bewuste periode zal opmaken, wanneer men winst en verlies zal berekenen en men diegenen zal tellen die het best 't gemeenschappelijk patrimonium zullen beheerd hebben, zal men op meer dan één bladzijde van de historiek der plastische kunsten in Vlaanderen den invloed ontdekken dien Rik Wouters, somtijds onder onverwachte gedaanten, uitgeoefend heeft.
Geboren te Mechelen in 1882, komt Rik Wouters tot de kunst op het oogenblik waarop men James Ensor's genie begint te erkennen. Met een sterk potentiëel voor de toekomst, ondervindt hij alleen van het verleden de stuwende oorzakelijkheid zonder bindende afhankelijkheid, en ofschoon zijn eerste werken ressorteeren onder het Impressionisme van den meester der ‘Oestereetster’ en van den ‘Namiddag te Oostende’, bracht hij reeds bij zijn debuut aan de wegkwijnende jeugd van het Impressionisme een nieuw en allerwerkelijkst leven, een leven zoo onstuimig van bloedsomloop en polsslag, van een zoo intense vitaliteit dat het nergens anders kon gevormd en gevoed worden dan daar waar de eeuwige bronnen der kunst ruischen. Hij verzadigde zich aan de nooit-eindigende vruchtbaarheid van het mysterievol leven, aldus aansluitend bij de kunst- en levensbeschouwing van zijn groote voorgangers, James Ensor en Henri Evenepoel, om niet te gewagen van de meesters der Barok, waarvan Rik Wouters' eeuwige jeugd het medium was waardoor hun dionysische gevoelens zich hebben baan gebroken.
| |
| |
Rik Wouters: In de Zon.
| |
| |
Rik Wouters: Zelfportret.
| |
| |
Beheerschend werkt James Ensor's groote lichtles op Rik Wouters' hartstochtelijk koloristentemperament, waarin de vonk van jonge godenvreugde, van Pan en Dionysos, van de dolle bacchanten en lustige saters, gestalten der verbeelding, fantastische figuren en symbolen der dronkenmakende krachten des levens gloeit -, en verbreedt en verdiept dan ook zijn inzicht in het lichtprobleem en de verhouding van dit laatste tot vorm en kleur.
Het licht is het eerste picturaal element waarvan Rik Wouters al het belang voor de organische samenstelling van het schilderij begrepen heeft. Het vertegenwoordigt niet alleen de omgeving rondom de lichamen, maar het principe zelf van hun bestaan door hun zoowel coloristische als plastische vormen te bepalen en te modeleeren. Meer nog. Onder welken aanblik het zich ook vertoont, of het zich opdringt door zijn tooverachtige effekten of bescheiden blijft, heeft de tegenwoordigheid van het licht in Rik Wouters' werken nog een andere beteekenis dan die van louter picturalen aard: de milde zinnelijkheid van den kunstenaar, drukt dank zij een omgekeerde maar rechtstreeksche werking op de indrukken, welke het contact met de buitenwereld in ons wekt, deze samen tot een bundel stimulantia sterker nog dan de eenvoudige sensaties, nieuwe kracht waarvan de straling zich overal gevoelen doet. Met aldus de ontzaglijke plastische mogelijkheden van het licht te erkennen, waarvan hij, zich richtend naar het voorbeeld van James Ensor en Renoir, de beste vertolkingswijze ontdekt, snapt Rik Wouters met volle longen de wijdsche levensadem die voortaan zijn kunst bezielen zal.
Jong en hartstochtelijk, scheppend in het branden van de koorts, in oplaaiende blijdschap, ontroering en vervoering, wordt hij door der vrouwen gelaats- en lichaamsteer- en heerlijkheid aangegrepen, als door een maalstroom van kleuren en geuren. Hij toont ons de vrouw in haar als bloemen en vruchten diverse en geurige typen. Zooals Renoir, de meester der donzige vrouwenvrucht, laat hij zich bedwelmen door haar vormen, door de weeke inbakering en de jeugdige pracht van haar lichaam, door de kleur van haar huid, tooverend te midden van het rose van vruchtenvleesch, gaande van zonnig amber tot maanblauwe bleekheid, door haar tonen en pigmenten die in bevalligheid die der teerste bloem overtreffen. Hij schildert en beeldhouwt ze als een oprijzende bloem, in de schitterende schaamteloosheid der roos die trotseert en zich geeft, zooals
| |
| |
in ‘HET ZOTTE GEWELD’, gedompeld in euphorie in ‘IN DE ZON’, gevangen in de mazen van het wanen in ‘DROOMERIJ’, moederlijk in ‘DE OPVOEDING’, beweeglijk en verkleumd door de koorts in ‘DE ZIEKE VROUW MET SJAAL’, teleurgesteld en bekommerd in ‘HUISELIJKE ZORGEN’, enz.
Elk dezer werken is op zichzelf een geheel, waar al de samenstellende elementen tot éénzelfde hoogte en tot een gemeenschappenlijken graad van onderscheiden werkzaamheid opgevoerd zijn. De aanvankelijke schok, de lyrische opwelling waaruit het doek of het beeld gesproten is, blijft hem zijn eenheids- en evenwichtsprincipe bezorgen en er de intieme kern van uitmaken.
In de eerste doeken, neemt de lyrische transponeering van het thema in het gebied der kleur gansch de aandacht van den kunstenaar in beslag. In gespierde rythmen legt zijn kleur, vluchtige en magnetische substans, de heerlijkheid van het oogenblik vast. De stof is rijk en subtiel gedifferentieerd door de lichtoplossingsmiddelen die in de kleurmassa de rol van ‘gistmiddelen’ vervullen. Zijn handigheid is verbluffend, zijn rythmische en harmonische vaardigheid is wonderbaarlijk en men vraagt zich af welke andere goochelaarschilder heden hetzelfde technische onfaalbaarheidsprivilegium deelen zou. De schakeering, de fijnheid en de nauwkeurigheid zijn tot het uiterste doorgedreven en werken als ‘VROUW MET HET GELE HALSSNOER’, ‘KINDJE MET HET SPEENTJE’, OCHTEND’, en ‘DE STRIJKSTER’ hebben de technische zelfzekerheid van contrapuntische muziek in de rake naast-elkaarplaatsing van stippels, strepen en vlakken.
Het verwondert dan ook niet dat zij, die Rik Wouters in zijn evolutie volgen, hem, na enkele jaren van experimenten en verwezenlijkingen, in het bezit achten van zijn ‘manier’. Het schijnt alsof hij zich maar alleen meer uit te leven heeft. En reeds vormt zich een legende rondom hem, overeenkomstig met zekeren uiterlijken schijn, maar die heel wat geheime zijden en schuilhoeken van den mensch en den schepper die hij worden zal, miskent. Het is het oogenblik waarop wij hem zien stilstaan om zich onmeedoogend te ondervragen. Niet den voltooiingsgraad van zijn tot hiertoe gepresteerd werk trekt hij in twijfel, maar den aard van zijn vorschen. Hij is er zich van bewust dat hij het Impressionisme verrijkt heeft. Stellig, maar in zijn oogen is het slechts oppervlakkig werk, dat de essentie niet raakt, dat geen nieuwe bronnen doet ontspringen, noch
| |
| |
vooruitzichten doet vermoeden. Verstand, smaak, volharding en de gave van onvoldaanheid eigen aan een groot geweten, hebben hem tot de uiterste grens van de technische vaardigheid gebracht. Hij voelt zich door schraal- en dorheid bedreigd. Hij heeft geen veld meer voor zich, noch perspectief. Zou hij reeds gezegd hebben wat hij te zeggen had? Is de kunstvorm die hij meende geschapen te hebben, maar die slechts in werkelijkheid het erfdeel van het orthodox Impressionisme was, tusschen zijn handen verdroogd? Aldus, terwijl men rondom hem voortging met zich driftig aan den cultus van het momenteele en het vluchtige te wijden, zien wij Rik Wouters' problematiek toenemen.
Van deze problematiek zal de nadere kennismaking met de kunst van Cézanne en Renoir, tijdens een in 1912 ondernomen reis naar Parijs, gedeeltelijk een oplossing brengen. Instinctmatig ‘leest’ hij bij de meesters van het Fransch Impressionisme en, grondig zijn uiterlijke ontleeningen herleidend, realiseert hij als het ware hun geheime substans. Meer dan die van Renoir is de groote les van den meester van Aix hem kostbaar. Reeds hadden wij in een werk als ‘PADDESTOELEN’ opgemerkt dat de verdeeling der kleurvelden in de ruimte volgens den graad en den aard van hun lichtsterkte zijn aandacht bijzonder had gaande gehouden, en dat zijn Brabantsche landschappen opgevat waren als studies van de architectonische geleding der plannen en horizonten in hun verschillende ruimtedensiteiten. Bij nadere kennismaking met de streng-verstandelijke conciesheid van Cézanne's oeuvre, zal de drift van den jongen Vlaming, die in haar bruisend lyrisme, soms vormen en rhythmen verwarde, zich beheerschen. Op de kaleidoscopische werken waar, onder de drukking van een quasi ‘fauvistische’ hevigheid, de plastische massa's, afgeweken van de normale spil van hun harmonische werking, verdrongen buiten de gevestigde armatuur van het motief en bijzonder van het schilderij, niet altijd het horten en stooten vermeden, klaarblijkelijk pogend onderling hun plaats te overweldigen -, kortom, op de dynamische ontbinding van het thema zal de geleidelijke reïntegratie der gescheiden fragmenten volgen, niet alleen in hun oorspronkelijke organische eenheden, maar insgelijks en vooral in functie van de wetten van het schilderij. Op eerste zicht lijkt deze reïntegratie niet alleen het resultaat te zijn van een Cezaniaansche dialectiek, maar eveneens beïnvloed door het Cubisme; doch bij nader onderzoek blijkt
| |
| |
duidelijk dat dit consolidatieproces zich niet op dezelfde wijze voltrok als het ‘verbouwen’ van het onderwerp in de geometrische ruimte bij een Pablo Picasso en een Georges Braque. Ten hoogste zouden wij, om het stokpaardje ‘invloedspeurders’ te bevredigen, van een transponeering op het gevoelsplan van de intellectualistische structuur der cubistische problematiek mogen spreken - en het zou eens te meer den lof spreken zijn van Rik Wouters' onafhankelijke personaliteit.
Met zijn scherp en vruchtbaar verstand, zal het probleem dat de ‘vergelijking’ der samenstellende elementen van het schilderij stelt zich voor Rik Wouters in een nog preciesere vraag formuleeren, te weten: welke zijn de fundamenteele verhoudingen der kleur tot een plastisch lichaam dat niet meer, zooals bij de orthodox-Impressionisten, een vormlooze massa wenscht te blijven, maar er naar streeft om een vast en omlijnd volume te winnen? Tot hiertoe had de kleur bij Rik Wouters slechts tot doel den vorm van het voorwerp bescheiden en als het ware alludeerend uit te drukken, door afwisselende gradatie van de densiteit der kleur en door den weerschijn die deze op de haar naburige andere werpt; voortaan beoogt het koloriet, zooals bij Cézanne, zich te vereenzelvigen met de locale kleur van het motief en slechts zijn vorm aan te wijzen door de afstanden welke de zuivere kleuren onderling scheppen.
In zijn beeldhouwwerk dat, uitgaande van Rodin, vooral bij zijn debuut meer picturaal dan plastisch aandoet door de overwegende bekommernis om de lichteffekten, kunnen wij, alhoewel in een lossere curvespanning, dezelfde evolutie waarnemen.
Zoo komt het dat, bewust van het gevaar uitgaande van de tusschenpositie welke het kompleks der picturale elementen, door Rodin ter beschikking der beeldhouwkunst gesteld - typisch impressionistisch verschijnsel -, als een tweespalt bekleedde tusschen de plastische opvatting der figuur en de objectieve uitdrukking van de organische beweging die haar bezielt -, zoo komt het dat Rik Wouters het gebrek aan samenhang en plastische eenheid, dat zich schuil houdt onder elken naturalistisch-impressionistischen vorm, in zijn beste beelden zal kunnen vermijden en zich toeleggen zal op in onze oog en schuchtere, maar voor Wouters' tijd vermetele experimenten op het gebied der zuivere plastiek, welke alleen bij machte zijn de beeldhouwkunst op haar eigen basis te consolideeren. Ik meen in ‘HUISELIJKE ZORGEN’ één der toppunten van dit
| |
| |
louteringsproces te mogen zien. Beter dan waar ook heeft de beeldhouwer hier het kompleks der picturale elementen vrijgemaakt; licht en schaduw als samenstellende eigenschappen van den plastischen vorm en niet meer als loutere belichtings- en beschaduwingsmiddelen alsook van de omsluiting der ‘classieke’ compositie, d.i. van de volle compositie, gesloten zoowel door de continuiteit der volumen als door die der omtrekken en zulks door het zoeken naar een houvast in de samenstelling van het model. Met dit werk schenkt Rik Wouters aan de driedimensionaliteit de macht van rechtstreeksche aanwijzer der ruimte-eigenschappen van het voorwerp terug.
In zijn heimwee naar stijl en monumentaliteit, bewonderde Rik Wouters bij de groote beeldhouwers (voor hem de archaïstische Grieken, de Romanen en de Gothiekers) de evenmatige geleiding, wel berekend en uitgewogen naar maat en getal. Met artistiek welbehagen cijferde hij het opzet hunner groote plastische constructies na. Wat hij echter van deze werken wist te moeten leeren, was niet alleen het spelen met maat en getal, maar het beheerschte, verdiepte en rustige overschouwen van het leven, dat in een dichterlijke structuur van zoo schoone harmonie, boven alle opzettelijke berekening, zich geheel natuurlijkerwijze uit. Ik geloof niet dat hij dit ideaal beter benadert dan in het monumentaal van menschelijkheid doorkneed beeld, ‘HUISELIJKE ZORGEN’, dat zoo schitterend de openlucht-vuurproef doorstaat te Boschvoorde, waar het te zijner nagedachtenis is opgericht.
Na dat zijn oog zich onderworpen heeft aan een intelligentie verdubbeld door den wil, niet om zijn zintuigelijke intensiteit te verzwakken maar opdat zijn kleur- en lichtopmerkingen en aanduidingen zich zouden disciplineeren, opdat hun omtrekken zich zouden bepalen en opdat de kunstenaar met een ongewone intensiteit gansch hun geheime beteekenis zou vatten, betreedt Rik Wouters het plan der synthese. Voortaan is hij in het bezit van zijn stijl; hij heeft zijn eigen vormpoëtica, die hij ‘geometriseert’ en samenvat. In de werken na deze kentering ontstaan, realiseeren wij de baanbrekersrol die Rik Wouters in de hedendaagsche kunst vervuld heeft. Hij is niet alleen baanbreker omdat hij groot en breed gezien heeft, heilig recht van iedere jonge en moedige ziel; maar vooral om reden van de persoonlijke manier waarop hij deze breedheid der conceptie en der uitvoering, deze radicale herleiding van het thema tot de fundamenteele trekken van het onderwerp heeft weten te
| |
| |
rechtvaardigen, zooals meesterwerken als daar zijn: ‘ZIEKE VROUW MET SJAAL’, ‘DE FLUITIST’, ‘ROODE GORDIJNEN’, ‘DE OPVOEDING’, ‘VERJARINGSBLOEMEN’ en ‘NAAKT IN RIETEN ZETEL’ getuigen.
Tot dan leefde Rik Wouters' ziel in een elyseeschen vrede; zijn blik en zijn handen raakten aan de dingen der aarde als een zonnestraal, alles adelend en verlichtend. Tot plots de oorlog uitbrak en de ziekte, die sinds ettelijke jaren zijn gestel ondermijnde, opnieuw verraderlijk kwam opdagen om zijn jeugdig leven te eischen. Hij wiens kunst fleurde en geurde, zou niet als een bloem die haar stralen tot het einde heeft volbracht en haar volle kroon buigt naar haar laatsten nacht, mogen uitbloeien... Na een afschuwelijke marteling, die twee lange jaren duurde, werd hij brutaal in volle uitstraling van zijn kunst terneergeslagen. Maar gedurende deze laatste twee jaren, welke hij in Holland doorbracht, heeft hij in zijn koortsigen ijver de hoeksteenen gelegd der aesthetiek, aan den uitbouw waarvan de naoorlogsche generatie twee decennia zou wijden. Zinrijker kon Rik Wouters' loopbaan niet worden afgesloten dan met werken als ‘ZELFPORTRET MET DEN ZWARTEN OOGLAP’ en dat onheilspellend stilleven dat ‘SOMBERE STEMMING’ heet. Wie deze werken kent, aarzelt niet Rik Wouters te beschouwen als de overgangsfiguur van het physioplastisch ingesteld Impressionisme tot het psychoplastisch georienteerd Expressionisme. Het verinnerlijkingsproces waarvan deze werken de bekroning zijn, heeft misschien Rik Wouters' koloriet en teekening ietwat kouder gemaakt; zij hebben er daarentegen aan concentratie van hun suggestiviteit bij gewonnen alsmede iets geheimzinnigs en dat niet te omschrijven is, dat zich altijd voor doet wanneer ziel en geest het eens worden in het antwoord op één der vragen welke ze zich allebei stellen en waarvan de oplossing de bestaansreden geeft zóó van de eene als van de andere.
Na aan der dingen onzekerheid de zekerheid van vaste vormen te hebben geschonken, ging Rik Wouters, op 11 Juli 1916, geenszijds de zinnekim, tot een andere zekerheid in. Hij was 34 jaar oud.
|
|